De bouw van het Getty Center in Los Angeles gold als “de opdracht van de eeuw”. Een bezoek aan het kunstpark van Richard Meier.

“Did you see Disneyland?” is niet langer de eerste vraag die je bij een bezoek aan Los Angeles overvalt. Eindelijk heeft de stad er een attractie bij die gerust met het pretpark in Anaheim kan rivaliseren: het Getty Center, een culturele akropolis die een volledige heuveltop bestrijkt bij de kruising van Sunset Boulevard en snelweg 405 en die zowel uitzicht biedt op de Stille Oceaan als op de stad. “Het is al geleden van toen de Romeinse keizers op het eiland Capri hun zomervilla’s bouwden, dat een architect zo’n spectaculair bouwterrein kreeg aangeboden”, schreef een architectuurcriticus.

Het eind vorig jaar geopende Getty Center is veel meer dan een kunstmuseum. Het is een centrum voor het exposeren, bewaren en bestuderen van schone kunst, met alle hoogtechnologische middelen die voor geld te koop zijn. Maar het is vooral ook een triomf voor de nu 62-jarige Amerikaanse architect Richard Meier, beroemd voor zijn totaal witte architectuur, eerst in miljonairsvilla’s in de bossen van Connecticut of aan de kust van Long Island, later ook in grootschaliger internationale projecten – zo tekende hij inmiddels ook kunsttempels in Frankfurt, Atlanta en Barcelona.

Ofschoon het Getty Center ook bedoeld is om het van serieuze cultuur verstoken Los Angeles een zeker aanzien te verschaffen, krijgt een uitstapje naar de “city on the hill” toch ook de entertainmentwaarde die je verwacht in de hoofdstad van de vermaakindustrie. Een bezoek aan het Gettycomplex is in alle opzichten een belevenis en gaat vergezeld van de nodige kinderlijke sensaties, hoe fijnzinnig ze ook zijn verpakt.

Het begint al bij de voor Los Angeles totaal paradoxale transportmethode: uitgerekend boven de stad waar de auto wordt aanbeden, verrijst een museumsite waar autoverkeer uit den boze is. Bij aankomst in het Gettydomein moet je je wagen achterlaten in een ondergrondse parkeergarage (er zijn maar 1200 plaatsen zodat reserveren absoluut noodzakelijk is). In futuristische EPCOT-stijl vervoeren busjes en treintjes (hagelwit uiteraard) je in een mum van tijd naar de bergtop. Een bezoek aan het Getty wordt geen saaie bedoening, zo weten we meteen, maar gaat gepaard met de nodige dosis opwinding en dramatiek. Eigenschappen die zeker ook vervat zitten in de architectuur van Meier, die in zijn levenswerk trouw blijft aan zijn puristische stijlbeginselen, maar die zijn vocabulaire toch ook heeft verruimd en aangepast aan de museumfunctie en de zorgeloze Zuid-Californische omgeving.

DE VIJF VAN NEW YORK

De in 1934 geboren Meier geldt als de voorman van de nieuw-modernen. Toen hij in de vroege jaren zeventig op het toneel verscheen, maakte hij deel uit van een nieuwe enclave, de zogenaamde Witten, ofwel de Vijf van New York. Naast Meier waren dat Peter Eisenman, Michael Graves, John Hejduk en Charles Gwathmey. Deze gelijkgestemde neo-Corbusianen ontwikkelden zich uiteindelijk in verschillende richtingen. Zo bekeerde Graves zich rigoureus tot het postmodernisme (rechtover het Centraal Station in Antwerpen is daarvan het trieste resultaat te zien).

Meier van zijn kant is consequent trouw gebleven aan de grondprincipes van Le Corbusier. Als een bevlogen discipel bleef hij zich altijd richten naar de vijfpuntencanon van de Zwitserse meester – vrijstaande zuilen, de vrije plattegrond, de vrije gevel, het bandvenster en de daktuin. Zijn benadering blijft al dertig jaar hetzelfde, al is er in Los Angeles sprake van een afwijkende schaal en is ook de interactie tussen gebouw en omgeving sterker geprononceerd. Maar ook hier weet hij opnieuw een grote spanning op te roepen door het scherpe contrast tussen de eenvoud van de materialen en de complexe indeling van de ruimte.

De vaak gehoorde kritiek op Meier, dat het altijd van hetzelfde is, snijdt geen hout. Zijn almaar grotere verfijning van de modernistische syntaxis zorgt nog altijd voor verrassingen. Want als geen ander weet Meier voortdurend variaties te bedenken op een aantal steeds terugkerende basiselementen. In het Getty Center wijkt hij bovendien op essentiële punten af van het modernistische credo.

Normaal gesproken, worden zijn gebouwen als objecten neergezet in het landschap. Dat is voor het Getty niet langer het geval. Voor de gevelbekleding en de bestrating gebruikte Meier in grote mate travertijn, gepolijst voor de vloertegels maar ruw gekloofd voor de muren: zodoende lijkt het gebouw meer verankerd in de omgeving. Een materiaalkeuze die ook het idee van kwaliteit en duurzaamheid kracht bijzet. De oneffen wanden van deze edele kalksteen hullen het Center in een massieve buitenmuur, waarop het Californische zonlicht fel kan schitteren of zachte schaduwen afwerpen. Het transport van de driehonderdduizend travertijnblokken – afkomstig uit dezelfde steengroeve nabij Tivoli, waaruit het Romeinse Colloseum werd gehouwen – was geen lichte taak. Deze bouwkundige stunt wordt dan ook in alle making of brochures en documentaires breed uitgemeten.

EEN COMPLEX RUIMTELIJK VLECHTWERK

Behalve de travertijn zijn er de usual suspects uit het Meier-repertoire: glanzende panelen van licht metaal, grote glasoppervlakten die aan het gebouw een vloeiende beweging schenken en een lichtheid die hun zware massa logenstraft. Met dien verstande dat Meier onder druk van de buurtbewoners zijn handelsmerk wat moest bijsturen: om voor de omgeving verblindende weerkaatsingen te vermijden, zijn de panelen niet langer spierwit maar ivoor of gebroken wit.

Doorgaans worden bij Meier zowel natuur als cultuur geobjectiveerd en ontkoppeld van het leven. Nieuw voor de architect zijn de verwijzingen naar de geschiedenis: het Getty Center zit zodanig op de heuvel genesteld, dat het soms de allure heeft van een oude vesting of een versterkte burcht die hoog uittorent boven de culturele barbarie van Los Angeles, metropool van Hollywoodse glitter en vulgaire popart. Terwijl de interactie tussen de diverse gebouwen dan weer echo’s oproept aan het Italiaanse bergstadmodel, met zijn alkoven, prieeltjes, piazza’s en tuinen.

Het Getty Center is geen grandioze monoliet, maar bestaat integendeel uit een half dozijn gebouwen, geen enkel hoger dan vijf etages. Over het juiste aantal verschillen de meningen: het hangt ervan af welke gebouwen je als een geheel beschouwt – sommige onderdelen zijn al duidelijker aan elkaar geklonken dan andere. Hoe dan ook, op deze campusachtige verzameling zijn de diverse departementen van het Getty Center ondergebracht, naast het museum het Research Institute for the History of Art and the Humanities, het Getty Conservation, Information en Education Institute, de administratie, een auditorium met 450 zitplaatsen en een café-restaurant.

Bij een eerste aanblik maakt het een vrij rommelige indruk, maar wie er even doorwandelt, merkt dat de hoofdgebouwen opgesteld staan langs twee elkaar snijdende bergkammen en dat de voor Meier ongebruikelijke onrustige opstelling perfect past bij het onregelmatige terrein. Het meest zuivere Meieriaanse bouwsel is niet het museum maar het Research Institute, een cilindervormige structuur te vergelijken met een lagentaart waaruit een flink stuk werd weggesneden. Die open ruimte biedt een kijkje op de zachtjes hellende circulatie, een vorm ontleend aan het Guggenheim van Frank Lloyd Wright en door Meier ook al gebezigd voor zijn Museum of High Art in Atlanta.

INTIMITEIT EN WARMTE

Het grootste gebouw is het museum, met een ruime buitentrap die naar een cilindervormige rotonde leidt. Deze inkomhal geeft uit op een driekwart hectare groot binnenhof waar je voor het eerst een overzicht krijgt van het gebouwencomplex: een reeks galerijen van twee hoog, allemaal door wandelpaden – sommige open, andere overdekt – met elkaar verbonden. Voor de expositieruimte werd dankbaar gebruikgemaakt van de spitstechnologie ter zake, maar met behoud van de intimiteit en warmte van de beste negentiende-eeuwse galerijen.

Op de bovenverdieping van de vijf paviljoenen worden de schilderijen tentoongesteld; schuin naar binnen lopende zolderingen, dakramen en geautomatiseerde zonneweringen zorgen voor de verspreiding van het natuurlijk licht. De meer lichtgevoelige werken (zoals manuscripten, prenten en foto’s) zijn op de benedenverdieping te bezichtigen. De bezoeker dient geen vast parcours te volgen, maar kan naar eigen goeddunken zijn route bepalen, met overal, zowel binnen als buiten, plekken voor rust, bezinning, verfrissing of cappuccino.

Een wandeling door het museum brengt een van de grootste kwaliteiten van Meiers architectuur spectaculair tot leven: de ingenieuze organisatie van de circulatie. De zalen waar de kunstwerken hangen, zijn rustig en functioneel, maar dankzij een subtiel spel met ruimte en licht zorgt het wandelen van de ene naar de andere zaal voortdurend voor verrassingen. Het uitzicht op de omliggende landschappen wordt niet continu opgedrongen, maar plotseling word je verrast door een adembenemend zicht (tenminste als de smog het toelaat) op downtown Los Angeles, Santa Monica, de San Gabriel-bergen en de Pacific.

De loggia’s, hellingbanen, wandelpaden en kleine uitkijkposten bieden niet alleen een prachtig uitzicht op de stad die aan onze voeten ligt, maar ook op rake details van Meiers architectuur: de vloeiende bewegingsdiagrammen, de gefragmenteerde gevelvlakken, het abstracte ritme van de buisbalustrades, raamprofielen en cilindervormen, het uitgekiend contrast tussen het fragiele en het duurzame. Geleidelijk aan ontdekt de bezoeker ook hoe de diverse ruimtelijke elementen van het gebouw ineenpassen. Het opmerkelijke aan dit complex ruimtelijk vlechtwerk is dat je Meier niet zo gauw op een aansluitfoutje of slordigheidje zult betrappen. Ook mede daardoor blijft zijn architectuur verbazen en is wat op het eerste gezicht altijd hetzelfde is, toch ook weer anders.

EEN OASE VAN SERENITEIT

De vele piazza’s, terrassen en rustpunten, alsmede de Californische blauwe hemel die voortdurend het gedempte museumlicht doorbreekt, maken deze plek tot een oase van kalmte en sereniteit. En dit ondanks het hoge bezoekersaantal. Tijdens de planning en bouwfase werd het project trouwens fel bekritiseerd als een elitair paleis, dat misprijzend op het cultureel minderwaardige Los Angeles zou neerkijken.

Meteen na de opening stroomden er echter twee keer zoveel toeschouwers toe als gepland. Tienduizend bezoekers per dag is niet ongewoon. Meer laten de organisatoren niet toe, opdat de bezoekers elkaar niet voor de voeten zouden lopen. De ruimtes zijn echter zo royaal gedoseerd dat zelfs bij een recordbezetting het Getty Center halfleeg lijkt. Maar de museumtop is genadeloos: Angelenos zonder een lange arm kunnen er niet in voor de zomer van 1999.

De man die zijn naam gaf aan dit kunstpark stond in artistieke kringen niet hoog aangeschreven. Bij leven was de Californische petroleummagnaat J. Paul Getty een karikatuur van de kunst verzamelende kapitalistische filantroop. Om zijn collectie onder te brengen, bouwde hij in de vroege jaren zeventig een klein museum in Malibu, een potsierlijke replica van de Villa dei Papiri in Herculaneum. Toen hij in 1976 stierf, liet hij vier miljoen Getty Oil-aandelen na aan het museum, gerund door de J. Paul Getty Trust. Zes jaar later was die nalatenschap 1,2 miljard dollar waard.

De bestuurders van de Gettystichting waren vastbesloten een collectie van wereldklasse aan te leggen en begonnen tot grote consternatie van de kunstwereld buitensporige sommen te bieden voor de werken. Een agressieve shoppingpolitiek die in 1991 culmineerde in de aanschaf van de “Irissen” van Vincent van Gogh, voor de exorbitante prijs van 54 miljoen dollar. De collectie van schilderijen en beeldhouwwerken stopt trouwens aan de vooravond van de twintigste eeuw: het meest recente doek, dat in het nieuwe museum ook een ereplaats krijgt, is “De Intrede van Christus in Brussel” van James Ensor uit 1888. België is trouwens goed vertegenwoordigd in de negentiende-eeuwse werken; zo is er ook een prachtige studie van een jong meisje door de symbolist Fernand Khnopff.

1982 bleek achteraf ook het perfecte moment om 1,2 miljard dollar te erven. Dankzij de stijgende markt die toen begon en nog altijd voortduurt, bezit de stichting nu een kolossaal hoofdkwartier van één miljard dollar, een verzameling die nog eens meer dan een miljard dollar waard is en een dotatie van 4,3 miljard dollar – bijna vier keer zoveel als de som waar het New Yorkse Metropolitan Museum over beschikt.

WRIJVINGEN EN CONFLICTEN

De Getty Trust begon twaalf jaar geleden ook renaissance- en baroksculpturen op te kopen en naarmate de collectie groeide – aanvankelijk samengesteld uit Griekse en Romeinse antiek, Europese schilderkunst en Franse sierkunsten -, steeg ook de behoefte aan een grotere expositieruimte. Bovendien vereiste de expansie van de andere activiteiten van de Trust (research – inclusief een bibliotheek die nu al zevenhonderdduizend kunstboeken telt -, informatie, bewaring, scholing en museummanagement) een ruimer onderkomen. Harold M. Williams, de inmiddels op rust gestelde president van de J. Paul Getty Trust, had het idee om de vijf onafhankelijke instituten te groeperen in één hypermoderne campus, om zodoende samenwerking en uitwisseling tussen de verschillende disciplines te stimuleren.

In 1983 kocht de Trust een terrein aan van 45 hectare in de heuvels van Santa Monica. Een jaar later werd na een wereldwijde talentenjacht de bouwmeester aangeduid. Meier haalde het op een dertigtal andere sterarchitecten, onder wie aartsrivalen Charles Moore, Robert Venturi en Frank Gehry.

Over de historiek van het Getty Center loopt in de kelder van het museum de tentoonstelling “Making Architecture: The Getty Center from Concept through Construction” (tot eind december). Een bouwproces dat zeker niet zonder wrijvingen en zelfs openlijke conflicten verliep, zo lees je tussen de regels door. Meiers eigen getuigenis – “Building the Getty” – beschrijft in smakelijke details hoe het winnen van de commission of the century een peulschil was vergeleken met de eigenlijke bouw. Meiers koffietafelboek bevat een waslijst van toegevingen en compromissen. Die hadden zelden iets met besparingen te maken, want het – onrealistische – initiële budget van 100 miljoen dollar zwelde algauw aan tot 680 miljoen, om uiteindelijk op te lopen tot één miljard dollar. (Trouwens niet eens een record, want aan de Hongkong & Shanghai bank van Norman Foster hing in 1985 al hetzelfde prijskaartje.)

Alleen al de buurtcomités van de omringende wijken Brentwood en Bel Air wisten de Foundation meer dan honderd bouwbeperkingen op te leggen. En dit was nog maar klein bier vergeleken met de meningsverschillen tussen Meier, de opdrachtgevers, de bouwondernemer en de tuinarchitect. Vooral betreffende de bekleding van de zalen hielden de architect en conservator John Walsh er tegengestelde opvattingen op na – Meier vergelijkt hun werkrelatie met de ups en downs van een huwelijk.

Om Meiers strenge kleurloze visie op de interieurs wat te verzachten, werd de interieurarchitect Thierry Despont ingehuurd. Hij bekleedde de zalen met eikenhouten panelen en eenkleurige weefsels en voegde aan de afdeling decoratieve kunsten allerlei classicistische tierelantijntjes toe, waardoor Meiers kloeke ruimtes worden getransformeerd tot nep antiekkamers. Je waant je zowaar in een kunstmatig nagelnieuw Louvre.

EXOTISCHE GRASSOORTEN

Nog harder ging het er toe voor de aanleg van de centrale tuin tussen het museum en het Research Institute. Aanvankelijk zou Meier ook dit onderdeel voor zijn rekening nemen. De Getty Trust gaf uiteindelijk de voorkeur aan een aparte tuinarchitect, Robert Irwin, een kunstenaar uit San Diego, wiens werk wel door Meier zou worden gesuperviseerd. Toen hun opvattingen frontaal botsten – Irwin beantwoordde de kritiek van Meier op zijn concept slechts met de kreet “BULLSHIT!” -, was Meier niet langer verantwoordelijk voor de groene heuvel en mocht Irwin zijn gang gaan.

Het resultaat is navenant: zo fors, ritmisch en evenwichtig de omringende architectuur is, zo precieus, kleurrijk en gevarieerd is de tuin. Het is duidelijk dat Irwin de functie van zijn tuin niet als complementair zag, maar een directe competitie nastreefde met de koele perfectie van de architectuur. Hij wou er kost wat kost zijn eigen zelfstandig kunstwerkje van maken, compleet met stroompje, exotische grassoorten, Londense platanen, bougainvillea’s, kronkelende wandelpaden en een vijvertje van drijvende roze azalea’s. De man wilde het duidelijk wat gezellig houden en offreert de bezoeker een tropische luxeversie (kostprijs: acht miljoen dollar) van het lokale moestuintje.

Dit rommelig laboratorium van plantjes en bloempjes, dat overigens weinig rekening houdt met het klimaat in Californië, is het enige wat hier uit de toon valt. Zeker als je op de oorspronkelijke maquettes nagaat wat Meier voor ogen had: een ruw en ongekunsteld landschap van dicht struikgewas dat de kwaliteiten van de elegante gebouwen nog versterkt, in plaats van zoals nu er armtierig tweede viool bij te spelen.

En, zo hoor ik de ongeduldige lezer al opperen, hoe zit het nu met de collectie zelf? Dacht u nu echt dat er tijdens de zes uurtjes in dit architecturaal wonderland ook nog tijd overbleef om de zeventiende-eeuwse Franse wandtapijten te keuren?

Het Getty Center is gratis toegankelijk. Inlichtingen en reserveringen, 001-310.440.7300. Internet: http://www.getty.edu

Patrick Duynslaegher

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content