Een nieuwe oorlog, een nieuw boek en een nieuwe documentairereeks: Rudi Vranckx hapt even naar adem thuis in Leuven. Als hij zijn Afghaanse sjaal vastknoopt voor de fotograaf, krijgt hij bericht dat hij volgende week tot Ambassadeur voor de Vrede wordt uitgeroepen. ‘Eigenlijk ben ik nog altijd de kleinste jongen van de klas die door de ruiten kijkt hoe de anderen buiten spelen.’
Voor de Internationale Dag van de Persvrijheid werd Rudi Vranckx gevraagd een brief te schrijven met zijn eigen bloed. In die bloedbrief vertelt hij: ‘In Roemenië, bijna een kwarteeuw geleden nu, heb ik voor het eerst een mens zien doodschieten. En onmiddellijk daarna was er al de eerste leugen van het ‘massagraf’ van Timisoara. Bij het verslaan van de vlucht van de Koerden probeerde ik de waanzin buiten te houden, door te tellen. In die eindeloze colonne vluchtelingen over de bergen stierf een mens van ontbering om de vijf meter…’
Zo lang ken ik Rudi Vranckx dus al. Ik kwam hem tegen in Roemenië na de revolutie van 1989, en zijn ogen blonken van opwinding. Als jonge historicus voelde hij zich een bevoorrechte getuige die geschiedenis vanaf de eerste rij mocht meemaken. Het werd een microbe. Tijdens de massale exodus van de Koerden in de Golfoorlog van 1991 kwam ik hem in het Iraans-Iraakse grensgebied opnieuw tegen. Hij was nu al een ervaren oorlogsreporter die vooral de wereld getuige wilde laten zijn van wat er gaande was. Hij streefde naar een mix van menselijke verhalen en historische analyse. Sinds de laatste oorlog in Irak heeft hij daar nog een dimensie aan toegevoegd: zijn morele verontwaardiging en boosheid.
De bloedbrief van Rudi Vranckx gaat voort: ‘Wie verslag uitbrengt in een conflictgebied, leeft soms als in een roes, maar dat is ook het gevaar. Je mag niet de indruk hebben in een avontuur te leven, ten koste van de ellende van anderen. Een bron van inspiratie voor mij was Martha Gellhorn, een verslaggeefster uit de vorige eeuw. Haar woorden vatten alles samen: Oorlog is een kwaadaardige ziekte, een idiotie, een gevangenis, en de pijn die erdoor veroorzaakt wordt, laat zich niet vertellen…’
Jij probeert nu de oorlog te ‘vertellen’ op televisie, radio, Facebook, Twitter, in documentaires en boeken. Is dat niet ongelooflijk zwaar?
Rudi Vranckx: Ja, het is zeer intensief en zwaar werk. Ik heb het geluk te kunnen terugvallen op een goed team en de redactie in Brussel. Martha Gellhorn wil zeggen dat oorlog zo onvoorstelbaar is dat je de emotionele en psychische impact nooit kunt overbrengen. Maar je moet het wel blijven proberen, en ik heb daar nu meer middelen voor dan zij. Soms voel ik mij ook een robot waar van alles ingeplugd wordt. Maar als ik het niet zinvol zou vinden, zou ik het niet doen. Na al die jaren besef ik nu pas dat dit werk deel is van mijn identiteit. Ik ben wat ik doe en ik doe wat ik ben.
Op je Facebookpagina liep het nu lelijk uit de hand. De redactie moest een hoop haatmails verwijderen. Er werd zelfs een foto verwijderd van een kussend Joods-Palestijns koppel, die jullie er juist als symbool van verzoening hadden opgezet.
Vranckx: (zucht) Dat beeld hadden we misschien niet moeten verwijderen, maar het was blijkbaar erg aanstootgevend en de redacteur was door de hetze zo uitgeput dat hij er een punt achter wilde zetten. Facebook is een ander medium om mensen te bereiken, vooral jongeren, en pas nu met het conflict in Gaza zien we wat een explosie van reacties dat geeft. Televisie is een afspraak voor ’s avonds, maar een andere generatie wil het nieuws nu live en interactief volgen. Ik vind het goed dat je zo betrokkenheid schept en een debat losweekt. Maar natuurlijk moeten alle racistische, antisemitische en andere haatzaaiende reacties geweerd worden. Aan beide kanten trekt men de beerput open, en dat wil ik absoluut niet op mijn pagina.
We hebben weer veel dode kinderen met opengesperde ogen gezien, in Gaza en Syrië, meestal na de waarschuwing dat er ‘harde beelden’ volgen. Maar tot een schokgolf van ontzetting leidt het niet meer. Treedt er geen gewenning op?
Vranckx: (verontwaardigd) Bij mij treedt er zeker geen gewenning op, nooit. De beelden van de begrafenis van de familie Dalou in Gaza hadden wij niet gemaakt. Wel de foto’s op Facebook, maar daarop heb ik de gezichten van de kindjes laten camoufleren. Waarom die beelden toch geven? Ik denk dat die misser het keerpunt in de oorlog is geworden. Daardoor zijn ze in Israël gaan beseffen dat de publieke opinie in de wereld zich tegen hen zou keren als ze voortgingen met bombarderen.
Je verslag over de familie Dalou was beklijvend. Maar denk je dan niet: ik laat de beelden en getuigenissen voor zich spreken, zonder daar als reporter tussen te komen? Ben je het soms niet moe om voor de duizendste keer een stand-up te moeten doen?
Vranckx: Dat is een techniek, ik vind dat niet erg. Ik vind het meer gênant bij levende slachtoffers, zoals in dat ziekenhuis in Libië, dan probeer ik dat discreet te doen en toch de emotie over te brengen. Maar inderdaad, twintig jaar geleden dacht ik tijdens de Golfoorlog ook: verdomme, moet ik als journalist hier nu ook al een live stand-up doen? Alleen maar omdat die van CNN daarmee begonnen waren. Ik dacht toen ook nog: een journalist moet de feiten tonen. Nu zijn stand-ups onvermijdelijk. De nieuwsstroom is permanent en online.
Maar toch: is de personalisering niet té ver doorgeschoten?
Vranckx: (knikt) Ik ben het met je eens dat de personalisering een grens heeft bereikt. Maar het heeft twee voordelen. Het geeft mij de kans om het werk te blijven doen dat ik zinvol vind. En het maakt ook moeilijke reportages toegankelijk voor mensen.
Wat een evolutie sinds je eerste oorlog in Roemenië eind ’89. Maar ik herinner me dat je er toen al even erg in opging om geschiedenis mee te maken.
Vranckx: Die reportage maakte me in één klap duidelijk wat ik wilde doen met mijn leven. Je ziet de grote geschiedenis zich voor je ogen ontrollen, en je merkt dat je zelf in momenten van angst en spanning kunt blijven functioneren. Alles kwam daar voor mij samen. Maar ik zag ook toen televisie al als een manier om een verhaal te vertellen. Ik was geen aanhanger van de koele, afstandelijke Angelsaksische school, die nu bijna niet meer bestaat. Een vorm van betrokkenheid en eerlijkheid kan meer inzicht brengen dan de zogenaamde objectiviteit die soms alleen maar schijn is.
Jij hebt het over de grote geschiedenis, maar herinner je je ook de sinaasappelen in Roemenië?
Vranckx: Ja, de kleine menselijke details blijven evenzeer hangen. Ongelooflijk hoe de Roemenen uit de bol gingen voor appelsienen! Het toppunt van luxe toen voor mensen uit het Oostblok.
De Koerdische exodus na de Golfoorlog in ’91 was ook een mijlpaal voor je.
Vranckx: Die duizenden mensen die als vliegen voor je neus stierven, je wilt dat de hele wereld dat ziet. Je wilt de boodschapper zijn in de hoop dat daarna de hulpverleners komen. Mensen zoals dokter Mukwege die in Congo duizenden verkrachte vrouwen heeft geholpen, dat zijn de echte helden voor mij.
Nog een detail: ook in Iran in ’91 ging je al op zoek naar een mooie sjaal.
Vranckx: (lacht) Ik had in mijn jeugd al iets met sjaals. Ik was een kouwelijk jongetje en vond een sjaal ook mooi. Behalve wanneer hij in mijn fietswiel bleef hangen. En natuurlijk ben ik een beetje ijdel, zoals bijna iedereen in dit beroep.
Als jongen was je al gefascineerd door de oorlogsverhalen van je grootvader?
Vranckx: (wijst naar oude foto op de kast) Ik keek erg naar hem op, hij was mijn eerste held. De dingen die hij vertelde, hebben grote indruk op mij gemaakt. Hoe hij in het verzet was, hoe er een brug werd vernield, hoe hij van de trein sprong op weg naar het werkkamp, enzovoorts. En ik verslond daarna alle boeken over oorlog en geschiedenis.
Toen je na die eerste Golfoorlog weer op de redactie kwam, werd je uitgestuurd om een happening met paaseieren te filmen. Je waszo gefrustreerd dat je aan ontslag dacht?
Vranckx: Ja, ik was zo diep gegaan, ik had al die waanzin met de Koerden meegemaakt, en de redactie besefte niet hoe slopend dat fysiek en geestelijk was geweest. Daarna moest ik gewoon mijn bureaudienst doen, jarenlang. Paaseieren, godverdomme!
Nu heb je alle faciliteiten bij de VRT. Maar Wouter Vandenhaute zal je ook wel een mooi voorstel willen doen?
Vranckx: (lacht) Ik ben al die jaren bij de VRT gebleven wegens mijn journalistieke geschiedenis daar, maar ook uit loyauteit aan alle medewerkers met wie ik me zo verbonden voel. De absolute prioriteit is voor mij altijd geweest dat ik mijn verhaal kon brengen op de beste manier. Ik moet niet als een farao in goud bijgezet worden. Ik voel me al geprivilegieerd dat ik mijn job niet from nine to five moet doen.
De laatste oorlog in Irak was je meest intense. Pure horror soms. Maar je was toen ook een boegbeeld van de onafhankelijke reporters tegen embedded journalism.
Vranckx: We gingen in tegen het commer- ciële circus dat de rechten op de oorlog gekocht leek te hebben. Reporters speelden daar met speciale pasjes en regeltjes in mee. Terwijl ik vind dat je als onafhankelijk journalist de luis in de pels moet blijven.
Ik was drie jaar geleden ook ‘ingebed’ bij Amerikaanse gevechtstroepen in Irak, maar ik voelde mij niet minder onafhankelijk.
Vranckx: Dat was voor een boek, oké. Maar niet op het moment van de oorlog. Anders zie je de oorlog door hun bril. Denk aan die jubelende reporters op Amerikaanse tanks, dat is de schande van de journalistiek.
Je begint je documentairereeks De Revolutieroute, over de Arabische Lente, nu met de aanslag op jullie leven in Homs in Syrië begin dit jaar. Waarom?
Vranckx: Om er meteen van af te zijn. En omdat de regisseur met een beklijvend moment wou starten. Het toont hoe perfide de Arabische Lente ge-evolueerd is, ook al blijft het voor mij het meest positieve verhaal van mijn carrière, zeker op het Tahrirplein in februari 2011. De angst bij de mensen is gebroken. Nu, ik ben vaak op het nippertje ontsnapt, maar nooit was de dood zo dichtbij als in Homs. De dood kwam uit de lucht vallen met die granaat, en toevallig werd de Franse reporter naast mij gedood en ik niet, het lot. Een halfuur later, nadat de adrenaline weer weg was, zag ik voor het eerst dat ik stond te trillen op mijn benen. Letterlijk daveren van schrik, maar dan achteraf.
Maar je blijft aan de camera denken en verslag uitbrengen. In je documentaire hoor je nu de vrouw van die Franse reporter letterlijk schreeuwen om hen met rust te laten: ‘Dégage, c’est mon mari.’
Vranckx: (zucht) Dat is omdat ik ben wat ik ben. Ik ga de cameraploeg halen om te filmen, maar ik wist niet dat Gilles dood was en dat die huilende fotografe zijn vrouw was. Zij heeft het recht om te roepen dat we weg moeten gaan, maar zij en haar man hebben datzelfde werk ook altijd bij anderen gedaan. Dat klinkt cru, maar wij registreren nu eenmaal wat verkeerd gaat, en een dode journalist is voor mij niet anders dan een dode Palestijn of Israëliër.
Het heeft nog maanden nagewerkt bij je, maar je wilde niet naar een traumapsycholoog zoals je radiocollega?
Vranckx: Nee, ik had het gevoel daar niets aan te hebben, misschien ten onrechte. Ik was er ook niet goed van omdat ik daarna een hetze op internet zag losbarsten. Hoe mensen de grootste nonsens beginnen te spuien en ook zeer persoonlijke aanvallen op mij. Pure propaganda en manipulatie. Een moeras van lobbygroepen en complottheorieën, die de waarheid willen verduisteren in plaats van verhelderen. Dat stoorde mij enorm. Het dieptepunt was toen we in september teruggingen via de Turkse grens, nu met de rebellen. We hielden dat stil voor onze eigen veiligheid, maar plots verspreidde een van die lobbygroepen het bericht dat ik daar was, met mijn foto erbij! Dat voelde als een bedreiging. Wanted, maar dan op Facebook.
Je ging nu terug in het spoor van een beruchte Brusselse jihadist, die meermaals veroordeeld is, onder meer omdat hij een walgelijke en haat predikende website beheerde. Heb je daar geen morele problemen mee?
Vranckx: Ik ben in dit beroep wel vaker op pad moeten gaan met mensen die bloed aan hun handen hadden. Het was ook een vorm van embedded zijn, maar goed wetend waar ik aan toe was. Je gaat nu eenmaal niet met een plechtige communicant naar het verzet in Syrië. Ook daar is het bijna slecht afgelopen: een bombardement op de plek waar wij enkele minuten eerder nog gestaan hadden. De tweede keer dit jaar dat ik mijn engelbewaarder nodig had.
Als reporter denk je: mij overkomt het niet. Tot het je overkomt. Voor mij was dat helaas al vroeg, in de Albanese burgeroorlog in ’97. Bij jou heeft het eigenlijk nog verrassend lang geduurd?
Vranckx: Voor mij was dat moment eigenlijk in 2006 toen mijn tolk Jassim in Bagdad werd doodgeschoten. Omdat hij mij hielp? Tot dan voelde ik mij onkwetsbaar, maar ineens drong het mijn persoonlijke leven binnen. Het gaf me een schuldgevoel. Hij had me bijna huilend opgebeld dat hij weg wilde. Hij had 60.000 euro nodig voor mensensmokkelaars. Hoe kon ik zo veel geld aan de maffia betalen? Zijn familie zag het risico ook niet echt zitten. En voor mij, toegegeven, kwam het beter uit dat hij in Bagdad zat dan in Brussel. Misschien had ik meer op zijn ongerustheid moeten ingaan. Dat laat littekens na die tot op de dag van vandaag soms nog gaan jeuken. Gelukkig heb ik daarna mijn tweede fikser Ibrahim en zijn familie wel kunnen weghalen.
Hoe reageerde je eigen familie nu op Homs? Je zegt zelf dat je een prijs betaalt voor je werk.
Vranckx: Mijn ouders zijn serieus geschrokken. Ik heb mijn moeder gebeld, maar ze had het al via de radio vernomen. In september vroeg mijn vader mij voor het eerst om niet naar Syrië te gaan. Natuurlijk heb ik te weinig tijd voor het thuisfront. Door het werk laat ik mijn vriendschappen verwateren. Ik heb in mijn persoonlijke leven keuzes gemaakt waarmee ik mensen gekwetst heb, en daardoor kwets je ook jezelf. Maar heb ik geen kinderen omdat het werk niet te rijmen was met een gezinsleven? Of was ik bang om het niet goed genoeg te doen? Ik kon gewoon het verantwoordelijkheidsgevoel voor kinderen niet aan, denk ik nu.
Je bent voor velen de beste en bekendste reporter van het land, maar in de persoonlijke omgang blijf je onzeker en schuchter. Hoe is dat te rijmen?
Vranckx: Misschien ben ik het ene wel gaan doen als compensatie voor het andere? Ik voel mij zeker over mijn professionele kunnen. Maar ik hou niet van aandacht, al heb ik ermee leren omgaan. Ik ben in wezen nog altijd de kleinste jongen van de klas die door de ruiten toekijkt hoe de anderen buiten spelen.
Het werk vult een leegte, zeg je zelf. Is het ook een vlucht voor de ondraaglijke lichtheid van het bestaan?
Vranckx: Absoluut. Ik heb het gevoel dat ik die leegte door mijn werk kan vullen met iets dat zinvol is. Maar het risico is dat je er een steeds hogere dosis voor nodig hebt.
Je nieuwe boek Het gezicht van de oorlog begint met een opdracht: ‘Voor Dirk, zijn leven was een strijd die hij nooit kon winnen.’
Vranckx: (stil) Hij is een van mijn beste jeugdvrienden. Dirk was manisch-depressief en zat voortdurend in de problemen. Het voorbije jaar raakte hij op Cuba betrokken in een ongeval. Hij moest een half jaar in zijn hotel blijven tot het onderzoek afgelopen was. Maar in augustus werd hij stomweg vermoord door een Rus in de kamer ernaast, om zijn geld of om een ruzie, weet ik veel. Dat laat weer een schuldgevoel bij mij achter, nog erger dan na de dood van Jassim. Al die tijd had hij berichten gestuurd om hulp te vragen. Maar ik kon toch niet met een helikopter op Cuba gaan landen om hem te bevrijden? Misschien had ik deze zomer het vliegtuig moeten nemen om een week naar hem te luisteren. Die historie heeft me heel erg gepakt.
Ben je zelf vatbaar voor zoiets als depressie?
Vranckx: (aarzelend) Ja, toch wel. Ik heb in de jaren 90, na die paaseieren, al eens een periode van chronische vermoeidheid of burn-out gehad. Het was plots over toen ik naar Sarajevo ging. Mijn moeder is lang depressief geweest. Ik heb gezien hoe diep dat snijdt. Sindsdien ben ik er bang voor. Zeker na de waanzinnige drukte van de laatste twee jaar moet ik opletten niet tegen een muur te knallen. Mijn hoofd staat soms op springen. Daarom hoop ik nu minstens rust tot na nieuwjaar te hebben.
Heb je nu soms geen heimwee naar de paaseieren? Of de existentiële vraag, op onze leeftijd, om eventueel nog een andere draai aan je professionele leven te geven?
Vranckx: Nee, het is een privilege om dit werk te kunnen doen. Ik kan ook niets anders. Om het Bijbels te zeggen: ik benut de mij gegeven talenten al maximaal. Ik wil geen doorslag van mezelf worden, maar ik geloof dat we nog iets nieuws kunnen doen. Documentaires maken op de snijlijn van journalistiek en geschiedschrijving. Iets tussen slow journalism en fact history in. Meer vanuit helikopterperspectief en minder vanuit de waan van de dag. En intussen de kleine en grote getuigenissen van de geschiedenis registreren.
In een interview op de Boekenbeurs zei je: ‘Moslims zijn ook mensen.’ Waarom die nadruk op iets wat evident lijkt?
Vranckx: Als je de problemen een gezicht en een stem geeft, bied je tegengif tegen de propaganda, die juist de andere wil ontmenselijken. En dat bekommert mij niet alleen ginder zo, daar heb ik toch geen greep op, maar vooral hier. Het ware strijdperk ligt hier bij ons. De ontmenselijking woekert in onze eigen hoofden. Al die haatmails bevestigen dat. De polarisatie gaat maar voort. En moslims zijn de favoriete zondebokken van deze tijd. Zelfs mijn moeder is al bang van migranten. Ik weet ook wel dat er problemen zijn, maar laten we toch over één ding heel duidelijk zijn: we hebben het over ménsen, dus moeten we voor hen respect opbrengen. Anders kan de angst ook hier voor ravages zorgen.
DOOR CHRIS DE STOOP, FOTO’S FILIP VAN ROE
‘Mijn Facebookpagina stond vol haatmails. Aan beide kanten trok men de beerput open, en dat wil ik absoluut niet op mijn pagina.’
‘Ik wil documentaires maken op de snijlijn van journalistiek en geschiedschrijving. Iets tussen slow journalism en fact history in.’