Het eerste WK voetbal, in 1930: door de afwezigheid van de grote Europese teams kon Uruguay voor eigen publiek zijn status van ’s werelds beste voetbalnatie bevestigen.
Met de organisatie van de Coupe du Monde ’98, keert de wereldvoetbalbond Fifa terug naar de ware bezielers van het toernooi. Want het waren drie Fransen, die bij het begin van de eeuw aan de wieg stonden van ’s werelds meest prestigieuze en meest bekeken sportevenement. Die drie waren Jules Rimet, de latere Fifavoorzitter, Henri Delaunay, secretaris-generaal van de Franse voetbalbond, en Robert Guérin, journalist bij Le Matin en in 1904 mede-oprichter van de Fifa waarvan hij tot 1906 voorzitter was. De creatie van de wereldbeker was voor hen de verwezenlijking van een stoute jongensdroom.
Guérin droomde al in 1905 van een groots voetbaltoernooi. De landskampioenen van de aangesloten naties zouden het in een voorronde tegen elkaar opnemen, en de beste zouden zich kwalificeren voor de eindronde in Zwitserland. Een wel erg vroege voorloper van de huidige Europabekercompetities. Maar het opzet wekte nauwelijks enthousiasme op bij de clubs, en vond bijgevolg geen gehoor.
Zestien jaar later, het jaar van de Olympische Spelen van Antwerpen, kreeg het idee vastere vorm, mede dankzij het denkwerk van Delaunay en vooral van Rimet, die intussen tot Fifavoorzitter was verkozen. Maar vooraleer het amibitieuze project definitief gestalte kreeg, ging er nog aardig wat tijd overheen. In 1926 werd het ingediend bij de Fifa, die er op 26 mei 1928 zijn zegen aan gaf, tijdens een congres naar aanleiding van de Olympische Spelen van Amsterdam.
Eén jaar later kreeg Uruguay tijdens een congres in Barcelona de organisatie van de eerste wereldbeker toegewezen. Een op het eerste gezicht wat onbezonnen beslissing, gezien de immense afstand tussen het Europese en het Zuid-Amerikaanse continent. De reis nam volle twee weken in beslag, en er waren weinig Europeanen bereid om die trip te ondernemen. Naast Uruguay hadden ook vijf landen van het oude continent zich kandidaat gesteld: Hongarije, Italië, Nederland, Spanje en Zweden.
De kandidatuur van Uruguay kwam al in 1925 ter sprake toen een Uruguayaans diplomaat, die het jaar voordien de olympische ploeg had vergezeld tijdens de Spelen van Parijs, Rimet tegen het lijf liep. Hij overtuigde de Fifavoorzitter van de goede afloop van een wereldkampioenschap in zijn land. Zeker omdat het toernooi zou samenvallen met de viering van het honderdjarig bestaan van Uruguay. Een indrukwekkend pleidooi van de Argentijnse afgevaardigde Bosca-Varela tijdens het beslissende congres in Barcelona, deed de rest. Hij prees Montevideo zo de hoogte in, dat de Europese kandidaten zich prompt terugtrokken. Helaas ook uit het toernooi zelf.
Dat het WK nog in de kinderschoenen stond, blijkt uit het geringe aantal deelnemers: amper dertien. Daarbij slechts vier Europese: België, Frankrijk, Joegoslavië, en Roemenië. Voorrondes hoefden er dus niet gespeeld te worden. De grote landen bleven om uiteenlopende redenen weg uit Montevideo. De belangrijkste afwezigen waren de Home Countries uit het Verenigd Koninkrijk, Engeland en Schotland, die zich wegens een dispuut over hun profstatuut in 1928 uit de Fifa hadden teruggetrokken. Nochtans had de Fifa aan het Internationaal Olympisch Comité (IOC) toelating gevraagd om een vergoeding te betalen aan spelers die door hun afwezigheid op het werk loonverlies leden. Het IOC gaf toe, maar dat was voor de Britten niet voldoende, omdat zij ook bij deze regeling nog altijd hun voltijdse profspelers niet mochten opstellen. De uitvinders van het voetbal ontbraken dus op de eerste wereldbeker. Net als de andere grootmachten Duitsland, Italië en Spanje, die opzagen tegen de lange bootreis.
DE CONTE VERDE VAART UIT
Tijdens de kruisvaart over de Atlantische Oceaan zaten de Europese delegaties samen op een speciaal voor hen door de organisatie afgehuurde boot, de Conte Verde. Eén van de indrukwekkendste pakketboten uit die tijd, meer een varend dorp. Op 21 juni om 9 uur’s ochtends vertrok het voetbalgezelschap uit de haven van Barcelona. Voor een tocht van precies veertien dagen, naar het land dat zich door zijn olympische titels van ’24 en ’28 had opgewerkt tot het sterkste voetballand ter wereld. En dat met een eigen stijl, die in Europa niet erg in de smaak viel.
De Belgische delegatie, 21 man sterk, was de avond voordien met de trein uit Parijs naar de Catalaanse hoofdstad vertrokken. Door problemen met het transport van de 58 reiskoffers, kwam ze pas één uur vóór de afvaart aan.
De delegatieleiders waren Oscar Van Kesbeeck en Emiel Hanse. Ze werden bijgestaan door trainer Hector “Torten” Goetinck, en de scheidsrechters John Langenus en Henri Christophe.
Ze hadden zestien spelers onder hun hoede: Adams (Anderlecht), Badjou (Daring CB), Pierre Braine (Beerschot), Chantraine (FC Luik), De Bie (Racing CB), De Clercq (Antwerp), Henri De Deken (Antwerp), Delbeke (Club Brugge), Diddens (Racing Mechelen), Hellemans (FC Mechelen), Hoydonckx (Excelsior Hasselt), Moeschal (Racing CB), Nouwens (Racing Mechelen), Saeys (Cercle Brugge), Versyp (Club Brugge) en Voorhoof (Lierse).
Sterspeler Raymond Braine van Beerschot werd niet geselecteerd, omdat hij een café uitbaatte. Dat was voor Belgische voetballers in die tijd ten strengste verboden, tenzij ze de zaak hadden overgenomen van hun ouders.
Naast de Belgische, zaten ook de Franse en Roemeense delegaties op de Conte Verde, en die zorgden tijdens de lange en vrij eentonige reis voor de muzikale omlijsting. De Fransen brachten in hun hoekje, dat voor de gelegenheid Montmartre werd genoemd, de andere toeristen in vervoering met hun versies van de successen van Maurice Chevalier. De Roemenen doorstonden de vergelijking met een Russisch slavenkoor.
De voetballers leefden, ondanks de vrij saaie reis, als prinsen. Ze werden op alle mogelijke manieren in de watten gelegd. Vooral het eten viel erg in de smaak. De meesten bereikten Montevideo met behoorlijk wat overgewicht. De geïmproviseerde trainingen aan boord, konden daar weinig aan veranderen. Wegens plaatsgebrek werd door loting bepaald in welke volgorde de ploegen zouden trainen. Het minst gunstige lot trof de Belgen, die gedurende bijna twee weken erg vroeg uit de veren moesten. De coaches moesten zich behelpen met kunst- en vliegwerk. Veel meer dan rondjes lopen en turnoefeningen op het dek, zat er niet in. Oefenen met de bal was zo goed als uitgesloten.
De eerste dagen vlogen in een feeërieke sfeer voorbij. De Conte Verde voer langs de Balearen en de rots van Gibraltar, met aan de overkant het in de felle zon blakende Tanger. Maar daarna verliep de reis heel wat eentoniger, want gedurende tien dagen was er geen meter land te bekennen. De saaiheid werd enkel doorbroken door de doortocht van twee andere schepen.
Dat veranderde na de eerste halte in de haven van Rio de Janeiro, waar naast de Braziliaanse ploeg ook een groot deel van de Zuid-Amerikaanse pers inscheepte. Het leven aan boord verliep plots heel wat geanimeerder. Vooral het journaille voerde van toen af aan het hoge woord op de Conte Verde. Omdat de concurrentiestrijd ook in die tijd al fel woedde, sloofden de reporters zich uit om zo sterk mogelijke verhalen over de Europese tegenstanders op te tekenen. Bij de Belgen was scheidsrechter John Langenus de enige bekende, en bijgevolg de drukst gesolliciteerde. Langenus had in 1928 de olympische finale tussen Argentinië en Uruguay in goede banen geleid, waardoor zijn naam op het Zuid-Amerikaanse continent een begrip was geworden.
HET STADION WAS NIET KLAAR
Op 5 juli, een zachte winterdag waarop het kwik tot maar liefst 25 graden steeg, liep de Conte Verde de haven van Montevideo aan de monding van de Rio de la Plata binnen. Geëscorteerd door talrijke kleinere bootjes, en onthaald door een enthousiaste massa die zich in dichte drommen had opgesteld op de heuvels rond de puerto.
De Europeanen kwamen onder de indruk van het land en zijn bevolking, maar nog meer van het immense Centenariostadion in het centrum van de stad. Normaal gezien moesten alle wedstrijden daar gespeeld worden, maar door vertraging bij de werken, die in totaal zestien maanden hadden geduurd, kon het stadion pas vijf dagen nà het begin van de wereldbeker officieel worden ingehuldigd.
Het Estadio Centenario, gebouwd ter gelegenheid van de honderdjarige onafhankelijkheid van Uruguay, lag aan het oostelijke uiteinde van de Avenida del 18 de Julio, de hoofdader van de stad. Omgeven door het statige Parque José Batlle y Ordonez, paste het perfect in het glooiende landschap rondom, en was het vanuit alle hoeken van de metropool snel bereikbaar.
Architect Juan Scasso, die oog had voor details en voor het comfort van de toeschouwers, zette er een voor die tijd erg moderne tempel neer. Er waren 108.000 plaatsen en het stadion had een duidelijke architecturale lijn. Het was volledig open en de aandacht werd vooral getrokken door de torre de honor op de 20.000 plaatsen tellende tribuna Olimpica. Die stak liefst honderd meter boven de zeespiegel uit, en was opgedragen aan alle Uruguayanen.
De tribuna Colombes en tribuna Amsterdam, achter de doelen, waren genoemd naar de plaatsen waar het Uruguayaanse voetbalteam zijn olympische successen behaald had. Vanop de tribuna America, de eretribune die maar half zo groot was als de tribuna Olimpica, hadden de eregenodigden vanop diverse balkons een fantastisch uitzicht over de groene omgeving rond het stadion.
Toch was het een wanklank in de organisatie, dat deze indrukwekkende voetbalarena, die een totale oppervlakte van 45.000 vierkante meter bestreek, niet bij aanvang van het toernooi kon worden ingehuldigd. Dat gebeurde pas op 18 juli, vijf dagen na de openingswedstrijd tussen Frankrijk en Mexico. Die had plaats op Pocitos, het veld van Penarol, naast Nacional één van de twee topclubs uit de hoofdstad.
De openingsceremonie en de inhuldigingswedstrijd van het Centenariostadion, tussen het gastland en Peru, werd volgens Fifabronnen door 70.000 toeschouwers bijgewoond. ’s Ochtends waren al 45.000 mensen zonder kaartje het stadion binnengedrongen. Waarna buiten een woedende massa de poorten van het stadion wilde inbeuken. Tijdens de openingsceremonie kregen de Belgen, die de optocht zonder nationaal vaandel afwerkten, het langste applaus. Allicht omdat zij zich als eerste Europees land hadden ingeschreven, nadat de aanvankelijke inschrijvingstermijn met enkele weken werd verlengd. Maar bij de intrede van de Celestos, de hemelsen zoals het Uruguayaanse elftal in de volksmond werd genoemd, daverde het stadion pas echt op zijn grondvesten.
De Belgische inbreng die dag was groot, want de inhuldigingsmatch werd geleid door John Langenus, bijgestaan door Henri Christophe en de Engelsman Thomas Baldway. Uruguay, topfavoriet voor de eindzege, speelde wel voortdurend op de helft van de tegenstander, maar kon mede door de verbetenheid van de Peruvianen nauwelijks een behoorlijke aanval in mekaar steken. Toch won Uruguay, met het kleinste verschil, dankzij een doelpunt na een kwartier in de tweede helft. Het werd gemaakt door Castro, bijgenaamd “El manco” omdat hij bij een ongeval een hand verloren had. Bij het voetballen ondervond hij daar nauwelijks hinder van.
Langenus had in het toernooi tot dan toe enkel gefungeerd als lijnrechter voor Henri Christophe, in de wedstrijd Chili – Mexico. Hij floot foutloos en werkte zich gaandeweg op tot de beste referee van het toernooi. De Rode Duivels daarentegen lieten het sportief compleet afweten.
DE BELGISCHE REFS REDDEN DE EER
De Belgen waren ondergebracht in groep vier met de Verenigde Staten en Paraguay, die net als Argentinië, Brazilië en Uruguay de status van reekshoofd hadden gekregen. De VS dankzij de inbreng van ex-profs uit Engeland en Schotland, en ondanks de 11-2 nederlaag tegen Argentinië op de Spelen van Amsterdam. Paraguay, dankzij een recente overwinning op de Celestos.
De Belgen mochten al op de openingsdag in het strijdperk treden en werden in het Parque Central van Nacional Montevideo voor 25.000 toeschouwers door de Amerikanen van het veld gespeeld. Doelman Nolle Badjou had de voorkeur gekregen op de zeventien jaar oudere Jan De Bie, de levende legende van Racing Brussel. Badjou was de eerste doelman in de geschiedenis van de wereldbeker, die een doelpunt binnenkreeg. Ondanks die twijfelachtige eer, was hij wel de enige Belg die in Montevideo op niveau speelde. Kort voor de rust werd hij twee keer gepasseerd door McGhee, en twee minuten voor affluiten velde Patenaude het zware verdict.
Een valse start voor het team van Torten Goetinck, dat zijn tweede wedstrijd, tegen Paraguay, in het Centenariostadion mocht spelen. Ook daar, ten aanschouwe van hooguit negenhonderd toeschouwers, kwamen de Belgen zelf niet tot scoren. Een doelpunt van Lis Vargas Pena, vijf minuten voor de rust, kon ondanks verwoede pogingen van Adams en Diddens niet meer worden opgehaald. De Rode Duivels behaalden in Montevideo niet alleen geen enkel punt, maar vonden er evenmin als Bolivië de weg naar het doel.
Het waren de scheidsrechters die de Belgische eer hoog hielden. Zo kreeg Langenus, na de inhuldigingswedstrijd van het Centenariostadion in de eerste ronde, ook de leiding over een ander Zuid-Amerikaans duel: Argentinië – Chili, met de eerste plaats en de kwalificatie voor de halve finale als inzet. Langenus kende weinig problemen. Net als voor Frankrijk en Mexico, waren de Argentijnen ook voor de Chilenen een maaje te groot. Ze wonnen met 4-1 en plaatsten zich als eersten voor de halve finale.
Daarin speelde Argentinië tegen de Verenigde Staten, en weer was Langenus de scheidsrechter. De wedstrijd werd gekenmerkt door een bizar incident. Toen Langenus een fout tegen de Amerikanen floot, stormde de Amerikaanse voorzitter, die ook ploegdokter was, het veld op. Hij wilde de scheidsrechter, die volgens hem zijn team zwaar benadeelde, een lesje leren. In zijn woede gooide hij zijn dokterstas met een wat al te forse smak neer. De tas klapte open en de hele inhoud kletterde op de grond. Inclusief een fles chloroform die niet goed afsloot. Het verdovingsmiddel vloeide weg en de voorzitter, die probeerde te redden wat er te redden viel, verloor bijna het bewustzijn. Hij moest door één van zijn spelers naar de kant worden gedragen. Langenus bleef stoïcijns tijdens het incident, maar liet zich nadien toch extra verzekeren voor het geval hij de finale zou moeten fluiten.
Argentinië bereikte die finale met de vingers in de neus. Het versloeg de Verenigde Staten met 6-1, na een ware demonstratie en drie goals in de laatste tien minuten. Gastland Uruguay, winnaar van groep 3 zonder één enkel tegendoelpunt, kreeg een taaiere tegenstander voorgeschoteld met Joegoslavië, dat toen nog Zuid-Slavië werd genoemd. Maar Uruguay wenste niet onder te doen voor buur en aartsrivaal Argentinië, en won ook met 6-1.
DE FINALE WERD EEN THRILLER
Zo stonden, op 30 juli 1930, Uruguay en Argentinië tegenover elkaar. Net als op de Olympische Spelen twee jaar voordien. John Langenus kreeg pas daags voordien, toen hij in zijn hotel terugkwam na een uitstapje in Buenos Aires, te horen dat hij de wedstrijd moest leiden.
De belangstelling was enorm. Vanuit heel Argentinië staken niet minder dan 30.000 aficionados de rivier over, terwijl er voor de Argentijnen eigenlijk maar 10.000 plaatsen voorbehouden waren. Ook Langenus moest met zo’n volgestouwde boot terug naar Montevideo. Toen uitlekte dat de scheidsrechter voor de finale ook op de boot zat, kende hij nog nauwelijks rust en werd om de haverklap aangeklampt.
Vanuit verschillende steden, zoals Rosario, Buenos Aires en la Plata, vertrokken speciaal gecharterde overzetboten. Langs de kades kon men over de koppen lopen en weergalmde de zegekreet: “Argentina Si, Uruguay No.” Het was een ware vloot die opstoomde naar het kamp van de vijand, maar door de felle mist bereikten slechts twee van de tien boten tijdig hun bestemming. Waaronder die met Langenus. Er waren voor de gelegenheid uitzonderlijke veiligheidsmaatregelen getroffen. De Belgische bond gaf pas rond de middag toestemming om Langenus de wedstrijd te laten fluiten, nadat er garanties waren gegeven voor zijn veiligheid.
In het stadion, dat ’s ochtends al goed vol zat, waren, ook omwille van de veiligheid, maar 93.000 toeschouwers toegelaten. Goed voor een recette van 30.000 dollar. De Argentijnse voetballers werden onder escorte naar het stadion gebracht. Dat werd door met bajonetten gewapende militairen, als een oninneembare vesting bewaakt.
De hele omgeving van de Rio de la Plata hield zijn adem in. Die namiddag stond de Uruguayaanse voetbalhegemonie op het spel, en enkel Argentinië kon ze doorbreken. Met die twee landen stonden twee van de felste rivalen uit de voetbalwereld tegenover elkaar. Elk met zijn eigen ambities, capaciteiten, coryfeeën en spelstijl.
De finale bracht ook twee van de allerbeste spelers tegen elkaar in het strijdperk: de Uruguayaan José Leandro Andrade, en de Argentijn Guillermo Stabile. Andrade was een soort zwarte adonis. Hij maakte, net als zijn ploegmaats Cea, Mazzasi en Scarone, ook al deel uit van de olympische kampioenenploeg van ’24 en ’28. Hij had een formidabele kijk op het spel en bewoog zich moeiteloos mee van verdediging naar aanval en omgekeerd. Hij verzamelde 63 A-caps en speelde 800 competitiewedstrijden. Andrade stierf toen hij pas 56 was. Hij is in Uruguay nog altijd een mythe.
De Argentijn Stabile was als topschutter de absolute vedette van het toernooi. Geboren in 1906 uit een Argentijnse moeder en een Italiaanse vader, was hij één van de vele oriundo’s in zijn land. Zijn bijnaam was “El infiltrador”, omdat hij als geen ander door de verdediging van de tegenstander wist te dringen om dan krachtig op doel te knallen. Dat was overigens de reden waarom hij het grootste deel van zijn carrière in het buitenland speelde. Eerst in Genua en Napels, nadien in Frankrijk. Bij zijn terugkeer naar Argentinië werd hij selectieheer. Stabile kreeg ook een rol in de neorealistische film “La pelota de trapo”, de bal van vodden. Hij stierf op zijn 62ste.
De finale tussen de twee Zuid-Amerikaanse grootmachten werd een ware thriller. Dat er elektriciteit in de lucht boven Centenario hing, was al merkbaar toen beide elftallen onder leiding van John Langenus het veld betraden. De scheidsrechter droeg onder de armen een bal van elke ploeg, want zowel Uruguay als Argentinië wilden met hun eigen bal spelen. De Argentijnen wonnen de toss om de bal, maar dat was niet meteen een verklaring waarom Uruguay het in de beginfase van de match liet afweten.
De ploeg was, onder meer door de aanwezigheid van enkele vedetten uit de voorbije twee olympiades, merkelijk ouder dan de Argentijnse, en speelde lang niet meer zo frivool als in Parijs en Amsterdam. Toch kwam het gastland al vrij vroeg 1-0 voor, met een goal van hun snelle buitenspeler Dorado. Maar die voorsprong werd nog vóór de de rust tenietgedaan, en halfweg leidde Argentinië met 1-2. Bij de tweede goal van Stabile, was er wel fel protest voor buitenspel, maar Langenus wuifde de bezwaren weg.
Pas in de tweede helft kwamen de ontketende Uruguayanen op dreef, en kon hun doelman Ballesteros, die bij het eerste doelpunt niet helemaal vrijuit ging, nagenoeg werkloos toekijken. Ballesteros was in de ploeg gekomen toen de eerste doelman Mazalli, nog vóór het begin van het toernooi, door de bondstop naar huis werd gestuurd. Tijdens de afzondering had hij, tegen alle afspraken in, als kersverse vader de nacht een paar keer bij vrouw en pasgeboren kind doorgebracht. Een “slippertje” dat hem letterlijk duur te staan kwam, want Mazalli greep niet alleen naast de forse winstpremie van zijn ploegmaats, maar ook naast een goedbetaalde functie bij de overheid, waarmee de spelers na de wereldbeker werden beloond.
In die tweede helft zorgden Cea en Iriarte voor de ommekeer, terwijl “El manco” Argentinië in de slotseconde de genadeslag gaf. Het Centenariostadion geraakte in een delirium. De dag na de finale werd uitgeroepen tot officiële vrije dag, en het feest in Montevideo duurde verscheidene dagen en nachten. Aan de overkant van de rivier zat Buenos Aires, waar de schuld van de nederlaag door de lokale pers in de schoenen van Langenus werd geschoven, met een kater van formaat. Argentinië riep zichzelf dan maar uit tot morele winnaar van het toernooi.
Voor Uruguay was deze eerste wereldbeker een unieke en geslaagde ervaring. Al was het wellicht vooral aan de overwinning van de Celestos te danken, dat er de dag van de finale nauwelijks incidenten waren. Twintig jaar later behaalde het zijn tweede en voorlopig laatste wereldtitel. In Rio de Janeiro versloeg Uruguay toen in de finale gastland Brazilië met 2-1.
Stefan Van Loock