Michael Cunningham, die een week geleden de Pulitzer Price ontving, kroop in de huid van Virginia Woolf en schreef een magistrale roman: “De uren”. Een gesprek over sterfelijkheid, en hoe daar literatuur van te maken is.
In de Verenigde Staten zijn de verkoopcijfers van Virginia Woolfs klassieke roman “Mrs.Dalloway” opeens de hoogte in geschoten. De reden daarvoor is het verschijnen van het nieuwe boek van Michael Cunningham. In “De uren”, oorspronkelijk ook de werktitel van “Mrs. Dalloway”, speelt hij een literair spel met Woolfs roman, en hij doet dit zo goed en zo intrigerend dat duizenden lezers naast Cunningham ook de brontekst op de leestafel wilden.
In “De uren” vlecht de auteur drie verhaallijnen door elkaar. Vooreerst is er die van Clarissa Dalloway, een uitgeefster van middelbare leeftijd die in het huidige New York op weg is naar een bloemenwinkel. ’s Avonds wil ze een feest geven voor Richard, een van haar auteurs, een terminale aidspatiënt die net een belangrijke literaire prijs heeft gekregen. In het tweede verhaal volgen we Virginia Woolf in 1923. Ze is bezig aan haar “Mrs. Dalloway” en maakt zich zorgen omwille van het tuinfeestje dat ze ’s middags voor haar zus en haar kinderen zal geven. Doorheen deze huiselijke gedachten komt de plot van haar roman steeds kijken: zal ze de protagoniste zelfmoord laten plegen, of toch maar de oorlogsveteraan?
Mrs. Brown, het hoofdpersonage van de derde verhaallijn, is bezig met het lezen van “Mrs. Dalloway” op de verjaardag van haar man. Om hem te verrassen, beslist ze een taart voor hem te bakken terwijl hij naar zijn werk is. Slechts met moeite kan ze de literaire wereld opzijschuiven voor de reële, en uiteindelijk zal ze zelfs voor de eerste kiezen en naar Canada vertrekken. Cunningham houdt deze drie verhalen strak in het gareel, hanteert daarbij een prachtige, aan Virginia Woolf verwante stijl en weet de lezer met talloze doorkijkjes en parallellen te verrassen.
Wie ook zijn vorig werk gelezen heeft, “Het huis aan het einde van de wereld” en “Bloedverwanten”, merkt meteen dat we hier met een heel ander soort roman te maken hebben. Dit is niet het verhaal van twee homo’s die ontdekken dat ze aids hebben, noch een breed uitgesponnen familiekroniek over vier generaties Griekse Amerikanen. “De uren” is een roman over een roman, een spielerei dus.
Michael Cunningham: Het was tijd voor een verandering. Boeken schrijf je om allerhande redenen. Een van de zaken waaraan ik dacht bij het schrijven van mijn vorige boeken was heel persoonlijk. Ik schreef ze in de jaren tachtig, de jaren van de grote aidsterreur in de Verenigde Staten. Reagan en Bush waren president en er werd praktisch niet op de epidemie gereageerd. Toen veel van mijn vrienden ziek werden en er heel weinig hoop voor hen was, wou ik hen een boek cadeau doen. Velen onder hen waren geen grote lezers. Stendhal of Tsjechov zouden ze dus niet goed vinden. Over mensen als zij bestonden er niet veel boeken. En daarom besliste ik ze zelf te schrijven: boeken die je aan een stervende man van vijfentwintig kon geven, aan iemand die het meest geraakt zou worden door een verhaal waarin hij zichzelf zou herkennen. Die romans waren dus toegankelijk en traditioneel gestructureerd. Het waren grote verhalen om jezelf in te verliezen.
Maar waarom Virginia Woolf?
Cunningham:“Mrs. Dalloway” was het eerste grote boek dat ik las. Ik was nog maar een jaar of vijftien en het was een echte openbaring. Iedere serieuze lezer heeft zo’n eerste boek. Daarna lees je nog wel goede boeken, maar het gevoel van het eerste komt nooit meer terug. Het is als in de liefde. De passie voor die eerste jongen of dat eerste meisje komt ook nooit meer terug. Volgens mij is “Mrs. Dalloway” het beste boek dat er ooit geschreven is. Het is me bijgebleven als geen ander. Ik ging naar een niet zo goeie public school in zuidelijk Californië waar we niet veel leerden. Daar ontmoette ik een ouder, zeer excentriek meisje dat me in contact bracht met het werk van Virginia Woolf. Ik had haar net verteld dat ik Leonard Cohen een kei van een dichter vond. Ze reageerde heel lief en zei: “O ja, maar wat vind je van T.S. Eliot en Virginia Woolf?” “Die zijn ook niet slecht”, blunderde ik me eruit en ik ging meteen naar de kleine schoolbibliotheek, waar ze niets van Eliot bleken te hebben, maar wel “Mrs. Dalloway”.
Ik snapte het boek niet echt – daar was ik nog te jong voor. Maar iets in Woolfs taal, de muziek ervan en wat ze ermee deed, sloeg me recht in het gezicht. Het was een revelatie. Ik wist niet dat je zoiets met taal kon doen. Het is die ervaring die me aanzette om zelf te gaan schrijven. Het trok mijn verbeelding op gang en ik denk dat dit het enige boek is waarmee ik kon doen wat ik in “De uren” gedaan heb. Ik heb “Madame Bovary” gelezen en “Het rood en het zwart” en allerhande andere klassieken, maar ik zou ze nooit als het onderwerp voor een van mijn eigen boeken kunnen nemen. Ze hielden een ander soort ervaring in voor mij. “Mrs. Dalloway” was gewoon míjn boek.
Een boek over een ander boek schrijven, tot daar aan toe, maar in de huid van Virginia Woolf kruipen, niet iedereen zou er zich aan wagen.
Cunningham: Het was verschrikkelijk, maar anderzijds was het ook – vergeef me het cliché – een uitdaging. Virginia Woolf is immers heel veel tegelijk. Ze is dood en kan zichzelf dus niet meer verdedigen. Ze was ook een genie, wat mijn talent opeens heel miniem maakte. En tenslotte was ze een bekende feministe en ben ik een man. Ik was me bewust van de ambitie die in mijn plan om dit boek te schrijven verscholen zat, maar aan de andere kant, waarom zou je iets doen als er geen grote risico’s aan verbonden zouden zijn?
Zit er veel research in deze roman?
Cunningham: Ik heb elke letter die Virginia Woolf heeft geschreven, herlezen: niet alleen de verhalen, de romans en de essays, maar ook de brieven en dagboeken. Ik heb een aantal biografieën doorplozen. Maar toen ik begon te schrijven, heb ik dat allemaal achter me gelaten. De Virginia Woolf in mijn roman is een fictief personage. Ik wou haar zelf neerzetten, geen documentaire maken over een bestaande figuur. Wat de taal betreft, wou ik mijn eigen stem laten horen, maar dan wel onder invloed van Virginia Woolf. Ik wou haar niet imiteren. Dat zou gewoon idioot geweest zijn. De drie verhaallijnen tonen elk een facet van hetgeen Woolf deed.
Heel specifiek is haar manier om van het ene onderwerp op het andere over te springen: we volgen Clarissa Dalloways gedachten tot ze iets bepaalds ziet en dan word je als lezer meegezogen naar dat voorwerp of die persoon, waarna je weer helemaal naar iets anders overgaat. Er zijn geen grenzen tussen Clarissa Dalloway en de anderen. Ik gebruikte dat stijlmiddel ook, maar veel gematigder dan Virginia Woolf.
Hoe is het concept van het boek, met die drie verhaallijnen naast elkaar, ontstaan?
Cunningham: Wat ik aanvankelijk in gedachten had, was een hedendaagse hervertelling van “Mrs. Dalloway”, maar dan met een homoseksuele man in New York City in de hoofdrol. Na een jaar werken, had ik een hele stapel papier met veel leuke parallelletjes tussen het origineel en mijn verhaal en opeens besefte ik dat het een stom idee was. Dit was niet voldoende voor een goede roman. We hebben geen nieuwe “Mrs. Dalloway” nodig, begreep ik, we hebben er al eentje.
Dus ik dacht: niet getreurd, daar gaat een jaar werk, shit. Maar ik bleef spelen met het idee en bedacht een paar andere plannetjes. Ik stak er een beetje echt leven in, in plaats van alleen maar personages gebaseerd op weer andere personages. Ik begon dus te schrijven over Virginia Woolf zelf en speelde met haar als een soort geest die zijn intrek genomen had in het verhaal van “Mrs. Dalloway”. Ook dat werkte niet. Op een bepaald moment probeerde ik een hedendaagse versie van “Mrs. Dalloway” op de linkerpagina’s en een beschrijving van Virginia Woolf bezig met het schrijven van “Mrs. Dalloway” op de rechterpagina’s, zodat er een soort dubbel boek ontstond: weer een slecht idee. In theorie leek het leuk. Maar in de praktijk werd het strontvervelend.
Uiteindelijk werd het wat hier nu voor ons ligt: drie dagen uit de levens van drie verschillende vrouwen. Wat de aanzet hiertoe gegeven heeft, was mijn beslissing om een stuk pure autobiografie toe te voegen. Ik wou zo volledig mogelijk een dag uit het leven van mijn moeder beschrijven, zoals ik het zag toen ik nog een kleine jongen was. Het zou een afstandelijke beschrijving worden, zonder commentaar of verhaallijn. Ik wou alleen de feiten. Ik kon het niet. Maar het gaf het boek wel zijn uiteindelijke vorm met de drie verhaallijnen.
Het werk van Virginia Woolf draait rond een paar grote thema’s. Een ervan is het verglijden van de tijd. Kennelijk deelt u haar fascinatie.
Cunningham: Wat mij interesseert, is de ongemene complexiteit en tegenstrijdigheid van het leven. Het grootste deel van de hedendaagse romans blijft wat de tijdsbeschrijving betreft vrij schetsmatig, heb ik het idee. Wanneer je die boeken leest, voelt de tijd erin niet aan als in het echte leven. Er hangt altijd een waas over. En dan denk ik: nee, de realiteit is veel complexer dan dat. In “De uren” heb ik beter willen doen. Ik wou beschrijven wat het betekent in leven te zijn, ook op de meest doordeweekse momenten, ook tijdens vijf minuten van een dinsdagnamiddag. Wat revolutionair was aan Woolf, iets wat ze trouwens gemeen had met James Joyce, was dat ze vond dat grote literatuur niet alleen over grote, Tolstoj-achtige onderwerpen als oorlog en vrede moet gaan.
Ook twee oudere dames die op woensdagnamiddag thee drinken in de hoek van een goedkope tearoom kunnen prachtige literatuur opleveren. Als je die vrouwen maar met genoeg diepte en kunstzinnigheid bekijkt, kun je in hen evenveel verhaalstof vinden als in de honderdjarige oorlog. De dramatische karakteristieken van het leven zijn in iedereen terug te vinden, zoals de eigenschappen van ons lichaam gecodeerd liggen op ieder stukje DNA. Dat is hetgeen me aan Woolf en Joyce fascineert: dat ze het gewone serieus nemen, het literair opwerken en er zo het buitengewone in terugvinden.
Een ander Woolfiaans thema is de dood. Toen Virginia Woolf nog maar vierentwintig was, had ze al haar moeder, halfzus, broer en vader verloren. In 1941 pleegde ze zelfmoord, 59 jaar oud.
Cunningham: Je zou kunnen zeggen dat dit me inderdaad met Woolf verbindt. Door de aidsepidemie heb ik ook meer mensen zien sterven dan gewenst. Zoiets beïnvloedt je schrijven, in dezelfde mate als een oorlog je schrijven zou beïnvloeden. Ik voel me dus literair aangetrokken tot onze sterfelijkheid. Virginia Woolf stak inderdaad een paar stenen in de zakken van haar jasje, liep de rivier in en verdronk. Maar uit haar talrijke persoonlijke getuigenissen weten we ook dat ze momenten had van heel diep geluk, bijna van een transcendente euforie omwille van het leven.
Ze pleegde zelfmoord omdat ze dacht dat het leven niets waard was, maar toch hield ze er soms van. Deze dubbelzinnigheid overbrengen, vond ik belangrijk. Over een leven zijn veel tegenstrijdige dingen te zeggen. Net zoals over dit boek trouwens. Het heeft pessimistische passages, maar ook heel optimistische. Het kon niet het een óf het andere zijn.
Het centrale idee van de roman is dat een mens maar een paar uur van zijn hele leven echt gelukkig is. De rest is een verlangen dat nooit bevredigd wordt. En toch volgen we niet allemaal Virginia Woolf de rivier in.
Cunningham: Dat is nu juist het mysterie van het leven. We weten allemaal hoe we zullen eindigen: dood. Dus waarom niet vandaag, maar wel eindeloos wachten erop? Omdat alles toch beter lijkt dan dood zijn. Je kan je vervelen, maar als puntje bij paaltje komt, geeft in het ijle zitten staren toch meer genoegdoening dan de dood.
Michael Cunningham, “De uren”, Bert Bakker, Amsterdam, 221 blz., 695 fr.
Marnix Verplancke