Ook jagers pleiten voor een natuurvriendelijkere jacht. Roger Locy vindt jagen een opdracht die ver moet staan van slachtpartijen.
DE weidelijke jacht onderwerpt de jager aan een stel deontologische, sommigen zeggen : etische, normen. Die willen dat de jager, binnen de wettelijke beperkingen van het jachtdekreet, het wild niet eender waar en eender hoe neerlegt. Dat, zoals in het Duits weidgerecht, naar jagersgebruik, opgetreden wordt en dat het wild billijk wordt behandeld.
De pleitbezorger van de weidelijke jacht in Vlaanderen is Roger Locy. Als vooraanstaand lid van de Koninklijke Sint-Hubertusklub die sinds kort in Nederland al niet meer op de bisschoppelijke zegen kan rekenen stichtte Roger Locy enkele jaren geleden de VZW Agrosso. De naam verwijst naar het Grieks voor vangen of jagen (agrosso) en akker (agros) ; niet naar de Latijnse stam voor agressie. Dat heeft zo zijn belang, omdat Locy het landelijke en natuurvriendelijke karakter van de jacht wil beklemtonen. Daartoe organizeert hij persreizen en neemt hij deel aan tv-programma’s en jachtbeurzen zoals Hunting, in mei in Flanders Expo in Gent. Agrosso heeft zopas de videofilm “Kleinwild, over-leven en dood” geproduceerd om precies de betere kant van de jacht te propageren. Waarom hij zo in het offensief gaat ?
ROGER LOCY : Ik ben nooit in het offensief gegaan. Integendeel. Over de jacht wordt echter zoveel geleuterd dat ik de ware toedracht wil toelichten. Jager zijn, is een eretitel en daar ben ik fier op. Sommige natuur- en dierenvrienden zitten wel verveeld met de visie die ik propageer. Zij kunnen er immers niet veel tegenin brengen. De weidelijke jacht houdt in dat wij zoveel mogelijk dieren zolang mogelijk in optimale omstandigheden laten leven en slechts de overschotten oogsten. Daarom is het belangrijkste instrument van de jager niet het geweer maar de verrekijker.
Is het niet simplistisch de jager met de landbouwer te vergelijken en diens woordgebruik over te nemen ? Of laat u veronderstellen dat de jager het wild zodanig verzorgt dat hij des te mooier wildbraad heeft ?
LOCY : De jager richt zijn domein zo goed mogelijk in opdat het wild er zou leven en overleven. De stroper is onze ergste vijand.
Erger dan de groenen ?
LOCY : De groenen zijn onze bondgenoten, zeker in het gebied waar wij jagen. Zij maken deel uit van onze wildbeheerseenheid. In mijn ogen blijft de jager echter groener dan de groenste groene. Bovendien betreur ik dat wij degenen die zich groen noemen nooit tegen het lijf lopen als zij ons zouden kunnen helpen om het wild te beschermen. Ze zijn er wel om ons te bekritizeren.
Weten zij hoeveel hazen er, bijvoorbeeld, in een bepaald gebied in Aalter leven ? Laat staan dat ze weten hoeveel er kunnen leven.
Is dat belangrijk ?
LOCY : Hoe weten wij anders hoeveel dieren we kunnen oogsten ? Ons werkdomein ligt in de buurt van Aalter en is 3.000 hektaren groot. Daarvan beheren mijn drie vrienden en ik er 350. Welnu, daar leven 120 tot 140 hazen. Dit aantal stagneert bij het begin van het jachtseizoen. Een afschot van 40 stuks lijkt ons dus verantwoord. Als wij gedurende één of twee jaar bewust weinig of geen hazen schieten, dan blijkt er een natuurlijke doorstroming te zijn vanuit de centraal gelegen gebieden, waar wij met opzet niet jagen. Kortom, de jacht is hier een regulerende faktor.
En de stroperij dan ?
LOCY : In ons jachtgebied hebben wij die kunnen uitroeien. Tot nog toe hebben we drie stopers betrapt. De laatste keer haalden we er de pers bij en daar zijn ze echt bang voor. Een van de stropers is zelfs verhuisd.
Voorts zitten er in ons jachtgebied, dank zij de beplanting en enkele natuurlijke grenzen, behoorlijk wat konijnen. Daarvan strekken wij er jaarlijks toch een honderdtal. Dan nog, schieten wij ze maar op plaatsen waar ze echt schade veroorzaken. De voorbije vier jaar schoten we geen enkele fazant, al tel ik nu een dertigtal hennen. We laten ze ongemoeid omdat het gebied ze vooralsnog onvoldoende dekking en dus te weinig overlevingskansen biedt.
Wat verwacht u van de groenen in een jachtgebied zoals het uwe ?
LOCY : In onze wildbeheerseenheid zijn ze vertegenwoordigd via de Administratie Milieu, Natuur en Landinrichting (Aminal) en via iemand van de natuurverenigingen zelf. Er wordt dus met de groenen gepraat. Ze zouden echter ook zelf eens een handje kunnen toesteken als wij bomen en struiken planten om de dieren meer dekking te bezorgen of als wij het wild tellen.
Met die groenen die de jacht in een gebied van 3.000 hektaren willen verbieden, valt echter niet te praten. In een gebied waarin de jacht wordt verboden en waarop het publiek wordt losgelaten, verdwijnt het wildbestand. Mee door de wanverhoudingen die ontstaan.
Volgens u is de jager een onderdeel van het ekosysteem. Hoewel hij in het grootste deel van dat systeem afwezig is en het daar misschien zelfs beter gaat.
LOCY : Als Ursel-dorp een bad neemt, dan stroomt de zeep onze jachtrivier binnen. Daarom hebben wij op sommige plekken vijvertjes aangelegd. Zo kunnen de dieren ook ’s zomers zuiver water drinken. ’s Winters hangen we dan weer flessen uit met voeder.
U hebt het over wanverhoudingen, maar wat bedoelt u daar echt mee ?
LOCY : De wanverhouding tussen roof- en prooi- wild.
Dat is toch ekologische nonsens. De natuur zorgt doorgaans wel zelf voor het evenwicht tussen predatoren en prooidieren.
LOCY : Als u daarmee bedoelt dat de hazen en de konijnen op een bepaald ogenblik helemaal kunnen verdwijnen uit een gebied, dan ga ik met u akkoord.
Het is toch absurd om zelfs maar te denken dat een predator-populatie haar prooipopulatie volledig zou elimineren.
LOCY : Vergeet niet dat ook de stropers zich als predatoren gedragen. Toch blijf ik erbij dat de weidelijke jager een onmisbare rol in de natuur vervult. En dat hem niet mag verweten worden een deel van het overschot te oogsten.
Wat zou er in uw wildbeheerseenheid gebeuren, mocht u die enkele jaren ongemoeid laten ? Natuurlijke predatoren, of het nu wilde katten of vossen zijn, zouden het wildbestand er toch nooit helemaal vernietigen.
LOCY : Dat is niet juist. De vos maakte in één nacht vijfenzeventig fazanten in ons jachtgebied kapot.
Dat kan niet.
LOCY : Ik heb ze gezien en geteld. We installeerden nadien twee hoogzitten om die vos af te schieten, maar we zijn daar niet in geslaagd. Het ging wellicht om meer dan één vos. Wie ziet hoe een kitsbok van drie dagen opgevreten wordt door een vos, kan toch moeilijk beweren dat de jager geen rol te spelen heeft.
Het is niet omdat een vos op een voor hem natuurlijke wijze een reeënjong doodt dat het reeënbestand bedreigd wordt.
LOCY : Wel in een gebied waar er slechts vijf reeën leven en waar ze geen kans krijgen om jongen groot te brengen.
Moet de jacht zich dan niet veeleer op vossen richten ?
LOCY : Als wij over enkele jaren in Vlaanderen alleen nog vossen willen zien, dan moeten wij de vossen laten doen zoals ze nu bezig zijn. Mochten wij ze intenser bejagen, dan krijgen we nog maar een fraktie van het bestand te pakken.
Mocht elke jager elke vos die hij in onze wildbeheerseenheid ziet ook neerschieten, dan nog zou het vossenbestand niet bedreigd zijn.
Gelukkig maar.
LOCY : Inderdaad. Ik ben de eerste om dat te beamen. De vos is een prachtig dier. Maar als de reeën nu opnieuw in Oost-Vlaanderen verschijnen, dan zijn wij daar blij om en denken we zeker nog niet aan schieten, maar aan beschermen. En dan nemen wij onze verrekijker.
Waarom hoort dat geweer er toch altijd bij ?
LOCY : Voor ik schiet, wil ik weten wat en waarom ik dat doe. U mag de weidelijke jager niet over een kam scheren met de tien procent jagers, met wie ook ik het moeilijk heb. Ik ben niet fier als ik volières zie met vijfhonderd fazanten, die enkele dagen voor de jacht vrijgelaten worden. Temeer omdat zo’n soort jagers tableaus maken van wel driehonderd fazanten per dag. Als ik met mijn hond een dagje door het veld wandel en, binnen een afschotplan van veertig hazen, hoogstens drie stuks strek, dan voel ik me daar goed bij.
De kick ?
LOCY : Het geeft mij een kick als ik de job goed doe. Ik zou doodongelukkig zijn, mocht er iets verkeerd lopen. Zeker als ik een dier zou kwetsen of niet het zwakste dier schieten.
U wil dus de zwakken elimineren. Is dat geen afgrijselijke premisse ? Zeker als de natuur en de predatoren daar zelf wel raad mee weten.
LOCY : De mens is ook een predator en heeft op zijn beurt recht op een lekker stuk wildbraad. Als u de zwakkere dieren liever langzaam ziet kreperen of ten prooi vallen, dan is dat uw zaak. Ik wil zoiets niet laten gebeuren en dit getuigt, volgens mij, van veel eerbied en liefde voor het wild.
Intussen ontneemt u de predatoren hun prooi en de aaseters hun kadaver.
LOCY : Er is voldoende om ook de mens een hap te gunnen. U moet bovendien een onderscheid maken tussen de jacht op grof wild en die op klein wild. Bij het grof wild oogsten wij de zwakke jongen. Als een reegeit drie kitsen heeft, laten we dan het zwakste strekken en opeten.
Dat beest heeft toch ook overlevingskansen.
LOCY : Zeker, maar het is ook een lekker stuk wildbraad. Als je bovendien dat zwakke dier niet wegneemt, dan krijg je waarschijnlijk drie zwakkere reeën.
Als een reegeit drie jongen heeft, dan kan dit ook betekenen dat zij in een milieu leeft dat wellicht drie extra jongen kan opnemen.
LOCY : Mogelijk, maar heb je die drie jongen dan al eens bekeken ? Twee zijn van middelmatige en één is van slechte kwaliteit. Waarom die reegeit dan niet de kans bieden meer aandacht te besteden aan haar twee sterkere jongen ?
Laat haar dat zelf beslissen.
LOCY : Zij zal dat jong toch niet doden.
Neen, maar ze zal het achterlaten als ze merkt dat ze het niet aankan.
LOCY : En dan zeggen dat het verantwoorder is dat jong te laten kreperen dan het op te eten.
Neen, maar u weet vooraf niet dat dit jong geen overlevingskansen heeft.
LOCY : Dat heeft het zeker, maar de kans is groot dat het een sukkel blijft.
En dus beter in ons bord belandt.
LOCY : Zeker weten. Wij beschikken nu over voldoende middelen en kennis om een dier te beoordelen.
Waarom beperkt uw respekt voor het dier zich dan tot grof wild ?
LOCY : Wij hebben hetzelfde respekt voor klein wild, maar als we dit gaan oogsten, is de natuurlijke selektie al gebeurd. Ik weet ook dat sommige jagers zich als slachters gedragen, maar dat zijn er toch maar tien procent.
De jacht is toch een sport.
LOCY : Neen. Jagen is een opdracht. Wij werken in en voor de natuur. Mocht het een sport zijn, dan zouden er wellicht meer dan 27.000 beoefenaars zijn. Jagen is meer dan een schot lossen.
En wat doet u dan met de opwinding het wild te besluipen, te bespieden, te verschalken en uiteindelijk neer te knallen. De jager is op dat ogenblik wellicht evenveel met zichzelf bezig als met het wild.
LOCY : U legt weer het verband met het schot. Dat is de grote fout die buitenstaanders makkelijk maken. Wij trekken vaker de natuur in zonder ook maar een schot te lossen.
U misschien, maar vreest u niet dat er meer dan tien procent niet-weidelijke jagers rondlopen ?
LOCY : Dat is een welles-nietesspel. Twintig jaar ervaring leert mij dat het uiteindelijk slechts om een gering aantal jagers gaat. Zij brengen ons imago wel veel schade toe.
Zouden er nog zoveel jagers zijn, mocht u het dier meer kansen geven door, bijvoorbeeld, met pijl en boog te jagen ?
LOCY : Het dier mag geen kans hebben. Wie zegt dat een dier een kans moet krijgen, zegt dat het mag gewond worden en dat wil een weidelijke jager niet. Ofwel schiet hij raak ofwel schiet hij niet. Ik vind het bovendien even belangrijk een dier zonder meer te observeren. Zo ben ik er al in geslaagd op vier meter van een reebok te geraken. Dan schiet je niet. Ik geef wel toe dat het besluipen en het bespieden dan inderdaad een kick geeft. Dat gevoel heb je ook als je, op je dooie eentje, tot aan de knieën in de sneeuw, kilometers ver ploetert om een stuk roodwild te strekken. Het daarna de laatste beet geeft, het ontwijdt, even ver terugsleept en twee dagen later ook nog zelf vilt en klaarmaakt. Dan heb je gejaagd.
Als ik echter langs een koncentratiekamp rij waar edele dieren, zoals herten, wachten om afgemaakt te worden, dan keert mijn maag. Want ook die worden als wild verkocht.
Eet u ganzelever ?
LOCY : Om gezondheidsredenen mag ik dat niet meer. Ik meen wel dat die en andere kweken zo dicht mogelijk bij een natuurlijk gebeuren moeten aanleunen. Ik zou er geen moeite mee hebben om, voor een vrouw, een bontmantel bij elkaar te schieten. Als ik maar voldoende vossen zou kunnen opsporen.
Frank De Moor
Dirk Draulans
Agrosso : telefoon 09/241.93.70, fax 09/241.93.75
Roger Locy : “Het belangrijkste instrument van de jager is niet het geweer maar de verrekijker. “
“De groenen kunnen de bondgenoten van de jagers zijn. “
“De weidelijke jager moet voor de natuur zorgen, al heeft de mens recht op een lekker stuk wildbraad. “