Hij was lid van het beste voetbalteam van zijn tijd: het Ajax van Johan Cruijff. In 1976 stond zijn hart plots stil, de voetbalwereld ook. Zoveel jaar later lijkt hij vergeten. Behalve door zijn vrienden, bij hen leeft de mythe Nico Rijnders door.

‘Nico Rijnders.’

Oud-bondsvoorzitter Michel D’Hooghe zwijgt even aan de telefoon. ‘Het is allemaal ongelofelijk lang geleden’, zegt hij. ‘Maar toch denk ik nog elke week aan hem. Die gebeurtenissen toen hebben mijn leven veranderd. Ik wil zeker over hem praten. Kom maar af.’

Ik had Nico Rijnders een tijd geleden voor het eerst gezien in een tweedehands Panini-album. Naast zijn foto stond een + geschreven. Dat er een bijna shakepeareaans heldenverhaal achter het doodskruisje schuilde, stond er niet bij.

De naam Nico Rijnders zit vandaag in de doos van de vergetelheid. Hij leeft alleen nog op de dijk van Knokke Heist, waar een sportzaak naar hem vernoemd is. Maar ook daar weten ze alleen dat hij een voetballer was.

Hij was meer dan een voetballer, Rijnders was lid van het beste voetbalteam van zijn tijd: het Ajax van 1971, onder leiding van Rinus Michels. De ‘godenzonen’ werden ze weleens genoemd. Naast hem op het veld stond Johan Cruijff, achter hem Johan Neeskens en voor hem Piet Keizer.

Nico Rijnders was niet even stoer als hen. Een beetje tenger zelfs, geen bonk of Hollandse gozer. Maar hij liep als geen ander, dat compenseerde veel.

De wereld ligt in die vroege jaren zeventig aan zijn voeten, maar in zijn hoofd zit er maar één meisje. ‘We hadden elkaar ontmoet op een feestje’, zegt Ans Nooij. ‘Hij zei dat hij bij Ajax voetbalde, maar veel indruk maakte dat niet. Ik kende in die periode helemaal niets van voetbal.’

Een coup de foudre is het niet. In haar herinnering hebben ze die eerste avond niet gekust. Dat gebeurt pas later, op een van hun volgende afspraken. ‘Hij was een beetje introvert, maar kon ook heel grappig zijn.’ Een nuchtere, mooie jongen uit Breda. Al gauw zijn ze onafscheidelijk en getrouwd. De toekomst belooft kleur.

Ajax blijft winnen. De godenzonen gaan op 2 juni 1971 naar Wembley, voor de Europacup 1-finale. Aan de andere kant van het veld staat Panathinaikos.

Al na vijf minuten komt Ajax op voorsprong. ‘Alles ging goed’, zegt Ans. ‘Tot de spelers na de pauze weer uit de catacomben kwamen. Nico was er niet meer bij. Ik keek verbaasd rond in Wembley. Plots zag ik hem, aan de rand van het veld. Hij had zijn gewone kleren al aan. Hij gebaarde dat hij een blessure had. Ik hoefde me geen zorgen te maken.’

Ajax wint de cup, maar Rijnders vertrekt een seizoen later naar Club Brugge. ‘Hij had een lucratief aanbod gekregen’, zegt Ans. ‘Ik weet nog dat we naar elkaar keken en zeiden: zou dat bedrag nu in gulden zijn of in Belgische frank?’

De dag dat Rijnders zijn contract tekent in Brugge, loopt het fout. ‘Op de terugweg werd hij onwel. Hij ging aan de kant van de weg staan en at gras, om terug bij zijn positieven te komen. Ik zei dat hij direct naar de dokter moest, maar die vond niets.’

Ans en Nico verhuizen van de Bijlmer in Amsterdam naar een villa in Knokke. Het voorval aan de snelweg lijkt vergeten.

In de kleedkamer sluit Nico vriendschap met een andere Hollander, Henk Houwaart. ‘We hadden samen nog bij Oranje gespeeld’, zegt Houwaart. ‘Dat schepte een band, we gingen zelfs samen op vakantie. Hij was ook een fantastisch voetballer.’

Maar zelfs een godenjong heeft al eens een zwak moment. ‘Nooit vergeet ik een Europese match tegen Åtvidabergs in Zweden. Ik zag Nico plots duizelen op het veld. “Gaat het?”, riep ik hem. “Kan je me even ondersteunen?”, vroeg hij. Na een paar tellen was het voorbij.’

Aan de rand van het veld staat een jonge arts. ‘In 1972 was ik net afgestudeerd’, zegt Michel D’Hooghe. ‘Club had me gevraagd om de medische afdeling te herstructureren. Dat was ook dringend nodig. Meer dan een kapotte massagetafel hadden ze niet. Ik was net even oud als de spelers. Al gauw werd ik een van hen. Ook Nico werd een goede vriend. Fantastische tijden waren het.’

Maar tijdens de match tegen Åtvidabergs gaat er ook bij D’Hooghe een alarmbel af. ‘Ik riep Nico achteraf bij me. Hij bekende dat hij vaker last had van een kloppend hart. Dat was de echte reden waarom hij in Wembley de tweede helft niet gespeeld had. De clubarts van Ajax stopte hem af en toe “een pilleke” toe, “opdat hij zich beter zou voelen” – moet ik er een tekening bij maken? Ik heb er geen bewijzen van, maar het zou me niet verbazen dat Ajax hem daarom heeft laten gaan.’

D’Hooghe stuurt Nico Rijnders naar de universiteit van Gent. ‘Het resultaat van die tests was positief: ze vonden niets, hij mocht blijven voetballen.’

Op 12 november 1972 speelt Club Brugge tegen Luik. ‘Ik was een paar maanden zwanger’, zegt Ans. ‘In mijn buik voelde ik die dag voor de eerste keer leven kloppen.’

Ze wou het Nico na de match zeggen, maar het loopt anders. In de twaalfde minuut valt haar man op de grond, met zijn gezicht naar het gras.

Hij blijft roerloos liggen. ‘Ik voelde direct dat het ernstig was’, zegt D’Hooghe. ‘In die tijd was het verboden om als arts zomaar het veld op te lopen – je moest wachten op toestemming van de scheidsrechter.’

Maar die legt het spel maar niet stil. ‘Ik ben zonder toestemming het veld opgelopen.’ Ook Henk Houwaart, die die dag geschorst was, loopt in een lange zwarte jas naar zijn voetbalvriend.

D’Hooghe begint op het veld te reanimeren. ‘Een van de meest dramatische momenten uit mijn carrière’, zegt hij. ‘Ik word nog altijd emotioneel als ik eraan denk.’

Nico wordt op een brancard afgevoerd. Net voor hij in de catacomben verdwijnt, gooit iemand een deken over zijn hoofd. Ans ziet het allemaal gebeuren vanaf de tribune. ‘Dat doen ze toch alleen als iemand dood is?’, stamelt ze tegen de vrouw die naast haar zit. In paniek loopt ze naar de kleedkamers, maar ze moet in de bestuurskamer wachten. De omroeper zegt dat niemand het stadion mag verlaten, om de ambulance niet te hinderen. ‘Uiteindelijk zijn we hem gevolgd naar het ziekenhuis.’

Na een lange nacht ontwaakt Nico wonderwel uit de dood. Met drie gebroken ribben. Zo hard had D’Hooghe gepompt, om zijn hart weer in gang te krijgen. Het eerste wat Rijnders zegt, is: ‘Ik zal wel nooit meer mogen voetballen, zeker?’

Rijnders krijgt een levenslang voetbalverbod. De dokters vinden nochtans niets, maar zeggen hem: ‘Je had een gat in je hart.’ Anders zou hij toch weer beginnen te voetballen. Toen iemand Nico gevraagd had tot hoelang hij wou voetballen, had hij geantwoord: ‘Tot ik erbij neerval.’

Dat jaar wordt Club Brugge kampioen. Rijnders rijdt mee in de triomftocht. Hij lijkt vrolijk, maar weinigen zien zijn gebroken hart. ‘Dat voetbalverbod was een enorme slag’, zegt Michel D’Hooghe. ‘Hij kon niets anders dan voetballen. Voetbal was alles voor hem.’

‘We kenden Nico als een ongelofelijk fijne kerel’, vult mevrouw D’Hooghe aan. ‘Een man met veel humor. Maar ineens was alles anders. De angst op zijn gezicht, die herinner ik me nog heel goed.’

Het leven gaat voort. Zijn zoon Rikkie wordt geboren. En een paar maanden later wordt hij trainer van vierdeklasser Harelbeke. ‘Ik heb hem dat afgeraden’, zegt D’Hooghe. ‘Trainer worden is niets voor een man met hartproblemen.’

Nico luistert niet. ‘Na een paar maanden begonnen de problemen opnieuw’, zegt Houwaart. ‘Ik heb hem dan even vervangen als trainer. Na de training in Club ging ik Harelbeke trainen.’ Na een maand nam Rijnders zijn plaats weer in, maar het liep al gauw weer fout.

Nico moet afhaken bij Harelbeke. ‘We hebben nog een sportwinkel geopend in Brugge’, zegt Ans. ‘Maar ook dat was een fiasco. Hij was geen verkoper, ik ook niet trouwens. Hij vond het verschrikkelijk dat mensen voetbalschoenen bij hem kwamen kopen. Hij wou die zelf aantrekken.’

‘Hij ging in die periode veel uit’, zegt Houwaart. ‘En dan dronk hij jenever, wat de dokter hem uitdrukkelijk verboden had.’

Nico is een vergeten idool geworden, een schim van het godenjong dat hij ooit was. ‘”Henk, ik zal nooit ouder worden dan 27″, zei hij soms. “Zeg dat niet, man”, antwoordde ik dan. Maar die angst leefde heel erg bij hem.’ Ook de hoogdagen met Ans leken voorbij. Zij gaat bij haar zus in IJmuiden wonen, hij blijft alleen achter in Brugge.

In het voorjaar van 1976 gaat Rijnders logeren bij Koos Knoef in Deventer. Een oude ploegmaat van Go Ahead, met wie hij zijn eerste successen gedeeld had. Ze praten over die gloriejaren. En over de kinderen. ‘Als Rikkie zeven is, dan gaan we de wereld rondtrekken’, zegt hij. ‘Naar Amerika.’

Nico en Koos trekken naar het carnaval in Deventer. Tussen allemaal lallende mensen valt Rijnders van een kruk. Het publiek roept: ‘Geef ‘m een pilsje en zet ‘m maar weer op z’n kruk.’ Maar Rijnders is niet dronken. Hij wijst alleen naar zijn hart. Hij wordt opnieuw opgenomen, maar de dokters vinden weer niets. Tegen Knoef zegt hij: ‘Zie je dit lichaam? Geen greintje vet. Twee weken trainen en Rijnders is er weer.’

Na een paar weken gaat hij weer naar Brugge. Hij zal snel terugkeren naar Deventer, belooft hij. De vrouw van Knoef wil hem de reservesleutel van het huis geven. Nico weigert, want ‘ik kan die sleutel alleen maar verliezen’.

Onderweg stapt hij ook binnen bij Ans. ‘We moeten naar een huwelijksbemiddelaar gaan’, zegt hij. ‘We moeten het zelf oplossen’, antwoordt zij. ‘Ga nou eerst met de kleine op reis en dan zien we wel.’

Een paar dagen later bellen ze elkaar. ‘Ik voel me niet goed’, zegt hij. ‘Bel naar Michel D’Hooghe’, antwoordt zij.

Maar die is niet thuis. De man die ooit zijn hart gered had, is met Club Brugge in Milaan. De club beleeft hoogdagen: de voormalige ploegmaats van Rijnders kunnen AC Milaan uit de UEFA-cup wippen.

Nico denkt die avond niet aan voetbal. Hij belt een vriend. ‘Kom af, en neem een dokter mee. Ik voel dat er iets gaat gebeuren.’

‘Laat de deur open’, antwoordt de vriend.

Een kwartier later arriveren de vriend en een dokter aan het appartement van Nico in Brugge. De deur is dicht. Ze forceren met een schaar het slot en gaan binnen. Nico ligt op zijn bed, met zijn ogen toe. Zijn gebroken hart zal nooit meer gelijmd worden.

Het slechte nieuws bereikt met vertraging Milaan. ‘We hadden net AC Milaan uit de UEFA-cup gevoetbald’, zegt Michel D’Hooghe. ‘Een hoogtepunt uit de clubgeschiedenis. Net toen, tussen honderdduizend mensen, in de euforie van San Siro, zei iemand: “Nico Rijnders is dood.”‘

D’Hooghe hoort de juichkreten niet meer. Ook bij Ans komt het nieuws hard aan. ‘Ik kreeg de schuld, zeker van zijn familie. Ik had hem in de steek gelaten, vonden ze. Zo stond het in de krant. Ik was ook niet welkom op zijn begrafenis, maar ben toch gegaan.

‘Tijdens de dienst kwam niemand naast me zitten. De bank voor me bleef vrij, die achter me ook. Onderweg alludeerde de priester op onze scheiding. Buiten stonden allemaal taxi’s die ons naar het crematorium zouden voeren. Ik wilde instappen, maar een tante versperde de weg. “Jij niet.” Waarop de chauffeur zei: “Dit is de taxi van mevrouw Rijnders, ze heeft de begrafenis mee betaald.” Leo Canjels, de toenmalige trainer van Club Brugge, zei toen: “Ans, kop op.” Drie woorden, maar ze doen nog altijd deugd.’

Veertig jaar heeft ze met een schuldgevoel geworsteld. Ontelbare keren heeft ze de film opnieuw afgespeeld. ‘Pas lang na zijn dood ben ik te weten gekomen waarom hij de tweede helft in Wembley niet gespeeld had. Ik wist niets van zijn geregelde hartritmestoornissen. Hij verzweeg veel. Omdat hij me wou sparen, wellicht. En ook omdat hij zo graag voetbalde. We hadden veel meer moeten praten toen. Maar we waren allebei ook nog zo jong.’

Michel D’Hooghe: ‘Ans en ik zijn elkaar uit het oog verloren. Maar als je haar ziet, zeg haar dan dat ze zich niet schuldig mag voelen. Integendeel, ze is een moedige vrouw. Ze heeft ontzettend veel voor hem gedaan, daarover kan ik getuigen. Nico is niet gestorven omdat Ans er niet meer was. Wel omdat hij een hartafwijking had, die toen niet opgespoord kon worden. Als Ans bij hem gebleven was, was hij waarschijnlijk ook gestorven. Hij leefde in de verkeerde tijd.’

Zij niet. Vorig jaar werd Ans geopereerd aan haar hart. Ze had 54 gaatjes die gelijmd moesten worden. Een routineoperatie. Natuurlijk moest ze denken aan wat ze ooit tegen Nico gezegd hadden: ‘Je hebt een gat in je hart.’

Ze zag hem ook weer achter een kinderwagen lopen, de trotse blik in zijn ogen. Na de dood van Nico zei Ans in de krant: ‘Soms vraagt Rikkie: “Waar is papa?” Dan antwoord ik: “Papa is in de winkel.” Dat begrijpt een kind. Het is zo moeilijk om te zeggen: “Je zult je papa nooit meer zien.” Misschien dat ik hem later alles vertel. Als hij een jaar of zes is. Dan laat ik hem de fotoboeken zien.’

‘Het heeft iets langer geduurd’, zegt ze nu. ‘Op zijn achttiende heb ik hem bij me geroepen en alles uitgelegd. Hij heeft sindsdien nooit meer naar zijn vader gevraagd.’

Rikkie heet allang Rik. ‘Hij doet het heel goed, wat me trots maakt. Hij trekt de wereld rond, zoals zijn vader hem dat wou voordoen. Met een motor heeft hij heel Latijns-Amerika doorkruist en nu is hij kapitein van een privéjacht. Hij is aangemeerd in de Maagdeneilanden en straks maakt hij weer de oversteek. Ik zie hem maar een keer per jaar, maar we skypen wel. Elke keer als ik voor het computerscherm zit, wil ik zeggen: jij lijkt zo ongelofelijk op Nico. Zelfde trekken, zelfde nuchterheid, zelfde rusteloosheid. Maar dat mag ik niet zeggen. Hij antwoordt dan: “Ik ben Rik Rijnders, mama. Niet Nico.”‘

Ook het leven van Michel D’Hooghe veranderde na de dood van Nico Rijnders. ‘Een paar weken later werd onze zoon geboren. Zijn tweede voornaam is Nico. Dat was een eerbetoon aan Nico Rijnders. Zijn foto heeft ook lang in mijn praktijk gehangen.

Tien jaar later werd D’Hooghe voorzitter van de Medische Commissie van de Wereldvoetbalbond FIFA. ‘Ik heb aangedrongen op maatregelen. Clubs moeten een defibrillator hebben, bijvoorbeeld. Als een voetballer vandaag neervalt zonder contact met de bal of een tegenstrever, mag een dokter altijd het veld op. Ik ben er zeker van dat we zo heel wat levens gered hebben.’

Al kun je het noodlot natuurlijk nooit helemaal bezweren. ‘Er zijn driehonderd miljoen voetballers op de wereld. Elke maand sterft er wel iemand.’

En soms een heel bekende oud-voetballer. Op de salontafel van Ans staat een doos vol zwart-witfoto’s. ‘Die doos staat hier al lang’, zegt ze. Ik rommel er wat in. Helemaal bovenaan vind ik een beeld van Nico Rijnders en Johan Cruijff. Gestorven veertig jaar na elkaar, bijna op de dag af. Toeval.

Op de zwart-witfoto zijn het nog twee jongetjes. Broers, zo lijkt het. ‘Dat beeld is genomen op de laatste dag van Nico’s voetbalcarrière’, zegt Ans. ‘Toen duidelijk was dat hij moest stoppen als trainer, hebben ze een benefietmatch georganiseerd. Ajax-Club Brugge. Niet in Wembley, maar in Harelbeke.’ Iedereen was er weer: Cruijff, Johan Neeskens en co. Een reünie van de godenzonen.

Later vertelde Cruijff in interviews weleens over de dood van Rijnders. ‘Als je zoiets hoort, grijp je ook naar je hart. Ik doe dat trouwens wel meer. Op de trainingen. Pfff, zeg ik dan tegen mezelf, weer 189/190. En dan vraag je je af of jij er ook niet eens zomaar uit zou kunnen stappen.’

Ik kijk nog eens naar de zwart-witfoto’s. Op een ervan heeft Cruijff een sigaret tussen zijn lippen.

De godenjongens voetballen nu wellicht in het Wembley van de andere kant van de Styx. Ajax-Sterfelijkheid: 1-0. Rijnders wordt door Michels niet vervangen bij de rust.

DOOR STIJN TORMANS, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

‘Hij leefde met angst. “Henk, ik zal nooit ouder worden dan 27”, zei hij soms. “Zeg dat niet”, antwoordde ik.’

Na een lange nacht ontwaakte hij weer uit de dood. Het eerste wat hij zei, was: ‘Ik zal wel nooit meer mogen voetballen, zeker?’

‘Hij vond het verschrikkelijk dat mensen voetbalschoenen bij hem kwamen kopen. Hij wou die zelf aantrekken.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content