Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Het Museum van Elsene toont “Les Peintres de l’âme”: idealistisch symbolisme in Frankrijk aan het eind van de vorige eeuw.

Ze schilderden het landschap van de ziel en de ziel van het landschap, nobeler kon hun streven niet zijn. Aan alles wat naar realistische observatie rook, hadden ze een bloedhekel. Hun groepsgevoel werd gesmeed door de koning der religieuze mystici en occultisten, Joséphin, “le Sâr”, Péladan. Deze filosofisch geïnspireerde schrijver animeerde een groep rozenkruisers, La Rose+Croix. Onder die naam organiseerde hij ook salons voor symbolistische kunst. Het sympathiserende tijdschrift L’Art et la Vie deed hetzelfde.

Omdat zowat iedereen die zich tussen 1885 en de jaren negentig afkeerde van het naturalisme – in de beeldende kunst als in de letteren, het theater of de opera – op een dag het risico liep als symbolist te worden geëtiketteerd, werd voor de harde kern, Les Peintres de l’âme, a posteriori een apart label gecreëerd: het idealistisch symbolisme.

De bezoeker van het zesde Salon de la Rose+Croix, 1897 in Parijs, kreeg het van “le Sâr” persoonlijk ingeprent welk vlees hij in de kuip had:

“(…)De mannen die je ziet zijn helden, hiërofanten, halfgoden; de vrouwen feeën, prinsessen, heiligen. Ze doen niets onderdanigs of gewoons, ze denken, ze hebben lief, ze lijden op nobele wijze; hun ogen kijken naar wat de jouwe niet zien, hun hart trilt van een geheimzinnig kloppen (…) hun precieuse lichaam heeft noodlottige bewegingen.”

Het leeuwendeel van de 150 schilderijen en tekeningen en de 15 sculpturen waarmee het Museum van Elsene vandaag zijn tentoonstelling over het Franse idealistische symbolisme stoffeert, zijn zelden of nooit getoond. Alleen het werk van de grote drie, Puvis de Chavannes, Gustave Moreau en Odilon Redon, is goed bekend. Terwijl ook de roep van niet-Franse symbolisten (de Belgen Khnopff en Rops, de Britse prerafaëliet Burne-Jones, de Duitse Secession-kunstenaar Von Stuck, de Tsjech Kupka) nog lang niet weggedeemsterd is, doen namen als Grasset, Ménard of De Feure geen belletje meer rinkelen. Degenen om wie het in deze tentoonstelling eigenlijk gaat, de “idealistische” symbolisten in de invloedssfeer van Péladan, hebben de tijd slecht getrotseerd

Als de tentoonstelling als geheel toch een erg vertrouwde indruk maakt, dan is dat omdat zowel het beeldenarsenaal als de stijl van het symbolisme gemeengoed geworden is. Uitgerekte gestalten aan de waterkant in maanbeschenen nachten, sfynxen en narcissussen, middeleeuwse ridders, religieuze figuren en antieke helden, vrome en fatale vrouwen worden geëvoceerd in een spel van gestileerd stromende lijnen, wazige en gedempte kleuren, soms doorschoten met schrille accenten. Ze verschijnen in landschappen en interieurs die er als geschilderde theaterdecors uitzien en weinig dieptewerking vertonen. De verf is veelal dun opgebracht, binnen afgelijnde vlakken of suggestief uitstromende, rokerige vlekken.

LUDUS PRO PATRIA

Zodra het prille parfum van onbekende bloemen, kwijnende madonna’s en stille, diepe wateren uitgewerkt is, kan de bezoeker zich de moeite getroosten om er achter te komen waarom deze Franse kunstenaars zo helemaal in de schaduw van de verzamelterm symbolisme teruggetreden zijn: was dit niet voor een goed deel formulekunst, met herkenbare sjablonen en stijlmiddelen? Eerbare decoratie, bekende verhalen? Voedsel voor die hypothese is te vinden in het centrum van de expositie: Redon, Moreau en vooral Puvis de Chavannes hadden – een generatie eerder – de lijnen uitgezet. Aan de werelden die ze elk hadden gecreëerd, had misschien niemand nog zoveel wezenlijks toe te voegen.

Via Moreau was de romantiek (Delacroix) binnengehaald, via Puvis de voorkeur voor murale decoratie: symbolisme gedijde beter wanneer het kon opgaan in een architecturale context dan hoog en droog in een lijstje aan de muur. Modelleren en perspectief geven was niet langer absoluut noodzakelijk, omdat er geen ruimtelijke illusie gewekt hoefde te worden. Het werk maakte integrerend deel uit van de ruimte waarvoor het bedoeld was. Omdat murale werken, voor zover ze rechtstreeks op de muur en niet op doek aangebracht worden, nu eenmaal niet eventjes voor een tentoonstelling verplaatst kunnen worden, blijft dat belangrijke aspect achterwege.

Alleen van Puvis de Chavannes is het karton voor de grote decoratie van het museum van Amiens tentoongesteld. Althans gedeeltelijk, want Ludus pro patria, een hymne aan de fysieke paraatheid ten dienste van het vaderland, kon op het podium in Elsene slechts voor de helft van zijn volle breedte van vijftien meter worden ontrold. (Met zijn uitgewerkt modelé en perspectief toont het de meest academische, minst specifieke kant van de kunstenaar.)

Bij dit alles hoorde eigenlijk ook theater, poëzie, verhaal en muziek. Voor dat laatste is gezorgd in het museum, de rest moet men er zelf bij denken. Dat lukt, dank zij de suggestieve inrichting van Winston Spriet en de oorspronkelijke functie van de tentoonstellingsruimte als theaterzaal, nog vrij aardig ook.

Het was de Parijse symbolismekenner Jean-David Jumeau-Lafond die het materiaal over deze verbleekte Franse kunstenaars samenbracht, zorgvuldig beschreef en tentoonstelde. De catalogus is meteen een referentiewerk. Zelf is Jumeau-Lafond de achterkleinzoon van een van hen, de geboren Duitser Carlos Schwabe. In diens bijzonder verfijnde en elegante grafiek kondigt zich al duidelijk de art nouveau (Jugendstil) aan. Zo bijvoorbeeld in zijn affiche voor het eerste Salon de la Rose+Croix, waar hij temidden van ranke bloemen drie vrouwen opvoert, evenveel symboolfiguren voor de trieste Lichamelijkheid, de volmaakte Zuiverheid en het stralende Geloof.

Dat de anti-naturalistische stemming niet altijd zo uitgesproken was, bewijst misschien de op een gedeeld verlangen naar een meer sociale wereld gebaseerde vriendschap tussen Schwabe en Emile Zola, toch de naturalistische schrijver bij uitstek. (Het naturalisme was overigens in de eerste plaats een literaire aangelegenheid, slecht getransponeerd op een bepaald soort beeldende kunst dat een over de top gedreven realisme etaleert.)

Ook niet altijd even zonneklaar is het vastgestelde anti-impressionisme bij de symbolisten – meer dan een onder hen kwam immers onder de bekoring van de zinderende kleurpatronen en hiëratisch opgebouwde, “innerlijke” droomwereld van neo-impressionist Georges Seurat. En één van de actiefste galeries in die dagen, Le Barc de Bouteville, legde zich toe op een reeks expositions Impressionistes et Symbolistes.

NOBELE COMPASSIE

Wat beide strekkingen met elkaar verbond was de cultus van het alles doordringende licht. Maar terwijl de impressionisten keken hoe het zonlicht aan de werkelijkheid immer vluchtige, veranderlijke verschijningsvormen gaf, aanzagen de symbolisten het licht als het diepste wezen van de natuur, de onveranderlijke waarheid achter alle dingen. Dit had z’n weerslag op hun manier van schilderen. Het impressionisme had aandacht voor verfmaterie, textuur, schriftuur, plasticiteit en picturaliteit. Het analyseerde de kleuren van het prisma en evolueerde van een kleurenmenging op het palet naar een aanbreng van strepen en stippels in zuivere spectrale kleuren die door het oog van de kijker gemengd worden – de fameuze zinderende kleurvlakken bij het neo-impressionisme.

Hoewel sommige symbolisten niet ongevoelig waren voor deze experimenten – de tentoonstelling geeft een fascinerende Harmonie en bleu van Lucien Lévy-Dhurmer te zien – zagen ze materie, schriftuur en kleur als ondergeschikt aan de idee, zoals die in de eerste plaats vorm kreeg vanuit de lijn, en ook ondergeschikt aan het verhaal. Smalend zou men het dan kunnen hebben over “aangeklede” of “geïllustreerde” ideeën. Het vakmanschap, de integriteit en toch ook wel het plastisch vermogen van de kunstenaars maakte dat dit in de praktijk best meeviel.

Moeilijk is het om niet onder de bekoring te komen van de zachtpaarse chimaera van Alexandre Séon, eenzaam wegkwijnend op haar rots, een en al wanhoop om de teloorgang van de artistieke idealen. En hoeveel nobele compassie wekt het lijkbleke vrouwenhoofd met de doornenkroon, oprijzend uit de begroeiing van een onheilspellend woud! Om welke vreselijke zonden van de mensheid werd deze Christus, aan wie Jeanne Jacquemin haar eigen trekken gaf, opnieuw gekruisigd?

Willen of niet, meegesleurd wordt men in de doodse stilte van de geheimzinnige nacht, waar de incestueuze zielen van Alphonse Osbert bijeenkomen. Brede stralenbundels, geweldige hemels vol zachte stof, de natuur en haar schepselen omvattend: een ervaring van religieuze bevrijding in de lithografische reeks Le Cantique des créatures, en van serene, klassieke rust in het schilderij La Vallée du Tiber à Assise, beide van de hand van de meester van de suggestieve evocatie, Charles-Marie Dulac.

Het symbolistische gedachtengoed kon wellicht niet beter samengevat worden dan in de Narcisse van Georges Desvallières. Narcissus, de schoonheid zelve, had in de Griekse mythologie recht op een lang en gelukkig leven op voorwaarde dat hij nooit naar zijn eigen trekken zou kijken. Nadat hij de liefde van de nimf Echo misprezen had, bezegelden de goden zijn lot door hem verliefd te laten worden op z’n eigen spiegelbeeld.

Volgens Jean-David Jumeau-Lafond beschouwden de symbolisten de dood van Narcissus als het perfecte beeld van de verloochening van de ijdele materie ten voordele van de idee, en zag een verklaarde tegenstander als Saint Georges de Bouhélier hierin precies de reden voor het verval van het symbolisme en de terugkeer van een naturalistische visie. Gelukkig zijn goede schilderijen meestal een stuk minder eenduidig dan de theorie. De Narcissus van Desvallières, hoog verheven op een troon boven de poel, staart met peilloze blik en vervagende ledematen in het met teer roze bloemen bedekte water, terwijl de afgewezen nimf naast hem in uiterste wanhoop een arm van haar lijkkleurige lichaam ten hemel strekt. Veel minder dan de invulling van de idee, is hier met louter picturale middelen een beeld neergezet van ontzetting, nood en de roes van dodelijke schoonheid. Een wel zeer dubbelzinnige aanbidding van het ideaal, zo te zien.

Tot 31.12, Museum van Elsene, Van Volsemstraat 71. Open van 13 tot 18.30 op weekdagen, van 10 tot 17u. op zat. en zon. Gesloten op maandag en feestdagen.

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content