‘Als hij een mooie avondlucht zag, geraakte hij om zoo te zeggen in extase’, schreef zijn vriend Anton Kerssemaekers. Knack reisde naar Vincent van Gogh in New York. Naar zijn nachtschilderijen, geëxposeerd in het MoMA. Naar zijn brieven aan Emile Bernard, bewaard in de Morgan Library. Naar Vincent, omringd door voorlopers en tijdgenoten, in het Metropolitan Museum.

Door Jan Braet in New York

De avond valt over het terras en de tuin, uitkijkend op de East River. Het had de Seine in Parijs kunnen zijn. Een genodigde op het Nederlandse consulaat stelt zich voor. ‘Dag, ik ben Willem van Gogh.’ Het oog en het jukbeen, in driekwart profiel, adembenemend. Het zijn die van op de zelfportretten van Vincent van Gogh. Een man, eenvoudig in de aanspraak, direct en menselijk. Hoeveel generaties gaan bepaalde trekken zo sprekend over van de ene op de andere? Willems neef Theo, de vermoorde cineast, had het rode haar van de schilder geërfd. En iets hevigs in het karakter, dat hem op een vuurbol deed lijken.

Willem is naar New York gereisd voor de opening van de tentoonstelling Van Gogh and the Colors of the Night in het Museum of Modern Art (MoMA). Zijn carrière als advocaat in Groningen ligt achter hem. Hij is nog actief in de stichting die de nagelaten collectie in het Amsterdamse Van Gogh Museum mee beheert. Willem is de kleinzoon van Vincent Willem. Dat was het neefje van de schilder, geboren uit het huwelijk tussen diens broer Theo en Johanna Bongers. In 1962 sloot Vincent Willem, bijgenaamd ‘de ingenieur’, een deal met de Nederlandse staat: de familiecollectie in ruil voor een museum. Het zou een van de meest bloeiende musea ter wereld worden, vorig jaar goed voor 1,7 miljoen bezoekers. We verbazen ons met Willem over de rijkdom die de armste onder de schilders maar blijft genereren. Verzamelaars, galeristen, veilingmeesters, experts, doctorandussen, museumdirecteuren, pr-lui en critici varen er wel bij en reizen de wereld rond op zijn kosten. Kunstenaars laven zich aan zijn picturale genie. Schrijvers en lezers raken geïnspireerd door zijn associatieve gedachtestroom. Daarvoor pluizen ze zijn brieven uit, die vol literaire, filosofische en poëtische parels staan.

‘We hebben goed gesproken’, zegt Willem van Gogh simpel bij het afscheid. We staan op de stoep in de milde New Yorkse nacht en lopen naar Broadway en het elektronische firmament van Times Square. Ter hoogte van het wat verlepte Schoenfeld Theatre verdringt zich een menigte, in toom gehouden door politiemannen te paard. Er wordt gewacht tot steractrice Katie Holmes, vriendin van steracteur Tom Cruise, het theater verlaat. Ze speelt er in All my Sons van Edward Albee. Als ze uiteindelijk verschijnt, aan de zijde van de wat oudere acteur John Lithgow, laat ze zich gewillig fotograferen en toejuichen ‘Katie! Katie!’ Ook de ster van Vincent schittert aan de hemel in de Big Apple. Hier werden de jongste decennia drie Van Goghs geveild die in de top tien van de duurste schilderijen staan – in 1990 een Portret van Dokter Gachet (82,5 miljoen euro), in 1998 het Zelfportret zonder baard (70 miljoen) en in 1987 al een versie van de Irissen (53 miljoen).

Toen Van Gogh nog leefde (1853-1890), scheen New Yorks ster nog niet aan het artistieke uitspansel. De latere hoofdstad van de modernen liet de grote handel en wandel in kunst nog over aan Parijs, Londen en zelfs Brussel. Daar kocht Anna Boch, zus van Vincents vriend Eugène Boch, het schilderij De rode wijngaard (nu in het Poesjkinmuseum in Moskou) voor 400 frank. Bij de dood van Vincent bleef zijn broer Theo met nagenoeg alle andere zitten, een kleine negenhonderd in getal. Had hij de miljoenendans rond zijn werk in New York nog kunnen meemaken, hij zou niet één, maar beide oren hebben afgesneden.

Al zorgde Vincent zelf mee voor de geboorte van de moderniteit, hij had het er knap lastig mee. ‘In de ogen van Van Gogh bedreigde de moderne tijd de gemoedsrust van de mensen’, schrijft Sjraar van Heugten. De chef collecties van het Van Gogh Museum in Amsterdam is onze gids in New York. Zijn museum heeft de MoMA-tentoonstelling mee geproduceerd, en toont ze volgend voorjaar onder de titel Van Gogh en de kleuren van de nacht – aangevuld met werk van voorlopers en tijdgenoten. In New York zijn die gescheiden gebleven. Voorlopers en tijdgenoten zijn te bewonderen in hun natuurlijke biotoop: de onmetelijke collecties van het Metropolitan Museum. Met zeventien schilderijen van Van Gogh bezit het de grootste verzameling van zijn werk in de Verenigde Staten.

BLOTE HEMEL

Curator Susan Stein van het Metropolitan Museum valt amper bij te benen. Ze houdt halt in een zaaltje ‘dat Van Gogh zelf zou hebben kunnen ingericht’. Ze staat voor De wiedsters van Jules Breton. In de gloed van de ondergaande zon is een groep vrouwen geknield aan het wieden. Het werk en de avond hebben iets plechtigs, met boerinnen die zich als nonnen aan de natuur hebben gewijd in plaats van aan God. De kunstenaar moet die gelijkenis hebben bedoeld. ‘De compositie is een ready-made in de natuur’, zegt Stein. Van Gogh had een mateloze bewondering voor Breton. Toen hij in 1878 als predikant in de Borinage werkte, trok hij te voet naar Courrières in het Franse departement Pas-de-Calais om er de schilder en dichter te bezoeken. Daar aangekomen zonk de moed hem in de schoenen. Hij keerde onverrichter zake terug, weliswaar gesterkt in zijn overtuiging dat hij als een boerenschilder moest verdergaan. Zijn andere grote voorbeeld in het boerengenre, Jean-François Millet, ontbreekt niet in het Metropolitan-zaaltje. Ook hij koos voor zijn Vrouw met de hark de intieme sfeer van een nocturne. Net als Honoré Daumier, met een Wasvrouw. In een schel avondlicht keert ze terug van het werk – wasgoed onder de arm, kind aan de hand.

‘Hét seizoen bij uitstek voor scènes bij valavond is de herfst’, zegt Susan Stein. ‘Voor Van Gogh waren geel en paars de dominerende kleuren van de herfst. Roze en groen van de lente. Oranje en blauw van de zomer. Zwart en wit van de winter. In de Sterrennacht kwam hij tot een synthese van de seizoenen en hun kleuren.’ Maar de Sterrennacht hangt in het MoMA, nu zelfs als kroonstuk van de expo Van Gogh and the Colors of the Night. Stein heeft niettemin een verrassing in petto. Twee Cipressen, donker en machtig oprijzend (‘Even mooi van lijn en proportie als een Egyptische obelisk’). De kunstenaar maakte het schilderij in 1889, kort na zijn vrijwillige opname in het psychiatrische asiel van Saint-Remy in de Provence. Het zijn dezelfde cipressen als op de Sterrennacht, maar zonder het bredere uitspansel en het dorp. De maan is verhuisd van links naar rechts. Stein stelde vast dat het in één ruk geschilderd is, naar de natuur. De Sterrennacht zelf is meer het product van de verbeelding.

De kleuren van de avond en de nacht waren voor wel meer schilders een dankbaar onderwerp. De vollemaanshemels bij Adam Elsheimer (zestiende eeuw) ademen een Bijbelse sfeer. De sprookjesachtig rode luchten van Caspar David Friedrich (achttiende eeuw) barsten van een romantisch spleengevoel. Charles-François Daubigny (negentiende eeuw) en de schilders in de vrije natuur van Barbizon gaven hun nocturnes een desolate pracht. Alleen de impressionisten hadden het niet zo op de nacht begrepen. Licht- en kleureffecten van de zon op verschillende tijdstippen van de dag, dat was hun ding. (Daarom zijn Edgar Degas en Henri Toulouse-Lautrec als impressionisten niet zuiver op de graat. Ze doken de nacht in, zij het niet bepaald onder de blote hemel.)

Op doortocht in Parijs leerde Van Gogh de (post-)impressionisten appreciëren. Hun vrijheid in kleurgebruik, compositie, motiefkeuze (landschappen en portretten) en penseelstreek nam hij onverkort over. Dat betekende zijn aansluiting met de moderne manier van schilderen. En het zorgde voor een aanzienlijke opheldering van zijn palet: zo donker als hij – in de traditie van de Haagse School – zijn Aardappeleters voorstelde, zo licht en teer wist hij nu zelfs een Zonsondergang op Montmartre te schilderen. Maar Vincent bleef, op een welhaast romantische manier, verbonden met het donker en de nacht. Het werd zijn grote ambitie ‘om het donker te schilderen als het licht’. Met andere woorden: hij wou de nacht schilderen als de dag.

Met de Sterrennacht (1889) uit het MoMA is hem dat tot in de perfectie gelukt. Strakke cipressen en een nog net niet ingeslapen dorp onder een hemel vol blauwe, kosmische slierten, sterren als uitdijende spiegeleieren, de vloeibare sikkel van de maan. Het geheim van het ‘donker alslicht’ zit in de middenstrook, in het diepblauwe gebergte ( Les Alpilles), dat het contrast opheft tussen de donkergroene voorgrondcipressen en de lichtere hemel. Zo zijn donker en licht, dag en nacht, aarde en hemel met elkaar verbonden in een cyclus van eeuwige terugkeer. Het schilderij benadert het dichtst de visionaire beschouwingen die Van Gogh ten beste gaf. De cruciale metafoor is allicht deze, verwoord in een brief aan Theo: ‘ … de aanblik van de sterren zet me altijd aan het dromen, even gemakkelijk als ik tot dromen word aangezet door de zwarte stippen die op een landkaart de steden & dorpen aangeven. Waarom, denk ik dan, zouden die lichtende punten aan het firmament minder toegankelijk voor ons zijn dan de zwarte stippen op de kaart van Frankrijk? Als we de trein nemen om naar Tarascon of Rouen te gaan, dan nemen we de dood om naar een ster te gaan.’

LAATBLIJVERS

‘Neutraal grijs in plaats van wit als achtergrondkleur is voor het MoMA al een wilde afwijking van de standaard van de moderniteit’, zegt Sjraar van Heugten. We betreden de nieuwe ruimten, waar een paar tientallen nachtschilderijen, tekeningen en brieven van Van Gogh puur en secuur tentoongesteld zijn. Het hoofd collecties van het Van Gogh Museum zal het straks, in Amsterdam, zeker anders aan boord leggen. Met meer kleurvariatie en theatrale effecten, durven we wedden, als we de enscenering van de grote expo Van Gogh/Gauguin in 2002 als maatstaf nemen. En terwijl Amsterdam er ook andere nachtkunstenaars bij betrekt, is er in het MoMA niets dat afleidt van de essentie: de ontwikkeling – in de geest en de kleuren, compositie en penseelslag – van een Hollandse boerenschilder tot een picturaal en poëtisch veelzijdig modern kunstenaar. Een sleuteltentoonstelling en een eyeopener.

De sterke momenten zijn niet beperkt tot de bekende meesterwerken. Wat straalt Vincents vroegst bekende, houterige nachttekening van de gevel van een Charbonnage (mijnwerkerscafé) een warmte uit. Hij maakte het in 1878 toen hij in de Borinage leefde, en het hem begon te dagen dat hij zijn diepmenselijke medevoelen misschien toch beter als kunstenaar dan als predikant kon uitleven. Tien jaar later, in het grote Nachtcafé uit de collectie van Yale University, is het donker uit de nacht gebannen, maar niet de warmte. Helgeel licht uit olielampen en uit een gaslamp boven de biljarttafel verzacht de eenzaamheid van een handvol laatblijvers. Eentje zit ineengedoken boven de tafel te slapen, een ander poseert sereen als voor een foto, de man en de vrouw aan het achterste tafeltje zijn dicht bij elkaar gekropen. In de harmonie van stralende kleuren schuilen blauwgroene giftinten, geconcentreerd in de buurt van de lege tafels, glazen en flessen. De vertroosting door koning alcohol kan maar van korte duur zijn. Om dit Nachtcafé in Arles te maken bracht Van Gogh er drie nachten door.

Een nacht aan het water nodigt uit tot smoezelige kleurenmengsels, een Sterrennacht boven de Rhône waardig. Van Gogh ging er zelf voor op een gevorderd uur aan de kade in Arles zitten. Hem stond een clash van gelen en blauwen voor ogen, volgens een recept van Eugène Delacroix, ‘en hij liet die zowat van dit doek afspatten’, zegt Sjraar van Heugten. ‘Een mooie nacht is bij Vincent een emotionele nacht’, vindt hij. De Rhônescène voldoet aan de definitie, en doet er een schep mysterie bovenop. De kade, waar een visser en zijn vrouw arm in arm onder de flonkerende sterren staan, lijkt een vloeibaar tapijt, overlopend in het water. De nacht behoort de poëten, wist Van Gogh. In de laatste twee jaren van zijn leven wijdde hij nog enkele van zijn meest pakkende schilderijen aan dat thema. De zaaier, van het eeuwige leven, tegen de ondergaande zon. Het portret van zijn vriend, de dichter Eugène Boch onder een diepblauwe sterrenhemel. De leunstoel met de kaars van zijn kompaan Paul Gaugain. Figuurtjes uit het gekkenhuis van Saint-Remy, onder de bomen in een vlammende zonsondergang wandelend in de tuin.

Zijn vriend Anton Kerssemaekers, met wie hij in zijn jeugd lange wandelingen maakte, getuigde: ‘Als hij een mooie avondlucht zag, geraakte hij om zoo te zeggen in extase (…) en met z’n oogen half dicht, roept hij uit: Goddoome, hoe doet zo’n kerel of God, of zoo als je hem noemen wilt, hoe doet hij dat nu, dat moeten wij toch ook kunnen! God God, wat is dat mooi, hoe jammer dat wij nu geen opgezet palet hebben, want dadelijk is ’t weer weg.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content