Eddy Annys, de beste mannelijke hoogspringer die België ooit heeft voortgebracht, begeleidt nu ex-topsporters in hun zoektocht naar een job.
Wat gebeurt er met een atleet wanneer de spotlights doven en de podiummiss, die hem vorige week nog zo graag kuste, stilaan vergeet hoe die gestopte coureur ook alweer heette? Neem het verhaal van Allan Peiper, de Australische tijdritspecialist en vriend van de familie Planckaert, die in de jaren tachtig de ene proloog na de andere won. Ging na zijn carrière aan de aankomsten staan met een hamburgerkraam. Verdiende daar meer mee dan op de fiets maar – en dat bleek voor Peiper uiteindelijk het breekpunt – werd ook meer dan eens uitgelachen door zijn klanten. Trok daarna naar een Indiase ashram om te herbronnen en is ondertussen ploegleider bij Team Columbia. Maar de spottende blikken van zijn vroegere supporters, die vergeet hij nooit meer.
‘Ik herken dat verhaal’, zegt Eddy Annys, oud-hoogspringer en gewezen Sportman van het Jaar. Annys is directeur marketing bij Randstad en leidt een project dat ex-topsporters begeleidt bij het vinden van een nieuwe baan. ‘Peiper had een bepaalde maatschappelijke status als topsporter. De man in de straat heeft daar een heel glamoureus beeld van en ziet hem dan hamburgers bakken… Ik kan me voorstellen dat wie niet beter weet dan reageert: je bent diep gevallen, man. Onterecht, natuurlijk.’
‘Een soortgelijk verhaal is dat van Frederik Deburghgraeve die schoenenverkoper werd. Een mooi beroep en een respectabele en bewuste keuze van Fred, maar je stelt vast dat sommigen daar wat schamper op reageren. Een oud-sporter moet zich daartegen wapenen, want het belangrijkste blijft dat je je goed voelt in wat je doet, ook al heeft het niet meer de status van de vroegere carrière. Want die vroegere status, die is hoe dan ook voorbij.’
In de zeven jaar dat het topsportproject van Randstad loopt, kwamen al vijfhonderd ex-sporters op consult. Eddy Annys: ‘De heel bekende namen zien wij niet, die zoeken een oplossing via hun managementbureau of binnen hun sport. Maar onder hen zit een brede subtop die we wel kunnen helpen. De meesten komen uit het handbal, het basket en het volley, maar we ontvingen ook mensen uit atletiek, zwemmen en judo. Wielrenners of voetballers zien we zelden of nooit. Wellicht hebben die een financiële buffer gecreëerd waardoor ze niet bij ons terechtkomen.’
Welke problemen ervaren oud-sporters dan?
EDDY ANNYS: Ze kennen niets van de arbeidsmarkt. Ze weten niet voor welke vacatures ze in aanmerking komen, hoe ze moeten solliciteren, en hoe een bedrijf in elkaar zit. Bovendien beseffen ze totaal niet dat ze tijdens hun sportleven dingen geleerd hebben waarmee ze ook op de arbeidsmarkt kunnen scoren. Een topsporter beschikt bijvoorbeeld per definitie over doorzettingsvermogen en mag dus gerust bij ieder sollicitatiegesprek vermelden dat hij hard kan werken. Eigenlijk ligt dat voor de hand, maar topsporters hebben vaak hun hele leven in een extreem beschermde omgeving verbleven en komen dan in een wereld terecht die helemaal vreemd voor hen is.
Veel sporters hebben minder ingezet op school, om topsporter te kunnen worden.
ANNYS: Dat is al fel verbeterd. Tegenwoordig is er zoveel begeleiding voorhanden dat wie het wil, topsport en studie vlot kan combineren. Maar de generatie die dat allemaal nog niet heeft meegemaakt, staat inderdaad voor een grote uitdaging. Die moet zich lostrekken uit de beschermde sportomgeving én heeft geen diploma om op terug te vallen.
Hoe lang duurt het voor een diploma zijn waarde verliest?
ANNYS: Stel dat je op je tweeëntwintig afstudeert en sport tot je dertigste: na die acht jaar is die scholing hoe dan ook verouderd, maakt niet uit over welk diploma het gaat. Belangrijk is dat je benadrukt dat de competenties er zijn om een diploma te halen, en dat je wijst op de buitenschoolse kwaliteiten die ongetwijfeld ook aanwezig zijn.
Maar eerst moet een sporter met zichzelf in het reine komen. Want het zwarte gat bestaat. Plots ontbreken er een paar dingen: de voldoening van de fysieke arbeid, de adrenaline van de competitie en, voor de echte toppers, de erkenning van de omgeving en van de man in de straat. De agenda is ook niet langer gevuld met trainingsschema’s en allerhande verplichtingen. En wat doe je met al die vrijheid?
Er bestaat trouwens ook een groot verschil tussen ex-atleten die bewust zijn gestopt, uit ouderdom of om andere redenen, en die zich meestal al voorbereid hadden op het einde, en zij die abrupt met sport moesten stoppen, door een blessure bijvoorbeeld. Die laatsten hebben het mentaal vaak erg zwaar. Door de ontgoocheling, natuurlijk, maar ook omdat er slechts zelden een back-upplan klaar is. En dat vind ik een grote fout, want het kost weinig moeite om een atleet vanaf het begin van zijn sportleven een of andere vorm van loopbaanoriëntatie te laten maken. Waarom jonge atleten niet laten beginnen met een soort sollicitatiegesprek, waarna ze op uitgekozen tijdstippen stages volgen bij het bedrijf waaraan ze zich verbinden? Combineer dat met een jaarlijks functioneringspraatje met de humanresourcesmanager van die firma, en een atleet hoeft zich volgens mij nooit zorgen te maken over zijn toekomst.
De praktijk bewijst dat je tegenwoordig zonder problemen een hogere studie kunt combineren met topsport. Waarom zouden een paar bescheiden stappen op de arbeidsmarkt dan onmogelijk zijn? Er bestaat geen enkele topsporter die zestig uur per week traint.
Omdat topsporters veel moeten rusten, zullen de trainers zeggen.
ANNYS: Ik heb Lichamelijke Opvoeding gestudeerd. Daar hebben ze me geleerd dat er zoiets bestaat als diverting activity. Die theorie zegt dat het fysieke presteren verbetert als de atleet af en toe ook op andere terreinen probeert uit te blinken. Op voorwaarde dat het allemaal goed ingepast wordt.
In de sporten die goed verdienen, zal niemand zo redeneren.
ANNYS: Klopt. Vincent Kompany had ambitie om na zijn middelbare school verder te studeren, maar dat is jammer genoeg niet doorgegaan. Als topsporter in het wielrennen of het voetbal, zit je in een eigenaardige cocon. Je weet je verzekerd van een financiële basis. Er staat op allerlei domeinen begeleiding klaar. Je hebt geen zorgen, want het management neemt alles uit handen. Dus waarom toch studeren of werken? Ik begrijp die reflex, maar ik denk dat velen er sterker zouden uitkomen als ze wat vaker geconfronteerd werden met de wereld buiten de koers of het voetbal.
We hebben ook een project lopen met de jeugdspelers van Anderlecht. Bij die club worden ongeveer 600 jongeren aangesproken om te proberen op te klimmen tot het eerste team. Daarin slagen er uiteindelijk bitter weinig. Onze taak is het om die jongeren dat niet te laten vergeten. En degenen die niet bij de top belanden, proberen wij te lanceren op de arbeidsmarkt.
In de praktijk is dat allemaal niet zo makkelijk, want een topclub is een heel speciale omgeving. Geen enkele speler vindt het belangrijk wat je daar allemaal vertelt, tot het te laat is. Iedereen wil Vincent Kompany worden, maar de vraag is: wat staat er klaar indien dat niet lukt? Dan vallen die voetballers op erg jonge leeftijd in een enorm zwart gat, perfect vergelijkbaar met wat bijvoorbeeld een dertigjarige gestopte hoogspringer meemaakt.
Moeten voetbalclubs hun jeugdspelers meer aansporen om te blijven studeren?
ANNYS: Ik vind van wel. Als een club een jonge speler binnenhaalt en die dus ook lokt met een bepaald perspectief, heeft ze minstens de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat zo’n jongere goed terechtkomt. Er is het belang van de club, maar het belang van de speler is ook iets waard.
Sport is survival of the fittest.
ANNYS: Dat is waar, maar de vraag blijft: moet het daarom meedogenloos zijn voor degenen die het niet halen? Ik deed atletiek omdat ik daarvan genoot, maar ik werd nooit gescout of door een club binnengehaald. Clubs die de stap zetten om bij achtjarigen te scouten, nemen daarmee een impliciete verantwoordelijkheid op zich.
Viel u zelf na uw hoogspringcarrière in een zwart gat?
ANNYS: Niet rechtstreeks, omdat ik ook tijdens mijn sportjaren bijna altijd gewerkt heb. Ik was medisch afgevaardigde en hoogspringer, dat viel perfect te combineren. Alleen bleek na mijn sportcarrière dat de job van medisch afgevaardigde niet genoeg was om heel mijn leven te vullen. Ik was het gewoon om achttien uur per dag op een of andere manier bezig te zijn, en kwam terecht in een negen-tot-vijfomgeving. Waardoor ik iedere dag tien uur te veel had, bij wijze van spreken. Het duurde dan ook niet lang of ik begon die job weinig gemotiveerd en dus slecht te doen. Ik kon mijn energie niet kwijt.
Ik ben toen per toeval terechtgekomen in het bedrijfje dat nu is uitgegroeid tot Randstad. Dat was een werkomgeving waarin ik wel de drive vond die mij ook als topsporter al kenmerkte. Nu gaat het niet meer over het hoogst springen, maar over het grootste aantal mensen aan een job helpen. Maar: als mijn vader destijds niet had geëist dat ik bleef studeren en daarna ging werken, was die kans er waarschijnlijk nooit gekomen.
Komt dan na de carrière niet de bedenking: wat als ik alles op mijn sport had gezet?
ANNYS: Tja, wat als. Daar koop je niets voor. Ik moet wel bekennen dat die verhoogde belasting mijn carrière waarschijnlijk met een paar jaar verkort heeft. Ik was pas 27 toen ik stopte.
Iets anders. Kent u Tia Hellebaut eigenlijk persoonlijk?
ANNYS: We hebben mekaar een paar keer gesproken, maar goed ken ik haar niet. Ik zie haar eigenlijk als mijn tegenpool. Zij was een fantastische wedstrijdspringer en ik een fantastische recordspringer. Op een bevlogen dag raakte ik heel hoog, maar de stress van een competitie hield ik niet vol. Terwijl Tia net beter werd als er veel op het spel stond.
Hellebaut zegt van zichzelf dat ze de minst getalenteerde atlete was in de olympische finale die ze won. Van u wordt dan weer gezegd dat u een van de begaafdste natuurtalenten aller tijden was, maar op grote toernooien hebt u nooit geschitterd.
ANNYS: Ten eerste heeft Tia ongelijk: je wordt geen olympisch kampioen als je niet fenomenaal veel talent hebt. En ten tweede: van Eddy Annys is na zijn carrière veel verteld, maar je mag dat allemaal niet overdrijven. Alleen al binnen mijn generatie ken ik zeker drie hoogspringers die meer aanleg hadden dan ik.
Uw persoonlijke record is 2,36 meter. Met die hoogte won Andrey Silnov vorig jaar olympisch goud.
ANNYS: Hoog springen is één ding, het doen op de dag van de olympische finale is nog iets heel anders. Vraag maar aan Blanka Vlasic. Destijds stond ik met 2,36 meter derde op de wereldranglijst aller tijden, nu zal ik nog altijd rond de dertigste plaats staan. Dat is dus een relatief trage progressie, ja. Ik geloof dat 2,40 meter voor normaal begaafde atleten zowat de bovengrens is, je ziet dat almaar meer springers die hoogte halen. Alleen is er momenteel niemand die er echt bovenuitsteekt à la Javier Sotomayor, die het wereldrecord op 2,45 meter heeft gezet. Maar er komt ongetwijfeld een dag dat iemand 2,50 meter springt.
Eigenlijk is het simpele wiskunde. Ik ben 1,86 meter groot en ik kon een halve meter boven mijn gestalte springen. Michael Jordan is 2,05 meter en kon veel beter springen dan ik. Met de juiste begeleiding gaat een atleet van dat niveau vlot over 2,50 meter. Het is maar een kwestie van tijd. Want vroeger waren mensen van twee meter onhandige slungels, nu zie je dat zij stilaan de atletische norm worden.
Het is toch erg vreemd dat de oude records nog steeds zo sterk staan. Hoe lang bezit u nu al het Belgisch record?
ANNYS: Sinds 1981. Maar in België speelt een andere kwestie. Wij hebben in de breedte geen kwaliteit meer. In mijn gloriejaren waren er zeven Belgen die 2,20 meter sprongen, nu is er nog één. Als er geen opvolging is, blijven je records natuurlijk lang overeind. Dat zal voor de topprestaties van Tia niet anders zijn. De kans is groot dat haar records er over twintig jaar ook nog staan, want wie gaat ze breken? De kern van het probleem is dat te weinig kinderen aan atletiek doen.
Omdat de aantrekkingskracht van de beter betalende sporten te groot is?
ANNYS: Onzin. Lopen, springen en werpen zijn zaken die elk kind graag doet. En dat zal nooit veranderen. De meeste achtjarigen zijn er trouwens niet mee bezig of ze later evenveel zullen verdienen als Ronaldinho. Nee, daar speelt iets anders. De aantrekkingskracht van de atletiekclubs is blijkbaar niet groot genoeg. En ik weet zo een twee drie niet hoe we dat kunnen veranderen.
Kunt u nog eens het verhaal vertellen van die dag dat u bijna het wereldrecord brak?
ANNYS: Dat was op het Belgisch kampioenschap op de Heizel, in 1983. Na 2,20 meter had ik al gewonnen spel. ‘Welke hoogte wil je proberen?’ vroegen de officials. Ik zet de lat op 2,30 meter. Eerste poging niks, tweede niks, maar bij de derde had ik prijs. Belgisch record gebroken en heel het stadion door het dolle heen. Ik begon in the zone te raken. Bij mijn volgende sprong ging ik over 2,34 meter en ik had héél veel over. Ik weet zeker dat ik toen in feite 2,40 meter gesprongen heb. En het wereldrecord was maar 2,37 meter. Ik laat 2,38 meter steken en bij mijn eerste poging gaat het heel nipt mis. Dan bega ik de stommiteit van mijn leven: in plaats van de focus te behouden, vraag ik 2,40 meter. Waarom? Omdat ik dacht zo geschiedenis te schrijven, als eerste mens boven de 2,40 meter. In die paar seconden dat ik die beslissing neem, is het mij allemaal uit handen geglipt. De ultieme concentratie was weg. Als ik het op dat moment niet in mijn kop haal om de lat hoger te leggen, spring ik die dag het wereldrecord.
En wat dat helemaal bitter maakt: 2,40 meter is uiteindelijk gesprongen door Rudolf Povarnitsyn, een totaal onbekende Rus die in zijn carrière één gouden dag kende en van wie we later nooit meer hebben gehoord. Dat idee van geschiedenis te schrijven, was dus héél relatief. Een maand later brak Igor Paklin al het nieuwe record van Povarnitsyn. Ik heb nadien nog 2,36 meter gesprongen, toen het wereldrecord al 2,39 meter was. Maar de kracht van mijn echte topdag heb ik later nooit meer gevoeld.
Waarom presteerde u niet op de grote toernooien?
ANNYS: Een bronzen medaille op het EK indoor is het beste wat ik heb behaald en dat is inderdaad minder dan ik wellicht had gekund. De Spelen van Los Angeles hadden mijn hoogtepunt moeten zijn, maar de stress, overtraining en te weinig zelfvertrouwen hebben me genekt. Op dat moment stort je wereld in, maar uiteindelijk heb ik daar totaal geen littekens aan overgehouden. Sterker, ik ben er als mens veel rijker uit teruggekomen. Ik heb leren herbeginnen en leren relativeren. Want alles gaat voorbij, en iedereen moet zich vroeg of laat leren wapenen tegen teleurstellingen. Oké, ik was blijkbaar geen goede wedstrijdspringer en dat ene moment waarop ik had moeten schitteren, komt nooit meer terug. Maakt dat mij als mens minder geslaagd?
Misschien miste u een type Wim Vandeven aan uw zijde, een meester-psycholoog.
ANNYS: Psychologische begeleiding bestond toen nog niet. Nu hoor ik van toptrainers dat ze hun atleten leren om elke wedstrijd te beschouwen als een andere. Bij mij was alles er net op gericht om de Spelen honderd keer belangrijker te maken dan al het andere wat ik ooit gepresteerd had. Voor mij was dat niet de juiste benadering, maar hadden ze mij met een andere aanpak wel rustig gekregen? Dat zullen we nooit weten.
Maar u kijkt terug met goede herinneringen?
ANNYS: O, zeker. Ik heb mij geamuseerd in mijn jaren als topsporter, en dat is ook belangrijk. Oké, ik heb niet bereikt waarvan ik had gedroomd, maar uiteindelijk blijven alleen de goede herinneringen overeind. Als ik er achteraf op terugkijk, is er zelfs niets wat ik anders had willen doen.
DOOR JEF VAN BAELEN