Vijf eeuwen geleden probeerde de Diestse humanist Nicolaes Cleynaerts de antieke bronnen van de christelijke wijsheid te verzoenen met die van de islamitische, Arabische geleerdheid. Joris Tulkens rehabiliteert in een intrigerende historische roman deze eigenzinnige humanist, die tot in Marokko op beschavingsmissie trok. Hoe staat het trouwens met de Nederlandstalige historische roman?

‘Iedereen beschikte over een verkleinde versie van een riek of een gaffel, en blijkbaar was het de bedoeling daarmee het eten uit de grote pot te halen om het – net als mest – op onze borden uit te spreiden.’ En zeggen dat het om ‘uiterst verfijnde tafelmanieren gaat’, aldus de verteller, want we zijn hier onder humanisten en ander schoon volk die in de 16e eeuw al met mes én dus ook vork aten. Joris Tulkens dist deze passage op in Christenhond tussen moslims, zijn nieuwste historische roman, die de nauwelijks bekende Diestse humanist Nicolaes Cleynaerts (1493-1542) in beeld brengt. Wie wil weten hoe het er toeging in de intellectuele high society van de eerste helft van de 16e eeuw in West-Europa, krijgt in dit boek een heel amusante maar ontnuchterende kijk op de wereld van Erasmus en co.

We wisten al dat Tulkens het werk van de veelzijdige Rotterdamse geleerde in het juiste historische perspectief kon plaatsen dankzij De schaduw van Erasmus, de historische roman die hij enkele maanden geleden publiceerde. Maar zijn relaas van het avontuurlijke leven van Nicolaus Clenardus is pas écht een revelatie en een heuse eyeopener.

Deze keer wordt immers niet alleen een veelzijdig en kleurrijk beeld geschetst van de Leuvense biotoop van de humanisten van rond 1520, we volgen ook de ongewone pelgrimage van de humanist Cleynaerts. Hij trekt eropuit om na zijn opleiding in Leuven via Spanje en Portugal in het Marokkaanse Fez te belanden, waar hij contact zoekt met zijn Arabische collega’s om hun wijsheid in het origineel te kunnen bestuderen. Hij tracht zelfs een begin van een dialoog tussen christenen en moslims op touw te zetten. Dat hij zijn ‘vreedzame kruistocht’, zoals hij zijn toenaderingspogingen avant la lettre tussen christendom en islam noemt, met de dood bekoopt, staat in de sterren geschreven. Ook al laat Tulkens in het midden of Cleynaerts wel degelijk onder de handen van de Spaanse inquisitie is gestorven of niet. Kwatongen beweerden dat hij geweend zou hebben bij het lezen van de Arabische tekst van de Koran. De kans is dus groot dat Cleynaerts zijn humanistisch enthousiasme met zijn leven heeft betaald.

KLEINE EN GROTE GESCHIEDENIS

Tulkens heeft met deze beide historische romans over humanisten blijkbaar zijn niche gevonden op de literaire markt. De schaduw van Erasmus toont de kleine kantjes van de grote meester terwijl hij aan niercrisissen lijdt. Hij heeft een haat-liefdeverhouding met zijn dienaar, Joannes Hovius, die de lezer deelgenoot maakt aan het intieme leven van Erasmus. Maar Tulkens is niet zomaar een human(istic) interest-verteller die bij voorkeur de onderkant van de vip in kwestie toont. Hij koppelt zijn neus voor de petite histoire aan zijn intellectuele kennis van de ‘grote’ humanistische geschiedenis. Wanneer Hovius/Tulkens het over de inhaligheid van Erasmus heeft, krijgt de lezer terloops ook een blik achter de schermen van de toenmalige boekenindustrie. De schrijver was, zoals vandaag, vaak een gewiekste verkoper. Erasmus liet bijvoorbeeld tot zeven verschillende versies van hetzelfde boek in elkaar flansen met telkens een andere gedrukte inleiding voor een kapitaalkrachtige hoogwaardigheidsbekleder. Op die manier kreeg de adellijke begunstigde de indruk dat hij en hij alleen de unieke opdrachtgever was, en beloonde hij Erasmus met gulle giften die tot het tienvoudige van de drukkosten opbrachten.

In Christenhond tussen moslims schetst Tulkens een veelzijdig panorama van de geleerde wereld aan de hand van oordeelkundig uitgespitte details. We komen te weten hoe studenten toen echt sliepen (op een zak gedroogd gras in een tochtige gang) en college volgden (in koorgezang antwoord geven). We maken de oprichting van het befaamde Drietalencollege van nabij mee en vooral de talloze intriges onder professoren. We volgen op Leuven-kermis ‘de vermakelijkheden van dubieus allooi’ (criminelen moesten zich losrukken terwijl hun oren aan een paal waren vastgespijkerd) en zien hoe de twintigjarige Keizer Karel een boekverbranding van lutherse geschriften meemaakt. En dan moet de tocht naar het Spaanse Salamanca en het Portugese Braga nog beginnen.

Cleynaerts volgt immers aanvankelijk de zoon van Christoffel Columbus naar diens residentie in het zuiden, maar wordt wegens zijn didactische kwaliteiten naar andere leerstoelen uitgenodigd. Tot hij dus de omineuze sprong waagt over de kaap van Gibraltar naar Noord-Afrika. De Moren zijn amper uit Spanje verjaagd of een Brabantse dwarsdenker haalt het in zijn hoofd om de hand uit te steken naar de Arabische vijand. Hij wou immers als humanist van het zuiverste water de Arabische bronteksten zelf bestuderen, en was dus heiliger dan de paus van het humanisme zelf. Erasmus ging via het Latijn en het Grieks terug tot het Hebreeuws. Daar wou Cleynaerts nog het Arabisch aan toevoegen. Hij begint te dromen van een Viertalencollege en van een triomfantelijke terugtocht naar Leuven, waar hij als een nieuwe Erasmus zou worden ingehaald. Maar hij weet maar al te goed dat zoiets onmogelijk is, want Erasmus werd immers in Leuven verketterd en nam de wijk naar Basel. Om maar te zeggen dat het pad van vernieuwers niet met rozen maar met doornen is bezaaid.

Tulkens laat het hoofdpersonage in Granada zijn wonden likken en ten slotte wegdeemsteren in Spaanse melancholie. Hij beweert dat hij met zijn historische vertellingen de waarheid geen geweld aandoet, maar daarentegen de puntjes op de i van de waarheid zet: ‘Ook in mijn Erasmus- en mijn Cleynaertsboek heb ik intens geprobeerd de mythische voorstelling die we van beide personages hebben te vervangen door een goed gedocumenteerde feitelijkheid.’ 90 procent van wat er in beide boeken gebeurt, is historisch correct, claimt Tulkens. Via uitgebreide screening van de brievencorrespondenties van zijn helden van de geest probeert hij hun innerlijke drijfveren op het spoor te komen. Hij is ervan overtuigd dat een juiste interpretatie van het verleden evenveel te maken heeft met grote structuren of met de zogenaamde tijdgeest als met het karakter, de frustraties en de lichamelijke tekortkomingen van de acteurs: ‘Ik zou bij wijze van spreken de gelukkigste man ter wereld zijn, mocht ik ooit onomstotelijk kunnen aantonen dat de Tweede Wereldoorlog in feite is losgebarsten omdat Hitler een mislukte kladschilder was of – mooier nog – omdat hij in zijn bed plaste.’

PROFESSOR OF VERTELLER

De grens tussen echte of literaire geschiedenis is altijd flinterdun geweest – de fictionele romanvertelling is in Griekenland ontstaan uit de geschiedschrijving van Herodotus. Zoals Herodotus in zijn Historiën sterke verhalen over de Perzische buren vertelde, zo gingen verhalenvertellers in zijn voetsporen fictieve geschiedenissen opdissen over verliefde helden die na heel wat omzwervingen in exotische decors elkaar opnieuw vonden. Van daadwerkelijke geschiedenis tot literaire geschiedenissen is het dus maar een kleine stap. Maar hoe historisch onderbouwd kan of mag een roman zijn?

Tulkens zweert bij de inhoud of historische gedocumenteerdheid die hij als verhalenverteller zo adequaat mogelijk in scène probeert te zetten. Hij gebruikt daarbij vooral dialogen, zoals Umberto Eco dat al (voor-)deed in zijn onovertroffen historische thriller De naam van de roos, en zoals ook Maarten ’t Hart ( Het psalmenoproer) en Paul Claes ( Psyche) dat onlangs voor mekaar brachten. Classici als Claes, Tulkens en Eco hebben als vanzelf een grote voeling met historische onderwerpen en hebben de onbedwingbare behoefte aan een andere dan de historiografische methode om hun licht over belangrijke historische figuren of tijdsgewrichten te laten schijnen. Daarbij komt het er dikwijls op aan om zogenaamde slachtoffers van de geschiedenis te rehabiliteren en tegelijk de botsingen binnen en tussen diverse culturen te laten zien. Eco toonde in De naam van de roos dat niet iedereen in de middeleeuwen Aristoteles aanbad, maar dat de nominalisten zeer sceptisch stonden tegenover filosofische beschouwingen van welke aard ook. Op dezelfde manier demonstreert Tulkens de explosieve tegenstellingen binnen de humanistische goegemeente, tot en met de clash van christelijke en islamitische culturen in het geval van Cleynaerts. Claes liet dan weer zien hoe de Romeinse keizer Hadrianus gecharmeerd was door de Griekse en vooral Egyptische beschavingen, terwijl ’t Hart de 18e-eeuwse protestantse haarkloverijen in eigen rangen voortreffelijk uitlichtte.

En toch schuilt in veel historische romans, hoe verdienstelijk ook, het gevaar van overkill bij het uitstallen van historische bagage. De personages lijken van bordkarton en verdwalen tussen de boekenkasten van wijsheid en eruditie die de auteur als zijn geurvlaggen overal uitzet. Eco is na het succes van De naam van de roos in dat bedje ziek geworden. Ook Claes durft in ander werk wel eens te veel de professor en te weinig de meeslepende verteller uit te hangen.

PEDANTE HUISVLIJT

David Van Reybrouck, die zich als archeoloog en cultuurhistoricus vanzelf aangetrokken voelt tot de historische roman, waarschuwt voor de valkuilen van het genre: ‘Ik hou niet van de historische roman die van het verleden een kostuumdrama maakt, die te filmisch wil zijn.’ Geen Hollywoodpolonaise aan mijn lijf, zo vindt Van Reybrouck, die met De plaag de historische non-fictie in Vlaanderen haast op zijn eentje op de kaart zette. Zijn zoektocht naar Maurice Maeterlinck en naar diens vermeende plagiaat was dus bewust níét geromanceerd. Hij waarschuwt graag voor een al te opzichtig etaleren van historische huisvlijt, die slechts tot irritante pedanterie leidt: ‘De schrijver als collectioneur die al zijn sigarenbandjes toont. In die optiek is er maar één genre dat nog erger is dan de historische roman: de prehistorische roman – ook al kunnen Jean Auels ellenlange beschrijvingen van plantjes en vuistbijlen nog altijd veel lezers bekoren.’

En toch komt uitgerekend Van Reybrouck tijdens de Literaire Lente 2007 op de proppen met zoiets als een historische roman. In Slagschaduw, op het voorplat expliciet als roman aangekondigd, wil Van Reybrouck weten wie de echte vrouw was die model stond voor het Brusselse standbeeld van Gabrielle Petit, een drieëntwintigjarige dame die in 1916 door de Duitsers werd gefusilleerd wegens spionage. Ook nu weer wordt Van Reybrouck gefascineerd door het model en zijn navolgers, of door de vraag wat echt is en wat onecht of plagiaat. Maar anders dan vorige keer trekt de auteur wel de kaart van de fictie en niet van de historische documentaire. Kortom, ook Van Reybrouck wordt aangezogen door de kracht van een goed verhaal.

Die kracht is een kwestie van dosering en van montage, zoals elke schrijver weet. Van Reybrouck houdt niet van te veel rekwisieten en decors. Hij wil het sober houden: ‘Ik vind enkelingen als Per Olov Enquist en Patrick Modiano, die al de rekwisieten weglaten, zeer ontroerend. Zij tonen precies de gaten, zij suggereren het vergeten in plaats van het herinneren, en slagen er toch nog in om te ontroeren.’ Kortom, wie feiten en fictie in een historisch verhaal vermengt, doet dat op de eerste plaats om te ontroeren en daardoor ook inzicht te creëren in een verleden dat aan het heden plots een andere glans meegeeft. ‘Doe maar de naakte planken, en daarop, ergens dolend, de naakte mens’, aldus nog Van Reybrouck.

Naakte planken of niet, de dolende, naakte mens: dát is het waar het in goede historische romans steeds weer om gaat. In die zin verschillen goede historische romans niet van andere geslaagde romans. Tulkens heeft van zijn Cleynaerts een dolende mens gemaakt zonder voorgaande, zoals Claes van zijn Hadrianus. Het is Tulkens’ verdienste dat hij het saaie beeld van de geleerde humanist van zijn sokkel van levensvreemde boekenwijsheid heeft geblazen en hem tussen de mensen van vlees en bloed neergepoot. Benieuwd naar wat Tulkens te vertellen zou hebben over andere bekende humanisten uit onze streken, zoals Gerard Mercator of Andreas Vesalius. Karel Clusius (die van de aardappel), Rembert Dodoens (die van het kruidenboek) en Cornelis Kilianus (die van het woordenboek) kunnen misschien nog even wachten. Maar liefst niet te lang.

JORIS TULKENS, ‘ CHRISTENHOND TUSSEN MOSLIMS’, HOUTEKIET, AMSTERDAM/ANTWERPEN,

278 BLZ., euro17,95

DAVID VAN REYBROUCK, ‘SLAGSCHADUW’, MEULENHOFF/MANTEAU, AMSTERDAM/ANTWERPEN, 180 BLZ., euro18,95 (verschijnt lente 2007)

DOOR Frank Hellemans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content