Het loopt momenteel storm voor het recentelijk geopende ‘Jüdisches Museum’ in Berlijn en de ‘Holocaust Exhibition’ in Londen. Binnenkort publiceren zowel de ‘Auschwitz Stichting’ als ‘Points Critiques’ commentaren op het project voor een Vlaams holocaustmuseum. Historicus en ethicus Gie van den Berghe, die meewerkt aan beide bundels, hoopt dat de invulling van het Vlaamse holocaustmuseum nog voor herziening vatbaar is.
Eind 2000 heeft Vlaams minister-president Patrick Dewael het Joods Museum van Deportatie en Verzet (JMDV) bezocht in Mechelen. Hij deed dat op uitnodiging van de raad van bestuur, die bevreesd was dat de subsidies in het gedrang zouden komen door het nieuwe museumdecreet. Dewael kreeg te horen dat het museum uit zijn voegen barst en meer middelen nodig heeft. En inderdaad, het in 1995 geopende museum, een privé-initiatief van het Centraal Israëlitisch Consistorie, is aan vernieuwing toe.
Dewael liet er geen gras over groeien. In overleg met zijn collega’s van Cultuur en Onderwijs werd de subsidie veiliggesteld. En toen, getuigt Dewael in het Consistoriaal Nieuwsblad (1/2002) ‘zijn we verder gaan denken’, tot hij op een gegeven moment gezegd heeft: ‘Waarom zouden we geen echt holocaustmuseum maken?’ Op 3 februari 2001, bij de uitreiking van de prijzen voor Radio- en Televisiekritiek, maakte Dewael zijn ondertussen gepolitiseerde idee openbaar. Hij riep de journalisten op om een charter op te stellen over de omgang met extreem-rechts en hijzelf zou zich inspannen ‘om het democratische en pluralistische karakter van Vlaanderen te beklemtonen, en tegelijk de herinnering levend te houden aan de ontvoogdingsstrijd die we als Vlamingen hebben moeten leveren om daartoe te komen’. Daarom moeten in Vlaanderen twee nieuwe musea komen, ‘een museum over de holocaust en een museum over de Vlaamse ontvoogding’.
Ook de internationale context is van belang. Eind januari 2000 ondertekenden vertegenwoordigers van 48 landen, waaronder België en zijn deelregeringen, ter afsluiting van een holocaustconferentie, de ‘Verklaring van Stockholm’: de herinnering aan de holocaust levendig houden, er alles aan doen om volkenmoord en rassenhaat uit te bannen. Een werkgroep stelde een programma voor holocaustonderwijs op en er zou een jaarlijkse holocaustherdenkingsdag komen. De conferentie was een initiatief van de Zweedse premier Göran Persson om iets te doen aan het toenemend succes en geweld van neonazi’s.
Ook het verkiezingssucces van Jörg Haider en zijn FPÖ (Vrijheidspartij!) speelde mee. De hele holocaustconferentie werd overschaduwd door de dreiging van extreem-rechtse deelname aan de Oostenrijkse regering (de rechts/extreem-rechtse coalitie kwam er op 1 februari 2000).
Om inspiratie op te doen ‘voor de invulling en wetenschappelijke onderbouw’ van het holocaustmuseum (Dewael, Parlementaire Handelingen, 22 maart 2001), bezocht Dewael midden februari de Holocaust Exhibition en begin april het Jüdisches Museum. Hij was begeleid door onder meer vertegenwoordigers van het JMDV en makers van de tv-serie De laatste getuigen (1991), Luckas Van der Taelen en Dirk Verhofstadt.
En toen was er de zaak-Sauwens. In mei 2001 lekte uit dat minister Johan Sauwens (VU) een viering had bijgewoond van het extreem-rechtse Sint-Maartensfonds. Agalev en SP.A eisten zijn ontslag, Dewael hield Sauwens even de hand boven het hoofd, tot bekend raakte dat de affaire was uitgebracht door het Vlaams Blok. Op 10 mei haalde Dewael in het Vlaams parlement fel uit naar Filip Dewinter en diens ‘onvervalste fascisme’.
De afwikkeling van deze politieke crisis werd de opmaat voor een fellere strijd tegen racisme en onverdraagzaamheid. Daags na zijn uitval tegen Dewinter liet Dewael weten dat de regering méér zou doen, ook al omdat Vlaanderen ‘onder een kwalijk maar totaal onjuist imago lijdt van een weinig verdraagzame deelstaat’. Enkele maanden later zei hij dat het ‘incident in het Vlaams parlement naar aanleiding van de affaire met Johan Sauwens’ en de ‘voortdurende driestheid van het Vlaams Blok de zaken in een stroomversnelling’ hadden gebracht. Al te veel jongeren worden aangesproken door de ‘gemakkelijkheidsboodschap van het rechtse extremisme’, daarom moet de ‘stem van de laatste getuigen’ versterkt worden en is het holocaustmuseum ‘een noodzakelijkheid’ ( Consistoriaal Nieuwsblad).
Op 29 juni keurde de Vlaamse regering de nota van de minister-president over het holocaustmuseum goed. Die nota was opgesteld door een inderhaast opgerichte en door het JMDV gedomineerde werkgroep, waarin geen in de shoah gespecialiseerde historici zetelen.
De desiderata van het JMDV werden in de nota ingeschreven. De ‘collectie, het personeel en de knowhow’ van het JMDV moeten de ‘kern vormen van het nieuwe museum’. Niet meer dan logisch, vindt Dewael, ‘rekening houdend met alles wat daar reeds is opgebouwd’ ( Parlementaire Handelingen, 22 maart 2001). Andere instellingen die ook heel wat opgebouwd hebben, onder andere de Auschwitz Stichting, zijn evenwel niet bij het project betrokken. Daarenboven valt er heel wat aan te merken op de visie van het JMDV.
SLACHTOFFERGESCHIEDENIS
Het JMDV brengt een slachtoffergeschiedenis, toegespitst op joodse slachtoffers en hún interpretaties, een uit zijn brede context gelichte geschiedenis. Daardoor blijven kritische bezoekers met de vraag zitten hoe het zover is kunnen komen. Nationaal-socialisme, raciaal anti-semitisme, rashygiëne, dwangsterilisatie, euthanasieprogramma, uitroeiing – het komt allemaal uit de lucht gevallen. Geen woord of beeld over ontstaan en evolutie van dit ideeëngoed, dat eind 19e en begin 20e eeuw in alle beschaafde landen opgang maakte. Het was de droom de wereld van alle kwalen te verlossen – die uiteindelijk in een nachtmerrie eindigde – Endlösung geheten, ‘de definitieve oplossing’.
Interpretaties van slachtoffers worden onvermijdelijk vervormd door het slachtofferschap. Zo goed als alles wordt vanuit de gruwelijke afloop belicht. En daardoor worden daders onherkenbaar gedemoniseerd, daden extreem geïntentionaliseerd, de geschiedenis gemanicheïseerd. De klemtoon ligt op gevolgen, niet op oorzaken. Er gaat weinig of geen aandacht naar de wordingsgeschiedenis van daders en genocide.
Inleving in de slachtoffers is van immens belang voor de politiek-ideologische motivatie, het willen voorkomen van herhaling. Maar om dergelijke gruwelen te kunnen voorkomen, moet er ook achter, voorbij de gruweldaden worden gekeken, hun wordingsgeschiedenis moet worden doorgrond. Om de momenten te onderkennen waarop nog ingegrepen kon worden, moet het denken, de ideologie en het gedrag van de daders worden bestudeerd, want zonder daders geen slachtoffers.
LAATSTE GETUIGEN
Dewael werd in Londen rondgeleid door Nathan Ramet, overlevende van Auschwitz en Dachau, en voorzitter van de raad van beheer van het JMDV. Op een gegeven moment zei Ramet nogal indringend dat hij een van de laatste getuigen is, binnenkort zal er niemand meer zijn om de boodschap over te brengen. En toen kwam er iets los bij Dewael, ‘in mijn eigen geheugen, mijn opvoeding, het feit dat mijn grootvader gestorven is in een concentratiekamp’. ( Consistoriaal Nieuwsblad) Deze tweeledige persoonlijke betrokkenheid – laatste getuigen en familiaal verband – beheerst sedertdien Dewaels betoog.
De regering, zo luidt het, moet het roer van de laatste getuigen overnemen, een holocaustmuseum oprichten om ‘de boodschap van vrede en verdraagzaamheid en afwijzing van elke vorm van extremisme, racisme en intolerantie verder uit te dragen’. We hebben, aldus Dewael, getuigen nodig om te verhinderen dat de geschiedenis van de kampen door SS’ers geschreven wordt. Als er geen directe getuigen meer zullen zijn, is het ‘niet helemaal uitgesloten dat revisionisme en negationisme, of gewoon onverschilligheid, het collectieve geheugen van de mensen zullen aantasten en de herinnering aan vroeger stilaan maar zeker zullen uitdoven’. (Patrick Dewael, Wederzijds respect, 2001)
Helemaal uitsluiten kan je dat niet, maar het is meer dan onwaarschijnlijk. Overigens wordt ‘revisionisme’ hier foutief gebruikt. Herziening (revisie) van ‘verhalen’ over het verleden, op basis van nieuwe historische bronnen en inzichten, is een volkomen legitieme geschiedkundige praktijk. Noodzakelijk zelfs, bijvoorbeeld om het in de collectieve herinnering gestereotypeerde beeld van de holocaust enigszins recht te trekken.
Het wat paniekerige begrip ‘laatste getuige’ is kenmerkend voor een op slachtoffers, hun zeggings- en overtuigingskracht toegespitste geschiedenis. Maar de geschiedenis eindigt niet met de allerlaatste getuige. Van bij het begin van de vervolging en de nazikampen is er getuigd. Ondertussen zijn meer dan tienduizend getuigenissen gepubliceerd en nog eens vele duizenden op film en video vastgelegd. Bovendien zijn – met alle respect voor de getuigen – laatste getuigenissen, afgelegd meer dan een halve eeuw na datum, allesbehalve betrouwbaar. De hang naar getuigenissen heeft al een aantal valse getuigenissen opgeleverd, zoals het inmiddels beruchte geval-Wilkomirski.
Ervarings- en slachtoffergeschiedenis zijn belangrijk, maar er is meer, veel meer. De judeocide is de best gedocumenteerde, bestudeerde en belichte genocide. Het gevaar dat die geschiedenis door SS’ers gescheven wordt, is louter denkbeeldig.
HET VERLEDEN HERZIEN
In toespraken en interviews heeft Dewael het holocaustmuseum herhaaldelijk verbonden aan de strijd tegen het Vlaams Blok. Maar bij directe confrontatie met dit verband ontkent hij dat in alle toonaarden. Het is ook een heikele kwestie: overheidsgeld uittrekken om een oppositiepartij, waar veel burgers voor kiezen, in een nog kwader daglicht te stellen.
Anciaux windt er weinig doekjes om. In zijn Beleidsnota culturele infrastructuur 2002-2004 schrijft hij dat het holocaustmuseum ‘geen vrijblijvend, cultureel project’ is (zijn andere culturele projecten dat wel?), maar ‘een maatschappelijk opzet en zelfs een expliciet politiek project’. Het museum wil ‘ertoe bijdragen dat de bevolking niet reactionair maar democratisch denkt’, en ‘dat doet het enerzijds door het beeld van de gruwelen naar voren te brengen die een gevolg zijn van een vlucht naar extreem-rechts (de holocaust), anderzijds door te tonen wat een bevolking bereikt die zich zelfbewust en open opstelt (de openheid van de ontvoogding)’.
Volgens Marc Reynebeau past het holocaustmuseum in het kader van ‘een bredere politieke logica’ ( Knack, 21.02.01). ‘De paarse coalitie’, schrijft hij, ‘is op een opvallende manier bezig met het opruimen van het verleden.’ Verhofstadt die zijn excuses heeft aangeboden voor de Belgische apathie tijdens de Rwandese genocide; de parlementaire commissie die de Belgische betrokkenheid bij de moord op Lumumba heeft onderzocht; Anciaux die negationistische boeken uit bibliothekenrekken wou halen; een studiedag in het Vlaams parlement over collaboratie en repressie; de Prijs van de Vlaamse regering voor de Voorwaarts-groep…
Een streep onder het verleden. Maar het is een selectieve opruiming of herziening (revisie), er komt meer aandacht en geld voor holocaustherinnering en Vlaamse ontvoogding. Dat zijn, aldus Anciaux in zijn beleidsnota, ‘symbolische polen’ die het verleden in herinnering brengen als ‘reflectiebasis voor het heden’. Enerzijds ‘het negatieve beeld van dictatoriale repressie’, anderzijds ‘het positieve beeld van een volk dat zijn eigen mogelijkheden tot stand brengt’.
Of met andere woorden: de klemtoon in de Vlaamse collectieve herinnering moet verschuiven van ‘verzet, collaboratie en repressie’ naar ‘nazigruwelen en Vlaamse ontvoogdingsstrijd’. Dewael is ervan overtuigd ‘dat de strijd tegen extreem-rechts pas kan worden gewonnen wanneer Vlaanderen erin slaagt in het reine te komen met dat verleden’ van collaboratie en ressentiment ( Wederzijds respect).
EEN BELGIAN CASE?
Het holocaustmuseum zal ’thematisch worden uitgewerkt als de Belgian case in de geschiedenis van de holocaust’, zoals in het JMDV. Zeker, het lot van de joden van België moet verder worden bestudeerd, maar het is geen goed uitgangspunt voor het nieuwe museum. Want dat wil jongeren informeren om herhaling te voorkomen. En om iets te voorkomen, concentreer je je beter op oorzaken dan op gevolgen. De deportatie van de joden uit België is een gevolg, geen oorzaak.
Om de oorzaken te doorgronden, moet verder worden gekeken dan bezetting, nationaal-socialisme en hedendaags extreem-rechts. Belangrijke kiemen van de Endlösung lagen in de 19e eeuw: de opkomst van nationalismen; ideologisch anti-semitisme gebaseerd op een ‘wetenschappelijke’ rassenleer; het succes van rasdenken en racisme; een utopisch vooruitgangsidee, de wereld voorgoed bevrijd van ellende dankzij geneeskunde, eugenetica en sociaal-darwinisme; en, eerder nog, het ontstaan van de monopoliestaat en zijn bureaucratie.
Sommige historici hebben geen moeite met de Belgische invalshoek. We moeten, beweert Rudi Van Doorslaer ( De Morgen, 28.1.02), zelf lid van het wetenschappelijk comité van het JMDV, bezig zijn met ‘wat er bij ons is gebeurd’. Een nationalistische reflex waardoor aan enkele ongerijmdheden wordt voorbijgegaan.
Een Belgian case in een Vlaams museum? Maar er zal – gelukkig maar – ook aandacht gaan naar genocides elders in de wereld . Zij het alleen volkenmoorden gepleegd na de Tweede Wereldoorlog. Want, zo heeft Dirk Verhofstadt – kabinetsmedewerker van minister-president Dewael – me gezegd, voordien waren de Rechten van de Mens nog niet universeel verklaard. Juridische casuïstiek waardoor geen aandacht moet worden besteed aan, bijvoorbeeld, de miljoenen zwarten die onder Leopold II in ‘onze’ Congo zijn omgebracht, noch aan de genocide op de Armeniërs (1915), nog steeds ontkend door Turkije en niet erkend door België.
Een Belgian case, maar beperkt tot joodse slachtoffers. De politieke gevangenen, zij die tegen de nazibezetter in ’t geweer gekomen zijn, vallen uit de boot. Al wou en wil Dewael het Nationaal Gedenkteken van het Fort van Breendonk wel zijdelings bij het project betrekken.
In februari 2001 heeft het JMDV een informeel voorstel gedaan aan de overheid en de raad van bestuur van Breendonk. Beklemtoond werd dat men ervan uitging dat ‘de Vlaamse regering de middelen ter beschikking stelt voor de verwerving, aanpassing, modernisering en uitbating van de gebouwen aan de overzijde van de straat’, waar het holocaustmuseum moet komen. Het nieuwe museum wordt al bijzonder concreet ingevuld: archieven, bibliotheek, aan te werven personeel, alles met kostprijs; zalen, lokalen, toiletten, verkoopruimte, alles met afmetingen. Geen plaats voor politieke gevangenen in het museum, maar Breendonk krijgt een auditorium, een didactische ruimte, een VIP-ruimte en een kantine.
De raad van bestuur van Breendonk heeft het voorstel afgewezen. Men had daar sterk de indruk dat Breendonk en Dossin onder één koepel, één directeur (die van het JMDV) gebracht zouden worden. De samenwerking zou, vreesde men, wel eens kunnen neerkomen op opslorping. En, luidt het achter de schermen, Breendonk mag geen joods en zeker geen Vlaams accent krijgen… Veel heeft te maken met het patriottisme dat gedurende de oorlog veel politieke gevangenen heeft gemotiveerd. Die kringen hebben België nog steeds hoog in het vaandel. Hoe begrijpelijk ook, dit belgicisme blokkeert – samen met andere factoren (het fort is nationale materie) – de broodnodige renovatie van het oubollige museum en herdenkingsoord. Doodjammer, want het is en blijft een indrukwekkend oord, dat veel meer volk en jongeren trekt dan het JMDV.
Jongeren zijn de voornaamste doelgroep van het museum, daarover is iedereen het eens. Zullen we vanuit onze hedendaagse politieke bekommernissen komende generaties opzadelen met een eenzijdige slachtoffervisie op man made disasters; met gedemoniseerde, ontmenselijkte, onherkenbare Anderen (nazi’s, Vlaams Blokkers) als unieke daders? Wie zegt dat deze aanpak werkt? Wel zeker is dat de kloof tussen ons en die Anderen nog groter zal worden, want (potentiële) Blok-kiezers herkennen zich natuurlijk niet in de demonen en worden uit verontwaardiging in hun extremisme gesterkt. Of zouden we er verstandiger aan doen om, in de geest van overlevenden als Primo Levi en M.S. Arnoni, ook in eigen boezem te kijken en vooral op onze hoede te blijven voor de potentiële dader in ieder van ons?
Gie van den Berghe
de geschiedenis eindigt niet met de allerlaatste getuige.