Moreel verantwoordelijk voor moord
In 2001 besloot een parlementaire onderzoekscommissie dat de toenmalige Belgische regering morele verantwoordelijkheid droeg voor de moord op Patrice Lumumba, de eerste premier van het onafhankelijke Congo.
Veertig jaar voordat de onderzoekscommissie haar conclusie formuleerde, beende Patrice Lumumba boos naar het spreekgestoelte van het Paleis der Natie in Leopoldstad. Ter gelegenheid van de Congolese onafhankelijkheid had koning Boudewijn op 30 juni 1960 een speech gegeven. Hij had het genie van Leopold II geroemd. De vorst, zo zei Boudewijn, had Congo bevrijd van de Arabische slavenhandel en het land beschaving gebracht. De Belgen hadden Congo spoorwegen geschonken, medische voorzieningen en onderwijs. België had Congo grote steden gebracht en betere woonomstandigheden. Belgische bedrijven hadden de natuurlijke bodemrijkdommen ’tot hun recht laten komen’. Na Boudewijns hulde was het de beurt aan Patrice Lumumba om het publiek toe te spreken. Tijdens Boudewijns speech had hij zijn oorspronkelijke toespraak nog grondig aangepast. In een ziedend weerwoord liet hij geen spaander heel van Boudewijns lofrede. Tegenover de geschenken van de kolonisator plaatste Lumumba de jarenlange vernederingen, de lage lonen en de onderdrukking door de blanken. Hij klaagde een systeem aan waar zwarten aan de voeten van de blanken reisden, Congolese rijkdommen geplunderd werden en juridische willekeur heerste. Boudewijn was razend. Premier Gaston Eyskens kon hem er maar net van overtuigen niet op het eerste vliegtuig richting Brussel te stappen. Voor Boudewijn was het, net als voor de Belgische overheid, duidelijk: de democratisch verkozen eerste minister van Congo was niet loyaal. In de maanden die volgden, werd de kloof tussen België en Congo enkel dieper. Lumumba weigerde, geheel volgens de verwachtingen, om in de pas te lopen. Hij afrikaniseerde het leger en voer een eigen koers. Hij werd een doorn in het oog, een ongewenst element dat de Belgische overheid liever kwijt dan rijk was. Op 6 oktober 1960 ontving de Belgische consulgeneraal in Brazzaville een telegram van graaf Harold d’Aspremont Lynden. De toenmalige minister van Afrikaanse Zaken – dat departement zou in 1961 opgaan in buitenlandse zaken – vroeg daarin om de ‘definitieve eliminatie’ van Patrice Lumumba. Hoewel hier, zoals de onderzoekscommissie later zou benadrukken, van een bevel tot een fysieke liquidatie geen bewijs was, stond toch net dat te gebeuren. Een paar maanden na het telegram namen soldaten van stafchef Mobutu Patrice Lumumba gevangen. Op 16 januari 1961 werd hij naar Katanga overgevlogen. Patrice Lumumba en medestanders Joseph Okito en Maurice Mpolo werden er een dag later tussen 9.40 uur en 9.53 uur op een open plek in de Katangese jungle geëxecuteerd.
De waarheid en niets dan de waarheid
De daaropvolgende decennia minimaliseerde de Belgische overheid haar aandeel in de moord. Bij Lumumba’s executie waren ook Belgen aanwezig geweest, maar die stonden in dienst van het Katangese regime. En ook verder droeg België zogenaamd geen verantwoordelijkheid. De Belgische archieven bleven veertig jaar lang gesloten en er kwam geen diepgaand onderzoek naar de Belgische betrokkenheid in de moordzaak. Tot een publicatie van Ludo De Witte in 1999 de knuppel in het hoenderhok gooide. De onderzoeker duidde expliciet de regering-Eyskens aan als verantwoordelijke voor de moord op de Congolese politicus. De mediaaandacht voor de beschuldiging en de wil om de banden met Congo aan te halen, noopten de paarse regering om een parlementaire onderzoekscommissie samen te stellen. Die kreeg de opdracht om de precieze omstandigheden vast te stellen waarin Patrice Lumumba was vermoord en om de eventuele betrokkenheid van de Belgische overheid onder de loep te nemen. De commissie kon daarbij steunen op de expertise van vier historici. Luc De Vos, Emmanuel Gerard, Jules Gérard-Libois en Philippe Raxhon kregen onbeperkte toegang tot voorheen gesloten archieven om ‘de waarheid en niets dan de waarheid’ bloot te leggen. Hun onderzoek resulteerde in een uitgebreid parlementair rapport. De Belgische overheid ging daarin niet vrijuit. Om te beginnen hadden hoge politici meegewerkt aan een klimaat waarin de moord op Lumumba mogelijk werd. Zo had de minister van Buitenlandse Zaken vlak na de verkiezing van Lumumba een diplomaat naar Congo gestuurd om de mogelijkheid van een staatsgreep te onderzoeken. Geheime fondsen vloeiden rechtstreeks richting oppositiepers en boden financiële steun aan anti-Lumumbapartijen. Ook de zakenwereld speelde een rol. Het afgescheurde Katanga kon enkel overleven door de vele belastinginkomsten van Union Minière, die als een van de weinige de nieuwe staat erkende. En ook de Belgische regering had de regering van Moïse Tshombe gesteund bij de afscheuring van de koperprovincie Katanga. Een zwakke confederatie was interessanter dan een eengemaakt maar eigengereid Congo. De vijanden van Lumumba waren automatisch de vrienden van België geweest. De onderzoekers zeiden geen bewijzen te vinden voor het moordcomplot, maar vonden dat de Belgische overheid zeker een ‘morele verantwoordelijkheid’ droeg voor de dood van Lumumba. De regering-Eyskens keek passief toe hoe president Kasavubu Lumumba ontsloeg uit zijn functie en hoe stafchef Mobutu een staatsgreep pleegde. Belgische regeringsleden drongen aan op Lumumba’s arrestatie en eisten op geen enkel moment een garantie voor een goede behandeling van de Congolese premier. De Belgische overheid greep niet in toen de soldaten van Mobutu de gevangen Lumumba naar Katanga overbrachten en zo rechtstreeks in de handen van zijn vijand overleverden.
Geen afgesloten hoofdstuk
Op basis van het rapport bood de regering-Verhofstadt de familie van Patrice Lumumba en de Congolese bevolking haar excuses aan. Toch was de kous daarmee niet af. Tot op heden blijven een aantal kritieken op het parlementaire rapport overeind. Zo stelden sommige historici zich de vraag of het wel aan de orde is dat net geschiedschrijvers op zoek gaan naar definitieve antwoorden. Menswetenschappen hebben volgens hen net als doel om verschillende standpunten te belichten. Historici zijn geen rechters. Ze moeten analyseren, niet oordelen. Ze moeten debatten openen en niet sluiten. De noodzaak aan een ‘definitief’ oordeel zette volgens critici aan tot een rapport waarin vage verwoordingen een meer verregaande stellingname in de weg stonden. Ook de bewuste en onbewuste hoop om tot een breed gedragen politieke consensus te komen, belemmerde uitgesproken conclusies. Een kritiek van een heel andere aard bestond erin dat het rapport gepresenteerd werd als een sluitstuk, terwijl het dat helemaal niet was. De commissie stelde feiten scherper, maar verbond daar geen juridische stappen aan. Tegenover die achtergrond dienden drie zonen van Lumumba in 2010 een klacht in via Belgische advocaten tegen twaalf Belgische verdachten. In 2012 oordeelde de Kamer van Inbeschuldigingstelling dat de moord op Lumumba mogelijk om een oorlogsmisdaad ging. Op die grond voert het federaal parket vandaag een onderzoek naar de rol van acht nog levende betrokkenen.
Fragment uit de toespraak van premier Patrice Lumumba, 30 juni 1960
Geen Congolees die naam waardig zal ooit kunnen vergeten dat we deze onafhankelijkheid enkel door de strijd hebben veroverd, een strijd van alle dag, vurig en vol van idealen, een volgehouden strijd die ons ontberingen, lijden en ons bloed kostte.
Tot in het diepst van ons hart zijn we trots dat we die strijd met tranen, vuur en bloed gestreden hebben. Want die strijd was nobel, rechtvaardig en onontbeerlijk om een einde te maken aan de vernederende slavernij die ons met geweld was opgelegd.
Dit was ons lot gedurende tachtig jaar koloniaal regime, onze wonden zijn nog te vers en te pijnlijk om ze uit ons geheugen weg te wissen. Wij hebben dwangarbeid gekend in ruil voor lonen die veel te laag waren om voldoende te kunnen eten, ons waardig te kleden of te wonen of om onze kinderen als dierbaren te kunnen opvoeden.
Wij hebben spot, beledigingen, slagen gekend die we ’s ochtends, ’s middags en ’s avonds moesten ondergaan, omdat wij ‘negers’ waren. Wij zijn getuige geweest van het afschuwelijke lijden van degenen die veroordeeld waren voor hun politieke standpunten of godsdienstige overtuigingen: verbannen in hun eigen land was hun lot nog slechter dan de dood. Wij hebben gezien dat er in de steden prachtige huizen voor de blanken waren en bouwvallige barakken voor de zwarten.
Wie zal ooit de slachtingen vergeten waarbij zo velen van onze broeders omkwamen, de cellen waarin degenen werden geworpen die weigerden zich aan een regime van onderdrukking en uitbuiting te onderwerpen. Wij, die in ons hart en met ons lijf geleden hebben onder de koloniale onderdrukking, wij zeggen nu luid en duidelijk: dat alles is voortaan gedaan!
De Congolese republiek is afgekondigd en ons land is nu in de handen van haar eigen kinderen. Samen, broeders en zusters, beginnen wij een nieuwe strijd, een verheven strijd die ons vrede, welvaart en aanzien zal brengen.
(Bron: Luc Schrijvers, www.dewereldmorgen.be)