De nieuwe Vlaamse regering wil ‘voldoende en degelijke infrastructuur’ voor het onderwijs. Ze zal er haar handen mee vol hebben. De schoolgebouwen worden slechter en slechter. Er is geen geld. De wachttijden voor investeringen zijn een oud zeer, en in de steden is er geen plaats. Strafstudie!
‘De kwaliteit van de schoolgebouwen is niet goed. Ze staat haaks op de kwaliteit van het onderwijs dat in die gebouwen wordt aangeboden.’ Het is een bedenking van Dirk Vanstappen, directeur van Dienst voor Investeringen van het Katholiek Onderwijs (DIKO), bij de nieuwe Schoolgebouwenmonitor van het Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs (AGIOn). Dat agentschap staat in voor de toelagen voor de bouw- en aankoopdossiers van het gesubsidieerd onderwijs (dat zijn de katholieke scholen en de scholen van het gemeentelijk en provinciaal onderwijsnet).
Voor de samenstelling van die monitor bevroeg AGIOn in 2008 alle Vlaamse scholen, internaten en centra voor leerlingenbegeleiding in het basis- en secundair onderwijs van alle netten (dus ook het Gemeenschapsonderwijs). De studie illustreert nog maar eens de miserie in de Vlaamse schoolgebouwen. Uitdagingen, heet dat dan. Meer dan 4100 onderwijsinstellingen met ruim 6300 vestigingsplaatsen zijn samen goed voor een patrimonium van bijna 16 miljoen vierkante meter. Amper een klein deel daarvan (15 procent) is gebouwd na 1990. 16 procent dateert uit de periode 1920-1950, en 13 procent is nog ouder. Ongeveer de helft is ooit verbouwd of gerenoveerd.
‘De Vlaamse schoolgebouwen zijn niet klaar voor het onderwijs van de 21e eeuw. Meer dan een kwart beantwoordt helemaal niet aan die voorwaarde, slechts een vijfde doet dat wel’, concludeert AGIOn. Maar de helft van de gebouwen is voldoende en goed bruikbaar. Een vijfde is (volstrekt) onbruikbaar. Concrete kwaliteitscijfers zetten dit nog meer in de verf: slechts 42 procent van de gebouwen is geschikt voor het pedagogische project van een school; de installatie van computers en andere IT-toepassingen is in de helft van de gevallen niet goed gelukt; in 30 procent van de gebouwen kunnen de lokalen niet flexibel en voor diverse functies worden benut; ruim een vijfde van de gebouwen kampt met energieverspilling; leerlingen en leerkrachten met een handicap struikelen in 30 procent van de gebouwen over drempels en andere hindernissen. De lijst gaat door en door.
De schoolgebouwen scoren doorgaans goed op het vlak van veiligheid en comfort. Maar de kosten (investeringslasten, onderhoud, energie enzovoort), daarover breken de meeste schooldirecties en -besturen zich haast permanent het hoofd. Op een derde van de vestigingsplaatsen zijn de bestaande gebouwen niet groot genoeg. Daartegenover staan in 14 procent van de vestigingsplaatsen (onbruikbare) lokalen leeg, en worden in 15 procent van de gevallen lokalen en gebouwen zelfs voor heel andere doeleinden dan onderwijs gebruikt. In zes op de tien vestigingsplaatsen vinden in schoolgebouwen naast de lessen ook buitenschoolse activiteiten van plaatselijke verenigingen en andere initiatieven plaats.
De algemene bruikbaarheid van de schoolgebouwen is het grootst in Limburg. Voor een resem kwaliteitscriteria steekt West-Vlaanderen erbovenuit, en vallen vooral veel gebouwen van Vlaamse scholen in Brussel door de mand. Evenmin geruststellend is dat de kwaliteit en de bruikbaarheid van schoolgebouwen in achtergestelde buurten (832 vestigingsplaatsen) meer dan elders te wensen overlaten. Ze voldoen ook veel minder aan inspectie- en brandweerverslagen.
Lang wachten
De toestand van het Vlaamse onderwijspatrimonium is het resultaat van jarenlang desinvesteren. Illustratief voor de vaak dringende infrastructuurproblemen zijn de almaar groeiende wachtlijsten voor investeringen in nieuwbouw, renovatie of de aankoop van gebouwen.
De vorige Vlaamse onderwijsminister, Frank Vandenbroucke (SP.A), probeerde het tij te keren door een tweesporenbeleid. Enerzijds trok hij een inhaaloperatie op gang in samenwerking met de privésector, anderzijds kon hij het gewone investeringsbudget verhogen. Vandenbroucke legde in vijf jaar voor 1,27 miljard euro aan bouwprojecten vast; dat was ruim 500 miljoen meer dan onder zijn voorgangster Marleen Vanderpoorten (Open VLD). Met een deel van de extra middelen (25 miljoen in 2009) worden scholen bovendien aangespoord om rationeel met energie om te springen. Sinds begin 2008 moeten alle nieuwe bouwaanvragen beantwoorden aan strengere energienormen. Daarnaast is het licht op groen gezet voor de bouw van 24 ‘passiefscholen’ die (bijna) geen verwarming nodig hebben.
De budgettaire inspanning van Vandenbroucke wordt door de onderwijskoepels op prijs gesteld. ‘Er is veel beweging in de zaak gekomen. Scholen zijn bewuster met hun infrastructuurproblemen bezig en hebben dossiers voorbereid en ingediend. Ook de investeringen in energiezuinige scholen zijn positief, want ze dragen bij tot de Kyotodoelstellingen. Daarnaast is dit een goed voorbeeld voor leerlingen en op termijn werkt het kostenbesparend voor de scholen’, luidt het. Maar ook Vandenbroucke heeft de wachtlijsten niet korter kunnen maken, integendeel.
Dirk Ferlin, hoofd van de afdeling Infrastructuur van het Gemeenschapsonderwijs: ‘Na het Schoolpact in 1958 zijn voor het Gemeenschapsonderwijs overal modulaire schoolgebouwen opgetrokken. Vijftig jaar later staan die er op de meeste plaatsen nog. De nieuwbouwwaarde van ons patrimonium was 4,5 miljard euro. De boekwaarde zou nu normaal ongeveer 2,3 miljard moeten zijn, maar door de politiek van desinvesteren in het verleden rest daarvan amper 400 miljoen. Zonder rekening te houden met toekomstige noden, is er dus al een inhaaloperatie van bijna 2 miljard nodig.’ Het Gemeenschapsonderwijs werkt overigens niet met wachtlijsten. Ferlin: ‘We geven de voorrang aan de dringendste dossiers, de rest moet helaas wachten. We kunnen nu ongeveer 40 miljoen euro per jaar investeren. In feite zou dat 150 miljoen moeten zijn om het nodige onderhoud te verrichten en op tijd aan vernieuwbouw te doen. Maar veel scholen zijn al blij als de kwalitatieve achteruitgang niet versnelt.’
Bij AGIOn steeg de wachtlijst voor het gesubsidieerde onderwijs tussen 2002 en begin 2008 van 700 miljoen naar 1,6 miljard euro (meer dan 1500 dossiers). Voor het katholieke onderwijs alleen al is diezelfde lijst op dit ogenblik goed voor 1450 projecten en een som van 1,77 miljard euro. DIKO-directeur Dirk Vanstappen: ‘Als op dat bedrag de indexering van de bouwkosten wordt toegepast en als door de lange wachttijd ook andere factoren in rekening worden gebracht – bijvoorbeeld nieuwe onderwijsnoden, duurzaamheidseisen en reglementering – dan stijgt de reële nood uit boven de 2,5 miljard. Via AGIOn beschikken we dit jaar over bijna 150 miljoen (het gemeentelijke en provinciale onderwijs kan rekenen op goed 35 miljoen, nvdr). Maar we hebben met het agentschap ook afspraken om, wegens dringende en dwingende redenen, af te wijken van de chronologische volgorde van de wachtlijst. Zo heeft het katholieke onderwijs sinds 2003 gemiddeld slechts 40 à 50 miljoen kunnen vrijmaken om dossiers van die lijst weg te halen.’
Kleine rekenoefening: op die manier duurt het minstens 50 jaar om alle dossiers uit de wachtrij van katholieke scholen uit te voeren. Tel daarbij de noden van de scholen van de andere netten, en er is werk voor 100 jaar en langer. ‘Weet u,’ zegt Vanstappen nog, ‘de wachttijden zijn sinds 2000 verdubbeld tot bijna tien jaar. Destijds adviseerden we de scholen om in afwachting van een project te sparen voor hun deel van de financiering (het gesubsidieerd onderwijs moet in het basisonderwijs 30 procent zelf bijdragen en in het secundair onderwijs 40 procent; de investeringen van het Gemeenschapsonderwijs zijn voor 100 procent betoelaagd, nvdr). Door de verlenging van de wachttijden en de tussentijdse stijging van de kosten wordt de kans dat ze de eigen bijdrage ooit kunnen betalen alleen maar kleiner. Daardoor wordt het voor scholen ook steeds moeilijker om met een concreet bouwperspectief en enige financiële zekerheid een dossier klaar te maken.’
Grote steden
Een deel van de oplossing moet komen van de inhaalbeweging die Vandenbroucke onder de vorm van publiek-private samenwerking (pps) in de steigers heeft gezet, en die vanaf 2010 1 miljard euro in de scholenbouw pompt. AGIOn schat dat ongeveer de helft van dat bedrag naar dossiers van de wachtlijst gaat.
Hoewel het opzet al in 2006 werd aangekondigd, kon de Vlaamse regering pas net voor de Vlaamse verkiezingen van 7 juni haar fiat geven om, na een afvalrace met vier kandidaten, definitief in zee te gaan met de groep Fortis Bank/Fortis Real Estate. Eind vorige week heeft de nieuwe minister van Onderwijs, Pascal Smet (SP.A), zijn handtekening onder het contract gezet. De financial close, die de details van de financieringsconstructie regelt, moet in december volledig rond zijn.
Intussen is de nv Schoolinvest uit de startblokken geschoten. AGIOn en de Participatiemaatschappij Vlaanderen nemen elk voor de helft deel in het kapitaal van deze vennootschap, die wordt voorgezeten door oud-minister Wivina Demeester (CD&V). De nv Schoolinvest zal op haar beurt een minderheidsparticipatie (25 procent plus één aandeel) nemen in een vennootschap die wordt opgericht door Fortis Bank/Fortis Real Estate, en die instaat voor het ontwerp, de bouw, de financiering en het onderhoud van de nieuwe gebouwen. In ruil daarvoor betalen scholen gedurende 30 jaar een gebruikersvergoeding. Daarvoor krijgen ze een toelage. Om die te financieren, is in de Vlaamse begroting 75 miljoen euro per jaar opzijgelegd. Er zitten 211 bouwdossiers (voor naar schatting 113.000 leerlingen) in de pijplijn. Bij drie pilootprojecten (in Genk, Sint-Niklaas en Londerzeel) en een twintigtal gangmakende dossiers is ook de Vlaamse bouwmeester, Marcel Smets, betrokken.
Toch zitten er volgens Vanstappen adders onder het gras. ‘Door de vertraging van het pps-initiatief kon het gewone investeringsbudget de voorbije jaren toenemen. Worden de extra middelen voor de inhaaloperatie daar nu weggehaald, dan daalt dat budget weer naar het niveau van vijf jaar geleden. Voor veel scholen blijft het ook een kwestie van operationele en financiële haalbaarheid: het zijn complexe projecten die nauwgezet moeten worden opgevolgd, en de scholen van het gesubsidieerd onderwijs zullen op hun tellen moeten passen om de gebruikersvergoeding te kunnen betalen. Bijvoorbeeld: een basisschool die meer dan een vijfde van haar werkingsmiddelen moet aanspreken om de investeringstoelage aan te vullen, kan niet langer kwaliteitsvol onderwijs bieden.’ Ferlin en Demeester delen dit voorbehoud niet. Beiden zeggen dat er betrouwbare berekeningen zijn gemaakt en dat de betrokken scholen goed worden begeleid.
De nieuwe Vlaamse regering voert dit pps-verhaal hoe dan ook uit. Hoewel het tot nu toe als ‘eenmalig’ werd bestempeld, kondigt ze bovendien een ‘herhaling’ aan. Alleen is er daarvoor amper ruimte in haar financiële planning tot 2014, en kan op het terrein niemand zeggen wat die afspraak uit het Vlaamse regeerakkoord precies inhoudt.
De onderwijskoepels geven alvast de voorkeur aan een structurele verhoging van het gewone investeringsbudget voor scholenbouw. Dat laatste heeft ook te maken met een groeiende zorg om plaatstekort in de grote steden. In Antwerpen, bijvoorbeeld, wordt volgens schepen van Onderwijs Robert Voorhamme (SP.A) tegen 2026 een toename van het aantal jongeren met 30.000 tot 70.000 verwacht. Met ernstige capaciteitsproblemen in veel scholen tot gevolg. Zijn idee om dit te counteren met een netoverschrijdend masterplan voor scholenbouw in Antwerpen heeft het Vlaamse regeerakkoord gehaald, en zal worden uitgebreid naar andere grote steden en gemeenten.
Ferlin: ‘We zijn daar blij om, want door de huidige bouwfysieke normen gaat het in Antwerpen al gauw om een investering van 400 miljoen euro voor 300.000 vierkante meter extra. Een reguliere budgetverhoging is dan ook essentieel om te kunnen evolueren naar een doordacht bouwbeleid. Belangrijk daarbij is de vraag hoe een school er over 20 of 30 jaar kan uitzien, en hoe met andere sectoren zoals welzijn, sport en cultuur kan worden samengewerkt. In het Gemeenschapsonderwijs werken we daarom op dit ogenblik ook aan voorstellen met eigen pps-formules voor gebouwen die flexibel kunnen worden gebruikt.’
Vanstappen: ‘Ook wij zijn absoluut gewonnen voor lokale masterplannen, voor zover het niet gaat om betutteling van een stads- of gemeentebestuur. Dat kan wel een geschikte partner zijn bij het uitwerken van bouwplannen met de inrichtende machten van het eigen net, en in een correcte afstemming met de andere onderwijsnetten. Maar voor de scholenbouw is en blijft geld de cruciale factor. Er moeten voldoende middelen zijn, en scholen moeten de investeringen kunnen betalen.’
DOOR PATRICK MARTENS
Eén schoollokaal op de vijf is volstrekt onbruikbaar.