Lichtjaren geleden was het wereldnieuws: het Sint-Maartensfonds plande een erepark voor oostfronters in het Wase dorpje Stekene. Lang duurde het allemaal niet. De staat walste het erepark plat. Weg met die nazi-romantiek. Vandaag lijkt iedereen die affaire met dat erepark allang vergeten. ‘Lijkt’, want niets is minder waar. Dit is een verhaal over ‘dé waarheid’ en hoe complex die in een klein dorp in elkaar kan zitten.
‘Stekene. Het duurde geen week eer ik begreep dat het hele dorp daar was verdeeld in witte en zwarte. Ik dacht nog pensen, maar ’t bleken mensen. Zwart, dat was al wat had gecollaboreerd. En wit was het weinige dat uit de concentratiekampen was weergekeerd. Veertig jaar was die smerige oorlog achter de rug, veertig jaar al lagen al die duizenden sukkelaars aan flarden in hun put, de boeken over de oorlog die naar aanleiding van deze verjaardag verschenen, waren niet te tellen, maar in Stekene koeioneerden de twee kampen elkaar rustig verder. Een zwarte kon er niet zonder licht op zijn velo rijden of hij werd door een witte bij de flikken aangegeven, en omgekeerd. Kleine pesterijen bij gebrek aan kogels, en aan een V-zoveel.’
(uit: Hij was een zwarte, Louis Paul Boon, Dimitri Verhulst, e.a.)
Zestig jaar na die stomme oorlog. Zwart-witbeelden op televisie. In de krant staan verhalen van oude mensen. Ze vertellen over hoe het was, de bevrijding, toen.
Er is vandaag een ‘witte’ gestorven in Stekene. Geruisloos. De zoveelste al dit jaar. ’s Middags, aan de koffietafel, wordt er wat nagepraat – u weet hoe dat gaat.
‘Hoe is die strijd tussen de witten en de zwarten ook weer begonnen, des-tijds?
-‘Met dat erepark, natuurlijk’
‘God ja, dat erepark. Ligt dat er eigenlijk nog altijd?’
Stilte.
Stekene, 9 december 1968, 7.05
Lawaai. Tientallen mannen in uniform marcheren door het dorpscentrum. Met zware, zwarte bottines en een spade. Door de Dorpsstraat, de Brugstraat, de Heimeersstraat en zo het bos in.
Op een open ruimte planten ze een bord neer: ‘Hier komt Berkenkruis, een erepark voor oostfronters. Werk: VMO-arbeidsdienst. Eigenaar: het Sint-Maartensfonds.’ Een journalist van het plaatselijke advertentieblad maakt een foto. Het verhaal doet de ronde in het dorp. Overal – in cafés, huizen, winkels… – wordt gevloekt. ‘Verdomme, níét hier. Níét in Stekene.’
Stekene, 31 augustus 2004, 11.15
Niets aan de hand, een zomerdag als een andere. Op straat praten mensen over het weer, over Kim Gevaert. Over wie er weer eens roemloos gestorven is in het dorp. Eerst de roddels, dan de moraal – u kent dat.
‘Maar wat zegt u? Een erepark?’ Nee, het is niet meer dan een vage herinnering in het hoofd van oude Stekenaren.
‘Een heel duistere affaire was dat’, zegt iemand. ‘Het was zogezegd allemaal de schuld van de toenmalige burgemeester Abdon Heyse. Een heel goede mens, maar een zwarte, hé. En dat ligt hier in Stekene gevoelig. Mijn moeder zei altijd: wij zijn wit, en zij zwart. En wit en zwart, dat mengt niet. ‘
Abdon Heyse leeft niet meer. Zijn zoon Arnoud woont nog altijd in Stekene.
‘Ach’, zucht hij. ‘Er worden veel verhalen verteld over wit en zwart. Er wordt ook veel overdreven. Pas op: ik wil het allemaal niet minimaliseren. De strijd tussen wit en zwart heeft in het dorp de nodige energie verbruikt.
Maar u moet weten: Stekene is altijd een apart dorp geweest. Met een heel aparte mentaliteit. Dat had te maken met een leraar-professor die hier lesgaf in de dorpsschool, Victor Leemans. Hij stichtte hier in de jaren dertig de Katholieke Vlaamse Jonge Wacht en was hoofdredacteur van Jong Dietschland. Dat is het begin geweest van veel. Hij heeft een hele generatie politiek geschoold. Het Vlaams-nationalisme en het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) scoorden in Stekene buitengewoon sterk. Nog altijd trouwens.’
In 1940 brak de oorlog uit. Heyse zucht even. ‘Er waren veel zwarten in Stekene, ja. Ouders noemden hun pasgeboren kinderen Herman of Erwin – naar Göring en Rommel. Ook mijn vader zag een zekere toekomst in Duitsland. Hij werd in 1942 oorlogsburgemeester voor het VNV. ’t Had met zijn opvoeding te maken. Hij kwam uit een typisch socialistisch nest en zette zich af tegen de Ierse toestanden die hij overal zag: alcoholisme, zedenverwildering… Het Vlaams-nationalisme en de collaboratie waren voor hem stappen naar meer discipline en vooral, naar meer maatschappelijke waarden. Maar hij was ook een sociale tiep. Op de eerste plaats probeerde hij de problemen van de Stekenaren op te lossen. Daardoor botste hij wel eens met de Duitse bezetter. Hij verbood jongeren naar Duitse soldatenfilms te gaan kijken, omdat die ’te zwoel’ waren. En hij haalde 39 Stekenaren terug uit Duitsland door schijnhuwelijken te voltrekken. Schindler’s List heeft in Stekene verschillende keren plaatsgevonden.’
Tien Stekenaren kwamen nooit terug. Zij bleven achter in de concentratiekampen. Voor altijd.
‘Ik was vijf toen de oorlog gedaan was. Ik herinner mij nog goed dat de Witte Brigade vader kwam halen.
“We zullen langs achter gaan”, zeiden ze. Waarop hij: “Nee, nee, ik wil over de straat vervoerd worden. Ik schaam mij niet.”
Op de krijgsraad vroegen ze hem: “Bent u lid geweest van het VNV?” Als hij ‘nee’ antwoordde, was hij vrij. Maar hij antwoordde: “Ja, met veel overtuiging. En als het VNV nog bestaat, dan ben ik nog altijd lid.” Hij werd veroordeeld tot 12 maanden.’
Duitsland had de oorlog verloren. Op huizen werden de eerste hakenkruisen gekalkt. Terwijl zijn vader in de gevangenis zat, leerde ook de jonge Arnoud wat het woord ‘repressie’ betekende. ‘Op school riepen ze: ” Zwarte hond.” Ik heb veel slaag gekregen. Maar moeder zei altijd: laat u niet doen. Als kind speelde ik graag met katapulten en carbid-flessen, een soort molotovcocktails avant la lettre . Om maar te zeggen: ik liet mij ook niet doen (grijnst). Maar och jong, ik heb hier drama’s meegemaakt. Kinderen die opgroeiden op een theatrale manier. Onvoorstelbaar.’
Abdon Heyse kreeg in 1955 eerherstel en stapte weer de politiek in. In 1964 werd hij zowaar opnieuw burgemeester. ‘Dat veroorzaakte natuurlijk een schok in Stekene. De eerste zwarte burgemeester van Vlaanderen! Maar nogmaals: overdrijf die spanningen ook weer niet. Per slot van rekening was die oorlog al bijna twintig jaar gedaan. De wonden waren aan het helen. Mensen vergeten ook.
Nee, alles is begonnen met dat erepark in 1968. De Russen waren net Praag binnengevallen, de angst nam weer toe. Plots vond het Sint-Maartensfonds het nodig om uitgerekend in Stekene het hele epos van het oostfront weer op te rakelen. Dat konden wij als politiek strijdende gemeente… (diepe zucht) missen.
In den beginne had vader geen mening over dat erepark. Hij lachte daar wat meewarig mee. “Och, Stekene ligt toch al op de vierweegse van de geschiedenis.” U weet: indertijd zeiden ze dat de Dauphin hier ondergedoken leefde, hé. Mijn broers en ik hebben hem weer naar de realiteit gebracht: “Vader, ge weet niet waar ge aan begint.” Hij probeerde nog te onderhandelen met het Sint-Maartensfonds om de plannen op te bergen. Maar het was al te laat.’
Stekene, 21 december 1968, 21.10
‘Nog één Lamot!’
Het ‘comité tegen de oprichting van het erepark’ houdt vergadering. Het Brouwershuis lijkt een tricolore tempel. Overal hangen Belgische vlaggen, foto’s van Boudewijn & Fabiola… De pick-up zingt Dolce Paola van Adamo.
Aan een tafel zitten drie mannen met grote brillen en bakkebaarden.
Iemand test de microfoon. ‘ Allo, allo?’
‘Mensen, stilte! Er rust een zwarte vloek op ons dorp. De Gestapo is hier weer. Als we dat erepark toestaan, dan kan extreem-rechts Vlaanderen ooit weer inpalmen. Dan hoef je je verdomme niet meer te schamen voor je verleden.’
Luid applaus. ‘Neofascisme nooit!’, schreeuwt iemand. De rest herhaalt: ‘Neofascisme nooit!’
Iemand anders roept: ‘Provocaties zullen we met geweld beantwoorden.’ Weer luid applaus.
Stekene, 9 maart 1969, 13.05
Een helikopter cirkelt boven Stekene. Op het dorpsplein staan vijfhonderd rijkswachters en een paar waterkanonnen. Een duizendtal patriotten willen vandaag betogen tegen het erepark. Het VMO heeft een tegenbetoging aangekondigd.
Maar er gebeurt niets. Beide kampen kijken naar elkaar. Het wordt twee uur, drie uur. Nog altijd stilte. De spanning wordt ondraaglijk. Vijf patriotten krijgen toestemming om een bloemenkrans neer te leggen aan het oorlogsmonument. Iemand schreeuwt: ‘Nu!!!’ Van overal – uit huizen, cafés – stormen leden van de Vlaamse Militantenorde (VMO) het plein op. De bloemen worden hardhandig uit de handen van de patriotten geslagen. Chaos. Er vallen klappen. Bloed. Een paar patriotten rollen spandoeken uit: ‘VMO Gestapo!’, ‘SS buiten!’ en ‘Herr Burgemeester, waar ligt mijn vader begraven?’ De VMO’ers schreeuwen terug: ‘Waalse ratten, rolt uw matten!’
De beelden van de Slag om Stekene gaan de wereld rond. Het erepark zit vooraan in het wereldnieuws. De verontwaardiging is collectief. ‘Een erepark? Wat gebeurt daar allemaal in Vlaanderen?’ Alleen Louis De Lentdecker twijfelt: ‘Zijn al onze doden niet eerbiedwaardig?’ En ’t Pallieterke schrijft: ‘Onze Stekense dorpsdwazen, onze mislukte tinnen soldaatjes, onze twintig-jaar-te-laat moedigen zijn boos. Een kleine kliek blijft wroeten door afschuwelijke haat. Nauwelijks werd het plan bekend of deze hyena’s wier zakelijkheid alleen maar overtroffen wordt door hun belachelijkheid, kropen uit hun holen om van zich te laten horen. Het regent protesten die men reeds moe gehoord is. Het regent bedreigingen waarvoor men alleen nog de schouders kan ophalen.’
Hoe de Slag om Stekene afliep? Een aantal VMO’ers, waaronder Bert Eriksson, werd veroordeeld tot een paar maand cachot. Wat later werd de VMO verboden.
Maar tot vandaag wordt er in extreem-rechtse middens nog altijd met veel heimwee gepraat over die hoogdag, ginder in het Waasland. Tussen twee haakjes: een oud-strijder van Stekene zit nu in de pluchen senaatszetels voor het Vlaams Blok: Wim Verreycken, de vader van Rob Klop. Nooit vergeten.
Stekene, 2 september 2004, 14.04
Paul Baert is 82, maar vandaag even niet. Met luide stem en veel gebaren vertelt hij over dat ene voorval dat zijn hele leven heeft veranderd. In 1944 werd hij tijdens een razzia in Stekene door de Duitsers opgepakt, gedeporteerd naar het strafkamp in Kahla. Na tien maanden kwam hij weer vrij. Maar hij kan en wil nooit vergeten. ‘Als je dat hebt meegemaakt, jong, dan heb je alles meegemaakt.’ Ook Stekene?
Hij lacht.
‘Och, er zijn hier heel droevige dingen gebeurd. Dingen die nooit hadden mogen gebeuren. Na de Slag om Stekene is het nog een heel jaar onrustig geweest. Elk weekend leek Stekene wel een bezet dorp. Overal stonden rijkswachters.’
In 1970 waren het gemeenteraadsverkiezingen. Heyse stelde zich opnieuw verkiesbaar met de ironische slogan: ‘Stekene, ideaal woonoord.’ Maar de echte inzet van de verkiezingen was duidelijk: het erepark. Een aantal oud-verzetsstrijders en leden van ‘het comité tegen het erepark’ hadden zich intussen verzameld in de Stekense Volkspartij. Ze hadden slechts één doel: Heyse van de troon stoten.
‘Verzetsstrijders, pfff…’, zucht Baert. ‘Verzetsstrijders van het 25e legioen, ja… Na de oorlog was iedereen bij het verzet geweest. Nee, nee, ik zal u de waarheid vertellen: sommige mensen hadden macht geroken. En dus begonnen ze het verleden te misbruiken. Oké, Abdon en heel wat Stekenaren waren fout geweest . Maar wie wist er tijdens de oorlog dat de Duiters concentratiekampen hadden? Niemand! Dat erepark was voor hen natuurlijk een geschenk uit de hemel. Pas op: ik vond dat erepark ook verschrikkelijk, Abdon ook. Iedereen vond dat. Maar wat konden wij in Stekene daar in godsnaam aan doen? Wat kun je eraan doen wanneer een komeet op uw dorp inslaat?’
Baert liet zich niet onbetuigd in de strijd. Hij ging in de politiek. Meer nog, hij koos ‘als witte’ de kant van de ‘zwarte burgemeester’. ‘Ik kon er niet tegen dat sommigen die oorlog zo misbruikten. Terwijl ze zelf ook niet onbesproken waren. Integendeel. Bij de zogezegde witten zat zelfs iemand die Paul Vanden Boeynants nog had opgelicht. Wie kan dat zeggen? (lachje)‘
De verkiezingscampagne groeide uit tot een ongeziene scheldpartij. Verwijten vlogen heen en weer. Oude vetes werden uitgevochten, foto’s opgediept. Wie was fout? En wie was er op het rechte pad gebleven? Niemand, zo leek het wel.
De partij van Heyse won op de nipper de verkiezingen. ‘Sommige mensen konden die uitslag natuurlijk niet aanvaarden. Toen begon het: stenen vlogen door ruiten, nachtelijke dreigtelefoons, kleine en grote pesterijen. Als het ene kamp iets deed, revancheerde het andere zich.’
De realiteit begon in Stekene meer en meer te verglijden naar het scenario van een slechte B-film. Toen iemand van de witten een hartstilstand kreeg, gonsde het in het dorp van de geruchten. Hij was vergiftigd op café, geen twijfel mogelijk. Het gerecht onderzocht de affaire. Het verdict: een hersenbloeding. Maar de roddels bleven gonzen. De wetsdokter was ‘omgekocht door de zwarten’, fluisterden de witten.
‘Hoe kunnen mensen toch zo dom zijn?’, vraagt Baert zich nu af. ‘Ik weet één ding: politiek is het smerigste dat er bestaat. Macht haalt het slechtste in mensen naar boven. Dat geldt overal: in een dorp als Stekene, maar net zo goed in de Wetstraat. Kijk maar naar wat er vandaag bij de VLD gebeurt. In de politiek kan uw beste vriend uw grootste vijand zijn. En je weet het niet eens.’
Stekene, 3 september 2004, 11.09
Terug naar dat erepark. Bestaat het nog? Paul Baert is vorig jaar nog eens gaan kijken. ‘Uit curieusiteit. Maar het park was verdwenen. Ze zijn dan toch slimmer geworden. Eindelijk.’
Ja? In 1972 spande Stekene een kortgeding aan. Omdat het erepark op privé-terrein lag, volgde een lange juridische lijdensweg. De rechtbank van Gent veroordeelde het Sint-Maartensfonds, maar die gingen in cassatie. In 1977 volgde een uitspraak ten gronde door het Hof van Cassatie: het erepark moest weg. Meteen ging de gemeente over tot actie. Een week later begon het Sint-Maartensfonds met de heropbouw. In 1980 volgde een nieuwe veroordeling. En daarna: niets meer. Vierentwintig jaar stilte.
Vandaag verdwaal ik door het bos aan de Heimeersstraat. Een vrouw met een hondje kruist mijn pad.
– ‘Dag mevrouw. Weet u hier soms een erepark liggen?’
Ze fronst de wenkbrauwen.
‘Natuurlijk, dat ligt hier vlakbij. Kom mee.’
‘Al die veroordelingen hebben niet veel uitgehaald’, vertelt ze onderweg. ‘Ze bouwden het park elke keer weer op. Ik denk dat de gemeente de strijd intussen heeft opgegeven. Ze zullen redeneren: zolang niemand tam-tam maakt… Maar ik vind het dus echt bangelijk. Er lopen mannen in uniform door het bos. ’t Zijn precies echten. Soms denk ik: “Is die oorlog weer bezig?”‘
We zijn intussen bij het erepark aangekomen. Verscholen tussen de bomen, ligt een uitgestrekt terrein omzoomd door cipressen. In het midden ligt een groot bloemenperk in de vorm van een berkenkruis en twee grafzerken. Allemaal perfect onderhouden. Door wie?
‘Tot voor een paar jaar door een koppel dat in die caravan daar woonde’, zegt de vrouw. ‘Zij ruimde op en hij verdedigde het park. Dag en nacht liep die man hier rond in een lange regenjas en met een geweer. Maar ik heb ze al een tijdje niet meer gezien. Ze zijn verhuisd, denk ik.’
De houten caravan staat leeg. Er hangt een bord: ’te koop’, zonder telefoonnummer .
XXX, 4 september 2004, 14.07
‘Of ik in de caravan woonde? Ja. Waarom vraagt ge dat? Een journalist van Knack? Wablief? Ga weg! In Knack staat alleen rode praat.’
– ‘Zo sterk zouden we het toch niet durven stellen.’
(onderbreekt) ‘Alle journalisten zijn links of extreem-links. En gij zijt extreem-links. Dat merk ik direct aan uw smoel. Ik ken uw ras. En zijn genoeg mannen van uw soort op het erepark geweest om vernielingen aan te brengen.’
– ‘Aan mijn ras kan ik helaas niets veranderen. Maar misschien kunnen we gewoon praten.’
‘Vooruit dan. Maar we spreken af: gij hebt uw gedachte en wij de onze. En ge vermeldt geen namen. Ook geen valse: geen Jefke en Louiseke ofzo. Na u wil ik hier geen journalist meer zien. Mijn man is een tijdje ziek geweest. En ik wil geen gedoe meer. Oké? Wilt ge iets drinken?’
Ik kijk rond. Aan de muur hangt een gehaakt berkenkruis en een rune-teken, met de tekst: ‘Zo allen ontrouw worden – toch blijven wij trouw.’ In de zetel aan het raam zit een oude man. Hij kijkt op, steekt een bevende hand uit en stroopt zijn mouw omhoog. Op zijn bovenarm staat ‘O’ gegraveerd: zijn bloedgroep.
‘Ons ras had nog idealen. Vier jaar aan het oostfront gevochten, bij de Waffen-SS. Ik wist op voorhand wat er ging gebeuren als we die oorlog zouden verliezen. Dus kon ik niet kwaad zijn. Ik heb mijn straf aanvaard: vier jaar gevangenis en mijn burgerrechten kwijt. Tientallen keren hebben ze gezegd: betuig je spijt, dan krijg je ze terug. (roept) Over mijn lijk! Nooit zal ik dat doen! Nooit! Ik ben geen lafaard!’
Zij: ‘Hou u maar wat in. (wijst naar mij) Hij schrijft alles op . De repressie heeft ons getekend, meneer. De staat heeft ons gemaakt tot wie we nu zijn. Alleen bij het Sint-Maartensfonds konden we spreken met mensen van ons gedacht. Daar begrepen ze ons tenminste.’
Hij: ‘Elk jaar gingen we met het fonds op bedevaart naar Bad Münstereifel. Toen die bedevaart verboden werd door de Duitse overheid, vonden we dat er in Vlaanderen zo’n plaats moest komen. Alleen: vind maar eens een stuk grond. Overal hebben we geprobeerd: in de Kempen, op de IJzervlakte, enzovoorts. Iedereen zei: ‘Geen sprake van! Niet hier.’ Toevallig hoorden we vertellen dat er in Stekene een zwarte burgemeester was geworden. Dat vergemakkelijkte de zaak. Al hebben we die zaken toen wel anders aangepakt: we brachten niemand op de hoogte. En we kochten die grond zogezegd voor een sociaal doel: om er een speelplein voor verlamde kinderen aan te leggen. Ze trapten in de val. Maar al snel had Abdon Heyse door wat er gaande was. Hij stelde ons gerust: “Als Stekene dat erepark niet aanvaardt, dan is Stekene het niet waard dat ik haar burgemeester ben.” Maar daarna zijn de moeilijkheden begonnen: tientallen keren hebben ze het erepark vernietigd. De poort werd in brand gestoken, de promotor van het Sint-Maartensfonds lastiggevallen… Uiteindelijk heeft de burgemeester onder druk zijn kazakgedraaid. Het burgemeesterschap was hem blijkbaar meer waard dan het erepark. Ook het Sint-Maartensfonds wou het erepark toen opgeven. “Misschien kunnen we er beter mee stoppen”, zeiden ze. (kwaad) “Dat erepark blijft daar liggen en blijft daar liggen!”, riep ik. Direct daarna ben ik in een caravan achter het erepark gaan wonen en heb het gemeentebestuur gewaarschuwd: als er iets gebeurt, dan tref ik maatregelen.’
Zij: ‘Dertig jaar lang bewaakte hij het park dag en nacht. Iedereen was bang voor hem.’
– ‘Kwamen er dan nooit mensen op bezoek?’
Zij: ‘O jawel. Mensen van ons gedacht. Ze kwamen van overal. In heel Europa kennen ze het erepark, hé. Ze kregen dan iets te drinken. “De patron trakteert”, zei ik dan altijd. Elk jaar hielden we ook een dodenherdenking . Vroeger kwamen daar ook politici van het Vlaams Blok naartoe, maar die blijven nu weg. Ze durven niet meer, zeggen ze. Tussen haakjes: het is een schandaal hoe ze Johan Sauwens hebben laten vallen. Een schandaal! Nelly Maes, Paul Van Grembergen, Vic Anciaux. Allemaal hebben ze de bals van oud-oostfronters afgelopen om stemmen te ronselen. De hypocrieten! Natuurlijk heb ik op het Blok gestemd. Zij zijn de enige die trouw zijn gebleven aan ons gedacht.’
Het koppel bleef koppig in zijn eigen waarheid geloven. Van de strijd die zich in het dorp afspeelde, merkten ze niets.
Zij: ‘In een bos hoor je alleen de vogels fluiten. Och, zwijg me van Stekene… In het dorp kon hij zelfs geen plantjes voor het erepark kopen. Overal vloog hij buiten.’
Hij: ‘De Stekenaren dachten dat het hier een begraafplaats was. Flauwekul, natuurlijk. Van de lijken van onze kameraden bleef in 1968 niet veel meer over. Nee, op het erepark ligt alleen grond van het oostfront. Nu weet ik wel vanwaar dat gerucht komt. Destijds dachten ze dat Cyriel Verschaeve op het erepark begraven lag. VMO-leden hadden hem in 1973 opgegraven en de bedoeling was om hem clandestien naar het erepark over te brengen. Maar de BOB (Bewakings- en Opsporingsbrigade) had het gerucht opgevangen. Ik heb toen direct gezegd: “Weg met dat lijk!” Dat had sowieso het einde van het erepark betekend. De gerechtelijke politie is toen met ijzeren stokken in de grond komen spitten. Maar de VMO’ers zaten godzijdank allang in Alveringem met Verschaeve.’
Weer een stilte. Het koppel woont sinds een paar weken niet meer in de caravan.
Zij: ‘We worden allebei oud. Hij is 84, ik 74. De ambulance kan niet door het bos. Aan alles komt een einde. Het park wordt nu beheerd door het Vlaams Nationaal Jeugdverbond. Maar het zal altijd blijven bestaan: daar ben ik rotsvast van overtuigd. Vroeger kwamen er alleen oude mensen, nu steeds meer jongeren.’
Naschrift
Zijn we niets vergeten?
O ja, alles.
De roddels hebben we gehad, de moraal nu. Is dit verhaal dé waarheid over Stekene? Nee. Zoveel jaar na datum heeft elk verhaal hier nog altijd een tweede versie. Dé waarheid bestaat niet, zelfs niet in een klein dorp als Stekene.
Maar – het mag een troost zijn – wit en zwart koeioneren elkaar niet meer. De wonden zijn geheeld en mensen vergeten. Ja? De geschiedenis herhaalt zich nooit twee keer op dezelfde manier.
Er waren vier actuele aanleidingen om dit verhaal nu te schrijven.
Op zondag 23 mei 2004 vond op het erepark de heldenherdenking plaats. Honderden mensen woonden de plechtigheid bij.
Op zondag 30 mei 2004 stierf de man die vijfendertig jaar geleden in het Brouwershuis riep dat ‘als het erepark er zou blijven liggen, extreem-rechts Vlaanderen ooit weer es zou inpalmen’.
Op zondag 13 juni 2004 werd het Vlaams Blok de grootste partij van Stekene en Vlaanderen.
Op zondag 3 juli 2004 was er op 9 kilometer van Stekene-dorp, in een achterzaaltje van een lokale Vlaams Blokker, een nazi-bijeenkomst gepland.
Zoek geen verbanden tussen deze feiten. Het was toeval. Gewoon, toeval. Gelijk een komeet die inslaat op een dorp. Wat kunt ge daar verdomme aan doen?
Stijn Tormans