Ze hebben de mooiste schelpenetalage van de kust. Maar niet lang meer. Hun huurcontract werd opgezegd, ze moeten wijken voor een makelaar. Dit verhaal gaat over James Ensor, de zee en de eenzaamheid. Maar ook over eeuwige liefde en nooit willen weggaan. En over de hechte vriendschap met een schrijverskoppel.
Op het einde van het middag schrijft Pol op een bord: ‘U KUNT NU EEN TREFFELIJK VERSLAG OPMAKEN. ZOVEEL GEDACHTEN OM NEER TE SCHRIJVEN EN UW REPORTAGE MEE TE VULLEN.’
84 jaar is hij, maar zijn kwajongenslach gaf hij niet af aan de tijd. Samen met zijn eeuwige liefde Diana waakt hij al 55 jaar over een schelpenwinkel in Oostende. Maar niet lang meer, hun huurcontract werd opgezegd. De eigenares verkocht hun winkel aan een makelaar, zonder waarschuwing.
In september verdwijnt de mooiste etalage van de kust, een waar nog dromen gemaakt werden. Pol en Diana zullen ook afscheid moeten nemen van hun bovenburen: een bekend schrijverskoppel. Hoe triest dit stuk ook zal eindigen, het begint heel mooi.
In de late jaren zeventig maakten Charlotte Mutsaers en haar man Jan Fontijn een fietsreis door Zuid-Engeland. Op hun laatste avond namen ze de ferry terug naar huis. Ze kwamen die nacht vermoeid aan in het donkere Oostende. ‘We zagen eruit als schooiers.’ Ze belandden in een hotel, dat een hoerenkot bleek te zijn. Een paar uur later zagen ze Oostende voor het eerst in het licht: veel grijs, en lelijke appartementsblokken. Toch waren ze gecharmeerd. Omdat die stad op een vreemde manier nog altijd aan nostalgie deed. Ooit, zwoeren ze, zouden ze in Oostende komen wonen. Ze hielden woord. Een paar jaar later huurden ze er een pied-à-terre.
Op een blauwe maandag liep Charlotte door de stad, op zoek naar een zeesouvenir voor de vijftigste verjaardag van haar man. In de Vlaanderenstraat zag ze een oude schelpenwinkel. Dacht ze. ‘Mevrouw, dit is het Ensorhuis’, zei een suppoost. ‘Die schelpen zijn niet te koop.’ Hij verwees haar door naar een echte schelpenwinkel, wat verderop op de Groentemarkt.
Ensor Twee noemden ze hem. ‘Ik vond zijn schelpenetalage meteen veel mooier’, zegt Charlotte. Onder sommige schelpen lagen papiertjes. Waar dingen op stonden zoals: ‘Koning Helmet, koning schelp, de uitverkoren schelp.’ Of: ‘Zeewolf, ze bezitten grote tanden en kunnen gevaarlijk bijten.’ Net boven al die schelpen waakte de tronie van een zeeduivel.
Charlotte stapte de winkel binnen. Het was er donker. Ze hoorde geschuifel achter een gordijn. Iemand knipte het licht aan, ‘alsof er een voorstelling zou beginnen’. Een mannenhoofd kwam tevoorschijn. ‘Ik wil die gele vis kopen’, zei Charlotte.
‘Die is niet te koop’, zei de man. En hij deed het licht weer uit.
Charlotte gaf niet op. De volgende dag trok ze weer naar het winkeltje. ‘Ik wil een schelp kopen’, zei ze.
De man lachte. Haalde zijn schatkisten boven. ‘Die schelp vind ik heel mooi’, zei Charlotte. ‘En die. En die ook.’ ‘Goede keuze’, zei de man, en zijn vrouw pakte de schelpen in.
‘En die gele vis…’ probeerde Charlotte opnieuw.
‘Niet te koop’, herhaalde de man.
‘Er staat een tekening van een dennenboom op die vis. Waarom?’
Weer die kwajongenslach. ‘Dat vraag ik me ook af’, zei de man. ‘Ik weet het niet.’ Uiteindelijk sloten ze een deal. Charlotte kreeg de gele vis, op voorwaarde dat ze het mysterie van de dennentekening zou oplossen. Ze gaven elkaar een hand en vertelden hoe ze heetten.
Het was het begin van een jarenlange vriendschap. Iets waar de eigenaars van de schelpenwinkel nochtans spaarzaam mee waren. ‘Pol en Diana waren best kritische mensen’, zegt Charlotte. ‘Mijn man en ik moesten moeite doen om hun vriendschap te winnen. Achteraf blijken dat altijd de kostbaarste vriendschappen. We voelden ons een beetje de uitverkorenen.’
Vandaag wonen Charlotte en haar man zelfs halftijds boven de schelpenwinkel. Al is dat toeval. ‘We vlogen uit onze vorige woonst. En hier stond een prachtig jarendertigappartement te huur voor weinig geld. De Oostendenaars vonden dat maar oude troep.’
Elke donderdag als ze in Oostende is, gaat ze op de koffie bij haar onderburen. En als ze weer in Amsterdam is, schrijven ze elkaar brieven. Vier dikke mappen hebben ze intussen volgepend. Zij over haar leven als schrijfster en kunstenares aan de Herengracht in Amsterdam. Hij over het leven op de Groentemarkt in Oostende.
Oostende, 2 september 2013
Dag Charlotte en Jan,
Hier zijn we dan, uw vrienden, met alle nieuwtjes uit Oostende.
’t Is een droevig berichtje. Onze bovenbuur van het derde verdiep, de alleenstaande man, is overleden. We hadden hem al een aantal dagen niet gehoord of gezien en waren ongerust. Maar hij had mij vroeger gezegd: ‘Ik moet naar het hospitaal.’
Zijn Franse vriend, die hem zo nu en dan opzocht, kwam vragen of we hem gezien hadden de laatste dagen. Er deed niemand open. Hij hoorde alleen de tv spelen. Drie dagen na elkaar is hij gaan kloppen op zijn deur. We hebben dan naar de politie gebeld, zij hebben hem gevonden.
’t Leven is nu eenmaal niet te voorzien, en we hopen allemaal op een lang leven en een goede gezondheid.
Vele, vele groetjes aan jullie beiden.
En tot binnenkort.
Pol en Diana.
Pol Vanhoeck en Diana Pierre zijn allebei geboren in Oostende. Ze hebben elkaar ontmoet in een dancing aan de zee, ergens in de jaren vijftig. Zij was een meisje uit de Vuurtorenwijk, hij een jongen uit het Visserskwartier. Zijn broers waren allemaal vissers. Maar de zeeën bevaren, dat was niets voor Pol. Hij wou aan wal blijven. Deed niets liever dan over die oude dijk lopen met zijn majestueuze hotels. Een enkele keer kruiste hij daar een oude man met een hoed en een witte baard, helemaal in het zwart gekleed. ‘James Ensor maakte indruk.’
Pol begon stillevens te schilderen, net als hij. Zijn tante, die conciërge was in de vakschool, zei: ‘Jij moet de afdeling Schilderen volgen, Pol.’
Na de vakschool werd hij letterzetter. Boetseerde ook beeldjes, maar een vetpot was dat niet. Daarom wilden Pol en Diana in 1959 met een souvenirwinkel beginnen. Ze zouden oude ansichtkaarten, snuisterijen en de creaties van Pol verkopen. Net voor de winkel openging, kwam de oom van Pol op bezoek. Hij had een doos vol schelpen bij zich, om als versiering in de etalage te leggen.
Een paar dagen later kwam de eerste klant binnen. ‘Ik ben geïnteresseerd in die schelpen’, zei hij.
‘Die zijn niet te koop’, antwoordden Pol en Diana. ‘Dat is een stuk van onze etalage.’ De man ging ontgoocheld weer buiten.
De tweede klant kwam binnen. ‘Hoeveel vraagt u voor die schelpen?’ ‘Die zijn niet te koop’, antwoordden Pol en Diana opnieuw.
Het tafereel herhaalde zich ontelbare keren. Tot Pol er genoeg van had. Hij sprak alle vissers aan op de kaai, of ze geen schelpen wilden meebrengen. Stekelhorens, tijgerkauri’s, simpele zeesterren… Maakte niet uit. Zolang ze maar mooi waren.
Pol maakte een groot bord: ‘ZEESCHELPEN en aanverwante artikelen’, voor de etalage. Kocht alle schelpenboeken die hij in Oostende kon vinden. Leerde alle Latijnse schelpennamen vanbuiten en sloot zich aan bij schelpenclubs. Omdat hij geen telefoon had, schreef hij ze aan. En zij schreven terug. Van overal, van Taiwan tot de Filippijnen: elke keer zaten er houten kisten met schelpen bij.
De winkel van Pol en Diana maakte naam. In 1967 kwam er zelfs een reporter van Echo langs. Net als de rest van het land, iedereen wou die winkel wel eens zien. Pol en Diana, daarentegen, verlieten hun Oostende nooit. Ze bleven over de schelpen waken. In de jaren negentig begon de verkoop te slabakken. Mensen waren de schelpen wat beu. De magie van het winkeltje taande.
Pol en Diana sloten in 1995 hun winkel. Alleen hun etalage bleef bestaan. Dat was hun oeuvre, hun leven: de mooiste schelpen die ze in al die jaren op de zee buit gemaakt hadden.
Twintig jaar later houden er nog elke dag tientallen passanten halt, om foto’s te maken. Ze bellen ook vaak aan. Tevergeefs, er maakt nooit iemand open. Pol en Diana hebben hun bel afgesloten en een bordje voor de deur gehangen: ‘Geen verkoop, onnodig aan te bellen.’ Ze wonen wel nog altijd achter de winkel: om stiekem te genieten van al die verbaasde blikken voor hun etalage.
Commentaar geven ze er niet op. Of toch niet hardop. Pol kreeg jaren geleden keelkanker. Hij die altijd zo graag praatte, verloor zijn stem. Maar Pol plooide niet. Hij kocht een wit bord en een paar zwarte stiften. Zo praat hij vandaag met Diana. Alles went in het leven en in de liefde.
Ook vandaag heeft hij zijn stiften bij zich. Elk woord dat hij opschrijft, treft doel. ‘WE ZIJN HIER AL JAREN EN KUNNEN DE WOONST MOEILIJK VERLATEN’, staat er op zijn witte bord.
Diana geeft me een briefje dat onlangs in de bus zat. ‘Ik ben een oude visser en een gepassioneerd verzamelaar van voorwerpen uit de zee. Ik heb gehoord dat uw schelpenwinkel moet sluiten. Dat is zo spijtig. Toen ik jong was, kwam ik vaak aan uw raam staan. Staren in bewondering. Mocht u uw verzameling niet meenemen naar uw nieuwe woonst, dan zijn wij wel geïnteresseerd…’
Pol schrijft op zijn bord: ‘IK VERKOOP NIETS.’
Hij veegt die woorden weer uit en krabbelt dan: ‘TE VEEL HERINNERINGEN AAN ELKE SCHELP.’
‘We hebben vijftig jaar schelpen verzameld’, zegt Diana. ‘Op den duur raak je daaraan verslaafd. Vandaag hebben we er meer dan tweeduizend.’
Pol weer, op zijn bord: ‘WE HEBBEN GEEN KINDEREN, SCHELPEN KREGEN VOORRANG.’
Ik wandel met Pol door de winkel. Tussen de tientallen schelpen hangen ook foto’s van James Ensor. Er staat uitleg bij: ‘Schelpen en Ensor waren innig met elkaar verbonden. Rust zacht, grootmeester.’ Ook zijn kunstwerk Coquillages uit 1895 staat in de etalage, weliswaar nagemaakt door Pol. Niet met de geschilderde schelpen, wel met de echte.
‘Waarom noemen ze u eigenlijk Ensor Twee, Pol?’ vraag ik.
Weer die kwajongenslach. Hij schrijft: ‘STIJN, INFORMEER U! TRACHT VOOR UZELF MEER TE WETEN TE KOMEN OVER ENSOR. DAN ZAL U HET BEGRIJPEN.’
James Ensor is groot geworden in de souvenirwinkel van zijn moeder. In een bazaar die volgepropt was met chinoiserieën, opgezette dieren, maskers en schelpen. Spullen die van overal kwamen. Zijn moeder correspondeerde met Singapore, Hongkong en Cuba.
In een brief aan een vriend schreef Ensor daarover: ‘Ik heb mijn hele kindertijd doorgebracht in die winkel, omringd door de wonderen van de zee, die prachtige schelpen met duizenden schakeringen van de regenboog en de bizarre skeletten van zeemonsters. Die omgeving van kleuren en lichtstralen hebben van mij een schilder gemaakt.’
Ook hij zou Oostende nooit verlaten, de stad was zijn eeuwige muze. Niet iedereen was even enthousiast over die souvenirwinkels (en wat er verkocht werd). Toen Mark Twain in 1873 Oostende bezocht, schreef hij: ‘Een beschaafd mens kan er alleen zijn neus voor ophalen.’ Maar die schelpen, dat moest zelfs Twain toegeven, die hadden wel wat.
Ensor bleef ze schilderen, tot in zijn late dagen. Hij had zich toen al lang teruggetrokken in het huis van zijn oom in de Vlaanderenstraat, waar ook een oude schelpenwinkel was. Die was al gesloten, maar Ensor wou de schelpen niet weggooien. Hier wou hij sterven. In wat een van zijn biografen later ’the extreme isolation of Ostend’ zou noemen.
Amsterdam, 9 september 2013
Dag Pol en Diana,
Gisteren kwam jullie brief toe met de mooie foto, waarvoor veel dank. We zijn altijd blij om te vernemen dat alles goed gaat met jullie en kunnen melden dat hier ook alles goed gaat.
We schrokken heel erg van het overlijden van onze huisgenoot. Ik zie hem nog zo voor me en herinner me goed met hoeveel moeite we hem onlangs in de gang opgeraapt hebben. Een triest verhaal. Die mens was zo eenzaam en tegelijkertijd zo ontzettend vriendelijk. Treurig dat hij alleen aan zijn einde moest komen. Dat wens je niemand toe. Laten we hopen dat hij in zijn slaap is gebleven. Woonde hij niet in het appartement van Maria? Ook zij is eenzaam overleden. Stuk voor stuk mensen die we niet graag missen. Ja, de tijd gaat snel. We moeten alles doen om gezond te blijven en van het leven te genieten. (…)
Leuk, Pol, die foto van je magnifieke etalage. Ik kan me voorstellen dat je er weer veel succes mee hebt. De mensen zullen moeten aanschuiven. We zien hem snel.
Tot gauw, vrienden!
Charlotte en Jan
Een paar dagen later, terug in de oude schelpenwinkel bij Pol en Diana. Ook Charlotte is er. ‘Ik vind het verschrikkelijk dat hier straks niemand meer zal aanschuiven’, zegt ze. ‘Het maakt me triest en boos dat deze mensen weg moeten. Hij is 84, zij 78. Ze hebben al die jaren trouw hun huur betaald en hadden nog een droom: sterven tussen hun schelpen. Zulke mensen jaag je toch niet buiten? Er staan zo veel panden te huur in Oostende. Waarom moet die makelaar uitgerekend dit winkeltje hebben? Dit is zo belangrijk voor Oostende, zo toverachtig mooi.’
Pol heeft nu een advocaat ingeschakeld. Charlotte hielp hem bij het schrijven en tikken van de brief, maar veel hoop hebben ze niet. ‘Hij heeft geen stem, hè.’
En ook van het stadhuis verwachten ze weinig steun. ‘Er verdwijnen hier zo veel mooie dingen. Kijk naar Ensor: overal wordt hij geëerd, tot in Los Angeles. Oostende mag best wat trotser zijn op zijn zonen. Niet zo lang geleden werd het huis gesloopt waar Ensor De Blijde Intrede van Christus in Brussel geschilderd had. Zo jammer. Terwijl hij en Léon Spilliaert hier een museum verdienen.’
Net voor ik wil vertrekken, geeft Pol me een nieuw briefje. ‘Stijn, al uw vragen kwamen onverwacht en ik had geen tijd om erover na te denken. Ik bewonder Charlotte als schilderes. Maar ook haar schrijverstalent, omdat ze altijd een antwoord heeft op toestanden die haar overkomen. Wij zijn blij Charlotte en haar man als vriendin en vriend te hebben.’
Hij neemt me mee naar de winkel. Wil nog een schelp tonen, de mooiste van zijn collectie: de glossus humanus, een hartster. Zo ziet ze er ook uit: met twee kleppen en een aorta. Pol heeft ze cadeau gekregen van een visser, op de kaai van Oostende.
Ik luister naar het geruis van de schelp. ‘Uit welke zee, Pol?’
Weer die kwajongenslach. Geen exotisch water, schrijft hij. ‘DEZE KOMT UIT DE NOORDZEE.’
De mooiste zee van de wereld. Daar waar hij als kleine jongen een man met een hoed en een grijze baard zag. En waar hij, veel later, zijn eigen stilleven tekende. Zonder mail, zonder telefoon, zonder deurbel en sinds een paar jaar ook zonder stem. Maar met de mooiste schelpen van de wereld, zijn meisje uit de Vuurtorenwijk en twee heel zorgvuldig uitgekozen vrienden.
Oostende, 31 maart 2009
Beste Charlotte en Jan,
Joepie, joepie we zijn beroemd, we worden herkend op straat, iedereen neemt z’n pet af of heft zijn hoed op als ze ons zien. We lopen al nevens onze schoenen, met de kop omhoog in de lucht. Het moet niet altijd Charlotte of Jan zijn om in de gazetten en weekbladen met foto te verschijnen. Deze maal waren wij getweeën van de partij. We stonden in De Zeewacht, met een mededeling en een foto. Diana kreeg een kus van de burgemeester en ik een hand van de schepen. En dit voor de trouw van 50 jaar huwelijk zonder weg te lopen. We waren niet van zin er ruchtbaarheid aan te geven. Eigenlijk wilden we het aan niemand vertellen. En dan kregen we een uitnodiging van het stadhuis.
We zijn blij dat we het zo aangepakt hebben. Daarna hadden we een etentje met ons beiden: soep, vispannetje met puree en een nagerechtje met koffie.
Met ons alles goed, en we hopen met jullie hetzelfde. Het weer is veel beter. En in ’t verre Amsterdam zal het ook wel zo zijn. De lente maakt zijn intrede en van de zomer lopen we met onze blote voeten in het zeewater en op weg naar onze 60e huwelijksverjaardag. En hopelijk nog vele jaren in onze woonst op de Groentemarkt, samen met jullie. Als die van hierboven ermee akkoord is.
Zo, beste vrienden, de allerbeste groetjes van Pol en Diana en hopelijk tot binnenkort.
DOOR STIJN TORMANS, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE
Pol schrijft op zijn bord: ‘We hebben geen kinderen, schelpen kregen voorrang.’