Terwijl in eigen land politici al bijna 200 dagen geen manier vinden om met elkaar te communiceren, verzoent Jacques Rogge, de voorzitter van het Internationaal Olympisch Comité, wereldwijd voor- en tegenstanders in de strijd tegen doping. Een gesprek met de meest invloedrijke Belgische politicus. Onbezoldigd dan nog.
Het hééft iets: ‘Goedemorgen, Jacques Rogge hier.’ De afspraak was dat zijn secretaresse contact met ons zou opnemen. Maar nee, op de dag van het interview belt Jacques Rogge zelf. Razend drukke agenda, van meeting naar eeuwfeestviering, van vliegtuig naar vergaderzaal. Maar een uur vragen beantwoorden kan. Rustig, geduldig, openhartig als het mag, diplomatisch als het kan, gedecideerd als het moet.
Klassieke opener: wie was voor u de Belgische sportfiguur van het jaar?
JACQUES ROGGE: Justine Henin, natuurlijk, dat is een evidentie. Bij de mannen staan Sven Nys en Tom Boonen op dezelfde lijn. Moeilijk kiezen. Ik zie niet in wie bij die twee in de buurt komt. Zat Axel Hervelle ook bij de laatste drie voor de Sportman van het Jaar? U moet mij verontschuldigen, maar ik leef eigenlijk niet meer in België, dan ontgaat me af en toe ook wel wat. Maar Hervelle is toch niet onverdiend? Hij is de beste Belgische basketballer, hij haalt NBA-niveau. Dan is het niet meer dan terecht dat hij erbij hoort.
In 2007 kwalificeerden twéé Belgische ploegen zich voor de Olympische Spelen, de hockeyers en de jonge voetballers. Is zoiets belangrijk voor een land?
ROGGE: Zeer zeker. Volgens mij is een ploegkwalificatie een bewijs van een collectief kunnen. Zeker voor een klein land als België, met amper 10 miljoen inwoners. Twee ploegen naar de Spelen kunnen afvaardigen is dan bijna een unicum. Het bewijs is er: we hebben er ruim 30 jaar moeten op wachten.
Nochtans lijken de voetbalclubs er niet echt gelukkig mee. Ze zien hun jonge spelers liever niet naar de Spelen gaan.
ROGGE: Luister, er is een reglement van de internationale voetbalbond FIFA dat zegt dat de clubs hun spelers móéten afstaan, anders mogen ze tijdens de periode van de Spelen ook niet spelen bij hun club. Reglementen moeten nageleefd worden, zo simpel is het. En dat het een zware belasting zou vormen, is een drogreden. Trainen moeten ze toch doen, en in de voorbereiding op het seizoen zouden ze ook wedstrijden spelen. Ik zie absoluut geen probleem. Trouwens, clubs zijn er misschien niet happig op, maar de spelers wél. Vincent Kompany verkondigt overal: ik wil graag naar de Spelen. Dat vind ik het belangrijkste.
Dat de beloften zich plaatsten, was ons enige succes in het voetbal. Gaat u mee in het doemdenken, dat we de laatste jaren almaar verder wegzakken?
ROGGE: Je moet de zaken realistisch en in hun context bekijken. Vergeleken met de perio- de van onze grote successen – EK-finale, vierde plaats op het WK – is de situatie binnen Europa grondig veranderd. De strijd op ons eigen continent is veel moeilijker geworden. Begin jaren negentig viel de Sovjet-Unie uit elkaar in verschillende deelrepublieken. Wat vroeger één ploeg vormde, bestreek in feite een achttiental landen. Armenië, Azerbeidzjan, Estland, noem maar op. Veel van die landen zijn bij machte België te verslaan. Daardoor wordt kwalificatie binnen Europa de dag van vandaag veel moeilijker.
Maar niet alleen in het voetbal, het geldt voor alle sporten. De sportopleiding binnen de Sovjet-Unie stond altijd al op een hoog niveau. Het resultaat daarvan straalt nu niet meer af op één land, maar op vijftien staten. Die ook allemaal veel geld vrijmaken voor de sport. Shakhtar Donetsk uit Oekraïne beschikt over een budget dat allicht drie tot vier keer groter is dan dat van Anderlecht. Dat is een nieuw gegeven waarmee we rekening moeten houden.
Wie beschouwt u wereldwijd als dé sportfiguren van 2007?
ROGGE: Tyson Gay is binnen de atletiek zeker de figuur van het jaar. In het tennis kun je niet rond de dominantie van Justine Henin en Roger Federer. Persoonlijk heb ik ook erg genoten van de voetbalkwaliteiten van Christiano Ronaldo: techniek, als het ware vermenigvuldigd met snelheid. Snelheid van uitvoering, balcontrole, een man uitschakelen… Dat is gewoon áf. Bewonderenswaardig. Lionel Messi ook: hij speelt op een trager ritme, maar hij is een balgoochelaar zoals we er sinds Diego Maradona geen meer gezien hebben. Het is een voorrecht dat ik die twee in levenden lijve aan het werk mocht zien.
Kunt u nog onbevangen van sportwedstrijden genieten?
ROGGE: Oh, absoluut. In mijn functie zie ik een twintigtal grote kampioenschappen per jaar. Daar geniet ik nog altijd van, met passie. Ik ben niet naïef: uiteraard zijn sommige prestaties ‘artificieel’. Maar zolang er geen bewijs geleverd is van schuld, geldt het vermoeden van onschuld. Ik weet dat doping bestaat, dat het gebruikt wordt, en van de strijd ertegen heb ik mijn prioriteit gemaakt, maar dat neemt niet weg dat ik evenzeer bezield kan worden door competitie.
Een preolympisch jaar is qua prestaties traditioneel windstil, maar qua dopingbestrijding waaide het in 2007 wel hard. De Tour, Marion Jones… Met welk gevoel kijkt u daarop terug?
ROGGE: Dat er sinds enkele jaren meer positieve gevallen opduiken, komt vooral omdat we veel efficiënter geworden zijn in onze dopingbestrijding. Ten eerste hebben we kwantitatief meer tests uitgevoerd. In Sydney deden we 2500 controles tijdens de Spelen, in Athene 3800. Volgend jaar, in Peking, zullen het er ongeveer 5000 zijn, in Londen nog meer. Tussen Sydney en Londen zal het aantal tests op de Spelen dus verdubbelen. Voeg daarbij dat de controles ook kwalitatief effi- ciënter geworden zijn. Er zijn bijvoorbeeld tests op heterogene bloedtransfusies bijgekomen. Bovendien is onze samenwerking met de overheden gevoelig verbeterd. Zo hebben zij ons de hele Balco-zaak en de hele Puerto-affaire overgemaakt. Dus ik concludeer: we maken vorderingen. Maar het blijft een eeuwige strijd, dat besef ik ook.
Controles tijdens de competities is één. Maar u weet beter dan wie ook dat controles buiten de competities veel nuttiger zijn. Hoe staat het daarmee?
ROGGE: Ook daar boeken we vooruitgang. Per jaar worden wereldwijd zo’n 200.000 dopingcontroles uitgevoerd. Dat is een reusachtig aantal, het publiek beseft dat niet. Een kwart daarvan, 50.000 dus, wordt verricht buiten competitie. Onaangekondigd. Die leveren ook de meeste positieve gevallen op. Justin Gatlin, goud op de 100 meter in Athene, is gepakt buiten competitie. Andrey Kasheskin, de wielrenner, net hetzelfde. Precies daarom proberen we dat aantal nog op te drijven.
Sommigen vinden het te ver gaan dat sporters maanden op voorhand moeten laten weten waar ze op een bepaald ogenblik zullen zijn.
ROGGE: Dat kan voor de buitenstaander zwaar en misschien zelfs absurd klinken, maar dan zeg ik: wie veroorzaakt doping? De atleten of de bestuursleden? Het is niet de internationale wielerunie UCI die doping organiseert, het zijn de renners. Dan moeten renners ook aanvaarden dat ze, door het wangedrag van enkelen van hen, onderworpen zijn aan strenge controleregels. Jammer, maar het is zo.
Hoeveel verder kunt u nog gaan in de dopingbestrijding?
ROGGE: U moet twee aspecten onderscheiden: de controle en de bestraffing. Qua tests zullen we onze inspanningen nog opvoeren: meer tests, verfijndere methodes. Dat programma staat vast, het geld ervoor is vrijgemaakt. Wat de bestraffingen betreft, hebben we onlangs de regel ingevoerd dat wie een schorsing oploopt van meer dan zes maanden, uitgesloten wordt van deelname aan de volgende Spelen. Wie een schorsing van die omvang krijgt, heeft zware producten gebruikt, epo of anabole steroïden, en verdient een supplementaire straf.
Iedereen heeft wel recht op een tweede kans, daar ben ik het mee eens. Maar voor mij moet een goede straf beantwoorden aan bepaalde criteria. Ten eerste moet ze voldoende afschrikken, anders heeft ze geen enkele zin. Ten tweede moet ze proportioneel zijn aan het misdrijf. Concreet komt dat erop neer dat je niet dezelfde straf uitspreekt voor het gebruik van efedrine als voor het toedienen van anabole steroïden. Ten derde moet de straf een kans geven tot rehabilitatie en reïntegratie in de sportwereld. Tot slot moet een straf ook getoetst worden aan de normen van het burgerlijk gerecht. Vindt een rechter dat onze straffen onredelijk zijn, dan moeten we daar rekening mee houden.
Voor u gaan ook de kijkers en supporters niet vrijuit. U noemde het publiek al eens ’te tolerant’?
ROGGE: Wat ik indertijd bij de Festina-affaire zag, stootte mij inderdaad tegen de borst. Het bewijs van fraude en smokkel van dopingproducten binnen bepaalde wielerploegen was zwart op wit bewezen, en toch zag je de volgende dag alweer spandoeken om de renners aan te moedigen met daarop: ‘Wij geloven in jullie, jullie zijn onschuldig.’ Er is bij het brede publiek een té grote permissiviteit: ‘Ja, ze hebben wel gepakt, maar we blijven onze sporthelden toch op een voetstuk plaatsen.’ Gelukkig is de pers al een stuk kritischer geworden.
Wat is er fout met de redenering: ‘Laat ze toch pakken’?
ROGGE: Eerst en vooral is er het gezondheidsaspect. ‘Ieder doet met zijn eigen lichaam wat hij wil’ gaat ethisch en moreel niet op als je zeker weet dat bepaalde producten gevaarlijk zijn. Daarom hebben wij de plicht om te zeggen: ‘Dit mág je niet gebruiken.’ Daarnaast is er het aspect van competitievervalsing. Door tolerant te zijn, krijg je een wedloop van artsen, apothekers en farmaceutische firma’s. Dat kan de bedoeling niet zijn.
Maar ze pakken allemaal, dus blijven de waardeverhoudingen intact, redeneert de gewone man.
ROGGE: (fel) Nee, ze pakken níét allemaal. De overgrote meerderheid van de atleten is zuiver. Sommigen pakken, maar hun percentage is klein. We zien dat duidelijk in onze cijfers: we betrappen er een klein beetje meer bij controles buiten de competitie dan tijdens de competitie. Maar desondanks bewijzen de resultaten bij die onaangekondigde controles ook heel duidelijk dat de overgrote meerderheid van de atleten wél zuiver is. Zij moeten beschermd worden.
De Chinese minister van Sport heeft al verklaard dat de Spelen in Peking ‘absoluut zuiver’ zullen zijn. Een utopie?
ROGGE: Als hij voor zijn eigen Chinese ploeg spreekt, dan ben ik daar zeer verheugd over. Ik weet dat de Chinezen alles, maar dan ook álles doen om doping in de eigen rangen te bestrijden. Maar laten we eerlijk zijn: we zullen dopinggevallen hebben. Uiteraard. In Sydney waren er 12 positieve gevallen, op 2500 tests. In Athene 26 op 3500. Bij 4500 controles in Peking zullen er nog meer positieve gevallen zijn, ongetwijfeld, maar dat moeten we erbij nemen. Het is het bewijs dat onze testmethodes steeds efficiënter worden.
Een ander groot probleem in Peking is de luchtverontreiniging. Baart u dat zorgen?
ROGGE: We verwachten veel van de maatregelen die China momenteel nog neemt. Ze zijn met een gigantisch programma bezig: al hun industrie op steenkool wordt in ijltempo omgeschakeld op gas. Ze zijn bezig met een grootscheepse actie in het wagenpark van Peking. Te vervuilende auto’s en vrachtwagens worden er gewoon uitgehaald. Ze planten miljoenen bomen in de streek tussen de Gobiwoestijn en Peking om te beletten dat er te veel stof uit die richting naar de hoofdstad waait. Ze zijn ook flink bezig met waterzuivering, zo goed dat ze er een prijs van de Verenigde Naties voor hebben gekregen. En op het moment van de Spelen gaan ze niet minder dan 1,3 miljoen auto’s uit circulatie halen. Gigantische operaties die op korte termijn nog enorm veel resultaat kunnen opleveren, veronderstellen we. Maar als de pollutiegrens op een bepaalde dag toch overschreden zou worden, dan zullen we niet aarzelen om de proeven te verleggen, zeker voor duursporten.
In hoeverre bent u, als IOC-voorzitter, in het laatste jaar nog bezig met de Spelen van Peking?
ROGGE: Eerlijk gezegd: planmatig zijn ze eigenlijk al voorbij voor mij. We hebben voor de financiële middelen gezorgd, de Chinezen volgen scrupuleus ons masterplan op, testevenementen zijn achter de rug. Qua concept hoef ik eigenlijk niets meer te doen, en concentreer ik mij al op de Winterspelen van Vancouver en de Spelen van Londen. Operationeel speel ik pas op de Spelen zelf weer mijn rol. Daar zal ik knopen en knoopjes moeten doorhakken in 1001 kleine gevallen.
U bent dit jaar 65 geworden. Lange dagen, veel reizen, onbezoldigd werk. Hoe houdt u het vol?
ROGGE: Oh, ik heb daar geen problemen mee. Iedereen weet dat ik een harde werker ben, en ik heb een passie voor wat ik doe.
Hoe kunt u zich nog ontspannen?
ROGGE: (droog) Mijnheer, ik ben constant ontspannen. En ik ben permanent met vakantie. Wat ik doe, is voor mij geen werk. En niet alleen omdat ik er niet voor betaald word. Ik vertrek nooit met de gedachte: godverdomme, weer naar het werk. Ik denk altijd: vandaag mag ik weer iets boeiends realiseren. Als u mij vraagt of mijn drive nog dezelfde gebleven is, kan ik u antwoorden dat het nu misschien wel een échte drive is. Vroeger leefde ik vaak in overdrive.
Toch zijn er ook nadelen. Kunt u nog anoniem op straat lopen?
ROGGE: Door de straten van Gent wandelen zonder aangesproken te worden, lukt niet meer. Die anonimiteit mis ik wel een beetje. In de rest van de wereld is het soms grappig. Ik merk dat mensen mijn gezicht wel kennen, maar er geen naam op kunnen plakken. Het is me al overkomen dat iemand op me toestapte en zei: ‘Dag mijnheer Blatter, succes met uw WK voetbal.’ Er zijn er zelfs al mijn bureau binnengestapt met: ‘Ha, mijnheer Samaranch, leuk u te ontmoeten.’ Het wijst er toch op dat ik maar half bekend ben. Het zal Roger Federer nooit overkomen.
Tot slot: hoe zou een wereldleider als u de huidige politieke crisis in België aanpakken?
ROGGE: Daar ga ik niet op antwoorden, ik ben geen politicus. Maar ik kan u wel vertellen dat ik in het buitenland bijna constant word herinnerd aan de politieke situatie in ons land. Mensen komen mij ontzettend vaak – weliswaar discreet en tactvol – vragen: ‘Wat gebeurt daar bij jullie? Welke gevolgen heeft dat voor het land, voor Europa? Wat met Brussel?’ Men is ermee bezig. Jammer genoeg, want het geeft geen goed imago aan ons land.
Ik voel dat het buitenland een geruststellend signaal verwacht. Ik probeer dan altijd uit te leggen aan buitenlanders, en dat zijn meestal mensen van een zeer hoog niveau, dat een crisis op federaal vlak in ons systeem geen weerslag heeft op de bevoegdheden die door de deelregeringen beheerd worden. Maar dat begrijpt men niet. Voor de buitenlanders ligt heel België plat: in hun ogen staan de treinen stil en is er geen waterbedeling meer.
Bent u dan nog trots Belg te zijn?
ROGGE: (overtuigd) Ja. Geen probleem. De crisis doet onze samenleving geen deugd, maar in de fundamentele waarden van mijn land blijf ik geloven.
En wat zijn die waarden?
ROGGE: De unieke combinatie van twee culturen, dat vind ik bijzonder verrijkend. En we zijn ook in het algemeen, Vlamingen én Walen, tolerante mensen. We houden van het goede leven, we hébben ook een hoge levenskwaliteit. En we kunnen, zeker in vergelijking met het buitenland, compromissen sluiten. Precies dat is de reden waarom Belgische managers overal ter wereld gerespecteerd worden.
DOOR KRIS CROONEN/Foto’s belga, reporters