‘Moeten we afwachten hoe de boel hier zal ontploffen?’
In de Griekse havenstad Piraeus verblijven duizenden vluchtelingen in een geïmproviseerd opvangkamp. Honger, stank en wanhoop tekenen de sfeer. ‘Vanavond is het rustig. Iedereen heeft diarree.’
In het donker is het nauwelijks te vinden: ‘pilaren E1 en E2’, het meest afgelegen en geïsoleerde terrein aan de uiterste rand van de haven van Piraeus. De taxichauffeur wil er eigenlijk niet naartoe. Hij is bang voor de gestrande vluchtelingen – officieel 2200, in werkelijkheid waarschijnlijk meer – die daar gedwongen vertoeven in kokende nylontentjes op het eindeloze asfalt van een gigantisch parkeerterrein, onder een viaduct waar dag en nacht verkeer overheen raast, en in een afgedankte, zwartgeblakerde loods. Sommige bofkonten hebben een plaatsje op de vloer in de relatief schone en koele vertrekhal van terminal E1. Niemand weet voor hoelang nog. ‘Ze zijn vies, ziek en gewelddadig. En moslim. Je kunt er maar beter uit de buurt blijven’, bromt de chauffeur. Hij weigert voorbij de ingang te rijden. De rest moet ik maar lopen.
E1 en E2 is allesbehalve een officiële opvangplek voor vluchtelingen: honderden mensen zijn er – na hun overtocht op grote ferryboten van de Griekse eilanden waar ze ooit vanuit Turkije in krakkemikkige rubberbootjes aan land kwamen – simpelweg ‘blijven hangen’. Tot voor kort kregen ze hier kleren, dekens, eten en drinken, stapten ze in bussen en reisden ze door naar het noorden van Griekenland.
Sinds de grens bij Idomeni naar Macedonië eind februari opeens dichtging, kunnen ze nergens meer naartoe. De doorstroomplek werd een ‘spontaan kampeerterrein’: een wildgroei van tentjes en bouwsels, met slechts drie wasbakken, vijftien wc’s en vijf douches in een aanhangwagen die na zes uur ’s avonds op slot gaat. Het wordt steeds heter overdag. De meeste tentjes staan op het gloeiende asfalt onder de genadeloze zon. De situatie is onhoudbaar. De vluchtelingen moeten weg. Zo snel mogelijk. Maar er worden slechts mondjesmaat nieuwe opvangplekken rondom Piraeus en Athene geopend. En het laatste nieuws is dat 2500 vluchtelingen onderweg zijn uit Idomeni, te voet, terug naar Piraeus. Een absolute ramp.
Daar moet dus stante pede over vergaderd worden door Pampeiraiki Protivoulia, de Griekse vrijwilligersorganisatie die de zorg voor dit non-kamp op zich heeft genomen.
Het asfalt brandt nog onder mijn sandalen, terwijl de zon allang onder is, en het is nog maar begin juni. Eerst moet ik dwars door een wirwar van geparkeerde vrachtwagens zien te komen, daarna volgen kriskras neergeplempte containers. Tussen de gevaartes door zijn de eerste tentjes te zien, vervolgens aanschouw ik een zee van zeiltjes en dekens op stangen en stokken in het duister, silhouetten van scharrelende mannen en vrouwen, en van spelende kinderen, schaars verlicht door de lantaarnpalen op de daarachter liggende snelweg. De echte zee is nergens te bekennen.
Bij een vergadering denk je aan een zaaltje met tafels en stoelen. Niets daarvan. Een tiental Griekse vrijwilligers en een aantal punkjongeren – de buitenlandse vrijwilligers – zitten uitgeput, ketting rokend en door elkaar heen pratend op de lage raamkozijnen van een gesloten gebouwtje waar passagiers en toeristen tijdens kantooruren kaartjes kunnen kopen voor boten naar de eilanden. Of op de grond. Ze worden in het pikdonker dan weer in het Grieks, dan weer in het Engels toegesproken door een opvallend rustige man met witte krullen en een grote witte snor: Sotiris.
Een soort heilige
De 66-jarige Sotiris is de onbetwiste leider van alle vrijwilligers in Piraeus, een lokale held. Eigenlijk een soort heilige, zo is me verteld. Iedereen zit. Sotiris staat. Terwijl hij af en toe rondslenterende en tegen hem aan schurkende of botsende kinderen teder over hun bol aait, vertelt hij aan de nieuwkomers over de Pampeiraiki Protivoulia, ‘zijn’ vrijwilligersorganisatie, en beschrijft hij kort de huidige stand van zaken: ‘Toen de crisis hier eind 2009 uitbrak en velen, zoals ik, meteen vanwege de door de EU opgelegde en door de Griekse regeringen geaccepteerde bezuinigingen hun baan én sociale voorzieningen verloren, kwam een groot deel van de bevolking in Piraeus bijna van de ene op de andere dag terecht in een onleefbare situatie. De meesten van ons hadden letterlijk geen geld meer voor eten, stroom en toiletspullen. Het werd al snel duidelijk dat we van de overheid en de EU niets konden verwachten. Toch moesten we overleven.’
Hij vertelt hoe ze in 2010 Solidarity in het leven hebben geroepen, een organisatie die mensen helpt met voedsel van grote supermarkten dat net de houdbaarheidsdatum voorbij is, met beschadigde spullen van winkelketens, én met technici van het staatsbedrijf voor elektriciteitsdistributie die de afgesloten stroom ’s nachts stiekem weer komen aansluiten. Vooral bij bejaarden en ouders met kleine kinderen. Het was een groot succes. Sotiris: ‘Dus toen de vluchtelingen vorig jaar massaal overstaken naar de Griekse eilanden dicht bij de Turkse kust en we hier honderdduizenden mensen zagen aankomen die helemaal níéts meer hadden, begrepen we dat Solidarity ook op hen toegepast moest worden. Zo ontstond vorig jaar Pampeiraiki Protivoulia. We hebben onze werkwijze en organisatiestructuur gewoon uitgebreid. Sommigen in Brussel zouden dat ‘groei’ noemen.’
De Griekse vrijwilligers – vooral gezette vrouwen van over de vijftig – zijn ongeduldig. Ze hebben dit verhaal al honderd keer gehoord. Maar het verloop van buitenlandse vrijwilligers – overwegend studenten en jonge alternativo’s met een hoog Occupy-gehalte – is groot. Sommigen blijven maar een paar dagen, anderen een paar weken. Terwijl er juist enorme behoefte is aan mensen die een paar máánden kunnen blijven, die vertrouwde gezichten kunnen worden te midden van de getraumatiseerde, ontwortelde en verloren mensen. Iedere keer weer moet Sotiris nieuwe jongens en meisjes verwelkomen, uitleggen wat er op E1 en E2 aan de hand is. Een paar Griekse dames beginnen te klagen dat ze nog aan het werk moeten, en dan naar man en kinderen willen. Het is immers al halfelf.
Sotiris breit er snel een eind aan: ‘We zijn hier met ons allen een mooi voorbeeld van hoe het ook kan wanneer politiek, overheid en instituties het laten afweten. Een recept of blauwdruk voor de toekomst, want geloof me, wat er nu gebeurt, is nog maar het begin van alles wat ons nog te wachten staat. Helaas zijn the good old times, toen iedereen vanuit de haven nog door kon reizen naar Noord-Europa, voorbij. We hebben tot nu toe gedaan wat we konden, maar het gaat niet meer. We zijn doodmoe, aan het einde van ons Latijn. We kunnen onmogelijk nog meer mensen uit Idomeni opvangen. Hoe kunnen we de autoriteiten onder druk zetten de haven te ontruimen en de mensen een beter onderkomen te bieden? Moeten we hen een ultimatum stellen? Moeten we ons vrijwilligerswerk neerleggen? En afwachten hoe de boel hier dan zal ontploffen? Daar wil ik het met jullie vanavond over hebben.’
Bedorven croissantjes
De discussie verloopt chaotisch. Een grote man – kortgeschoren kop, witte baard, met een zelfs in het donker zichtbaar roodverbrand gezicht – trekt aan mijn arm: ‘Kom maar even mee. Ik ben Sean. Ik kom uit Nieuw-Zeeland en ben hier al een paar maanden. De meeste journalisten komen hier een uurtje rondgluren, vragen om huilende kinderen voor een foto en helpen nooit. Maar jij bent kennelijk anders, anders zou je niet in het donker komen. Ik zal je de loods laten zien, want alleen kom je daar niet makkelijk binnen. Normaal zijn daar rond deze tijd veel vechtpartijen. Maar vanavond is het rustig. Vanochtend waren er bedorven croissantjes in plastic verpakkingen voor het ontbijt. Daardoor heeft nu bijna iedereen diarree. Dat scheelt.’
Buiten voor de chemische wc’s staan rijen mensen met strookjes papier en benauwde gezichten. Zodra Sean verschijnt, ontstaat er roering, menigeen loopt naar hem toe, wil wat. Een paar vrouwen jengelen om nieuwe pampers en natte babydoekjes, anderen om maandverband. Sean haalt geduldig zijn reuzensleutelbos tevoorschijn en opent een container. Terwijl hij kinderen die naar binnen willen glippen wegtrekt, mannen wegduwt en zo goed als het kan spullen aan de vrouwen uitdeelt, vragen een paar dames met hoofddoeken of ik alsjeblieft bh’s voor hen kan kopen. Ze roepen allemaal door elkaar heen in een soort van Engels hun cupnummers: 80C, 75B, 90D. Tot Sean hen wegstuurt: autoritair en desondanks met zachte hand. Een paar blowende en biertjes drinkende Spaanse vrijwilligers met dreadlocks maant hij onmiddellijk daarmee te kappen. Hoe halen ze het in hun hoofd dat in het zicht van de vluchtelingen te doen? Ooit van de islam gehoord? Gehoorzaam verdwijnen ze naar de uitgang.
Waar haalt Sean dat kalmerende gezag vandaan? ‘Ik was ooit politieagent’, verduidelijkt hij. ‘Maar dat vertel ik meestal niet, omdat cops zo’n slechte naam hebben in de wereld en zeker hier in Griekenland.’
De loods, The Stonehouse noemt Sean het, ligt aan een nu lege kade. Voor het eerst zie ik zeewater. Vierhonderd tentjes achter een reuzendeur, die altijd openstaat, in een groot zwart gat. Flikkerende en zoemende neonbuizen aan het hoge plafond. Alles beweegt: tentzeilen, schaduwen, lichtjes van mobiele telefoons. En alles maakt geluid: huilende baby’s, ruziënde echtparen, snurkende bejaarden. ‘Ruik je niets?’, vraagt hij. Ik knik nee en leg hem uit dat ik al vanaf mijn geboorte niets ruik. ‘Dan heb je veel geluk’, lacht hij. ‘Anders zou je het hier niet uithouden.’
Waarom is hij hier? Een paar maanden al? ‘Ik kreeg acht maanden geleden thuis in Nieuw-Zeeland te horen dat ik terminaal ziek ben. Longembolie, bloedproppen, trombose. Ik was al een paar keer bijna dood. Ze gaven me zes maanden, hooguit tien.’ Hij trekt zijn gescheurde spijkerbroek omhoog, toont zijn gezwollen voeten en kuiten, z’n vingers staan ook op springen. Al zijn ledematen zijn onnatuurlijk opgeblazen. ‘Ik dacht: wat nu? Mijn politiewerk kon ik al enige tijd niet meer doen, ik had daarom al een schoonmaakbedrijf in Sydney dat me niet bepaald gelukkig maakte. Shit man! Ik had zo veel gezopen en zo veel tijd verkwist in mijn leven. Opeens had ik geen tijd meer. Ik wilde zin geven aan ten minste het einde van mijn leven. Toen ik al die verschrikkingen op de buis zag, wist ik waar ik naartoe moest. Ik heb alles wat ik bezat aan vrienden en familie gegeven en ben vertrokken. Eerst kwam ik terecht in een opvangkamp in Belgrado, daarna in de woestenij van Idomeni, tot slot hier in de haven. Hier is het het allerergste, hier ben ik het meest nodig. Dus hier blijf ik tot ik erbij neerval.’
Uit een hoek van de loods laaien stemmen op, tentenstangen kraken omdat er iemand op valt. ‘Kom morgen maar terug’, zegt Sean. ‘Ik moet toch aan het werk, die lui daar hebben duidelijk geen croissantjes gegeten.’
Dode walvis
De volgende dag zie ik pas goed waar de vluchtelingen hun kamp hebben opgeslagen. De taxi rijdt nu binnendoor over de kades vanaf pilaar E7 richting E1. In zee, midden tussen de glanzende AEK Sea Lines ferry’s waarop het bruist van bedrijvigheid, ligt verroest en half gezonken een kolossaal schip van Ventouris Sea Lines, als een dode walvis. De laatste reis van dit schip was vorige zomer vanuit Lesbos, uitpuilend van de vluchtelingen. The Stonehouse blijkt in helder daglicht op een dok te staan waar nu een gigantische ferry zo hoog als een flatgebouw is aangemeerd. Mensen met rolkoffertjes lopen de loopplank op, auto’s en vrachtwagens zijn al ingeladen. The Stonehouse oogt opeens minuscuul naast dit reuzenschip.
Voor de ingang van E1 en verderop staan voor het eerst controleposten van de havenpolitie. Zonder identiteitsbewijs kom je er niet meer in, ook niet als vluchteling. Dit is nieuw. Voor en rondom de loods staan caravans waaraan je nu al je handen brandt als je ze aanraakt. Twee caravans voor de vroedvrouwen, zwangere vluchtelingen en baby’s, een van het Rode Kruis. Er is ook een VN-camper waarvoor juristen eindeloos koffie slurpend aan een opklaptafeltje zitten. Vluchtelingen kunnen zich hier registreren voor repatriëring, begeleide terugkeer naar het land van herkomst, met een oprotpremie van 400 euro per persoon. In de vier dagen dat ik hier rondloop, zal ik geen sterveling zien die zich aanmeldt.
Sotiris en Sean zijn al druk in de weer. Het is een drukke nacht geweest. ‘Two hospital runs’, moppert Sean, die ook chauffeur blijkt te zijn van het enige busje dat Pampeiraiki Protivoulia bezit. Het ging om een zwangere vrouw die op springen stond, en een man met twee gebroken benen én twee gebroken voeten, zijn botten staken uit zijn vel.
Sean: ‘Vannacht brak er toch weer bonje uit, en toen heeft de havenpolitie strengere controle ingezet. Een paar Syriërs mét papieren waren naar de stad gegaan om wat te drinken. Toen ze het terrein weer op wilden, vond de politie dat één van hen te dronken was, hij mocht er niet in. Toen is ie gek geworden. Hij wist dat zijn vrouw en kinderen zouden flippen als ie ’s nachts niet thuis in hun tentje zou komen, want zijn gezin is zwaar getraumatiseerd door de oorlog. Toen is ie met zijn dronken kop de snelweg opgelopen, is aan het viaduct boven de plek waar ongeveer zijn tent staat gaan hangen, en heeft zich laten vallen. Not very smart. Heb je de hele reis over land en de dodelijke tocht over zee zonder brokken overleefd, en dan doe je dit. Het is de vraag of hij zijn benen kan behouden.’
Het is tijd voor het ontbijt, voorlopig het laatste, want morgen is het ramadan. Vrijwilligers achter tafels rangschikken dozen en tassen. Uit alle hoeken en gaten komen vrijwilligers die ik nog niet heb gezien. Cayenne uit Frankrijk, Yola uit Canada, Laila uit Spanje die Marokkaanse is en Arabisch spreekt. Allemaal studentes die hun vakantie besteden aan het helpen van vluchtelingen. Ook een aantrekkelijke redhead uit Tsjechië die een wereldreis maakt en is blijven steken omdat ze zich niet van de misère kan losrukken. ‘Ik ben een verdrietjunk’, lacht ze. De punkers David en Pedro, ook uit Spanje, slapen hun roes nog uit, te veel gedronken. Vermoeide, hevig zwetende mannen en vrouwen kruipen uit hun tentjes en gaan in de rij staan met hun voedselbonnen – onlangs ingevoerd, want te veel mensen pakten meer dan hen toekwam. Kinderen met slaap in hun ogen en ongekamde haren spelen in de buurt van hun ouders op de kade.
Na een tijdje kun je zien wie wellicht Afghaan is, en wie Syriër. De Koerden uit Irak en Iran lijken allemaal op elkaar, er zijn bijna geen Pakistani, Indiërs of Somaliërs. Ik zie overwegend jonge mannen die vrolijk en onschuldig met de hulpverleensters flirten. ’45 procent is vrouw en kind, de rest man’, zegt Cayenne terwijl ze brood, melk en water uitdeelt en door een lachebek in haar zij wordt gekieteld. Ze kankert dat de maaltijd wederom alleen uit koolhydraten bestaat: ‘Daar kun je toch niet van leven? Ze hebben ook fruit en groente nodig, maar dat krijgen ze bijna nooit.’
Het eten kost 10.000 euro per week en wordt door een anonieme scheepsreder betaald, de gemeente en de staat hebben nu eenmaal geen cent. De middag- en avondmaaltijden worden voorbereid in de keuken van een restaurant verderop dat de Griekse eigenaar gratis ter beschikking heeft gesteld. Zijn eigen business gaat daarnaast gewoon door, dus het is enigszins dringen achter de fornuizen, en vertragingen zijn aan de orde van de dag. Soms komen er ook voedselpakketten van het leger en de marine. Hoe het precies wordt georganiseerd, blijft volkomen onduidelijk. ‘Dat regelt Sotiris allemaal’, is steevast het antwoord.
Master Ching Hai
Uit het niets verschijnen een paar busjes met mensen in gele jakjes. The Supreme Master Ching Hai International Association staat er met gele letters op de deuren. Een kleine al wat oudere dame – onopgemaakt, lang haar – met een megafoon stapt uit en begint de andere gele jakjes – veel Aziaten – te commanderen. Kisten met bananen en abrikozen worden uitgeladen en aan de vrijwilligers gegeven. ‘God bless you’, verzucht Cayenne, ‘eindelijk wat broodnodige vitamientjes’.
De megafoondame heet Zaina, is Amerikaanse, en coördinator voor vluchtelingenhulp in Piraeus. Haar Master Ching Hai-organisatie zit overal in heel Griekenland. ‘We zijn een internationale groep van spirituelen, we hebben een vegan lifestyle en doen zo veel mogelijk aan meditatie’ legt Zaina uit terwijl ze links en rechts aanwijzingen geeft. Nee, ze krijgen geen salaris, betalen hun eigen vliegtickets naar Griekenland en slapen met hun twaalven in een leeg appartement in de buurt op de grond in slaapzakken. Ze doen niet aan zieltjes winnen, maar ze delen wel alleen gezónd voedsel uit en soms organiseren ze wereldwijd meditatiesessies om het leed van de vluchtelingen te verzachten met ‘good spiritual vibrations’. De donaties stromen vanuit de hele wereld binnen, de laatste tijd meer dan ooit.
Zaina moet even weg. Een Koreaanse student, ook met een geel jakje, neemt het over: ‘Onze master en onze mensen begrijpen tenminste dat Griekenland zelf zó erg in crisis is, erger dan tijdens de Tweede Wereldoorlog, dat het niet in staat is al die vluchtelingen ook nog eens op te vangen. Er is hier gewoon geen geld meer. Europa, de US, de wereld laten de uitgeperste Grieken aan hun lot over. Al die Griekse vrijwilligers hier zijn engelen. Ze hebben zelf niets, zijn al jaren werkloos, zijn hier dag en nacht in de weer, delen het niets dat ze hebben met de vluchtelingen. Het zijn mensen in de geest van onze master, door hen te helpen, helpen we ook de vluchtelingen. Sorry, we moeten naar een volgend kamp. Eat well, meditate and be happy.’
Beschamend akkoord
Vorig jaar zijn er meer dan een miljoen vluchtelingen via de Middellandse Zee Europa binnengekomen, waarvan meer dan 900.000 via de Griekse eilanden. Iedereen dacht dat de stroom in de winter zou stoppen, maar sinds 2016 hebben volgens de UNHCR nog eens 135.117 mensen de levensgevaarlijke zeereis in gammele bootjes gemaakt. Hoeveel mensen en kinderen de verdrinkingsdood vonden, is nog steeds niet precies bekend. Velen zijn nog vermist. De meeste begraafplaatsen op de Griekse eilanden zijn inmiddels vol. Sinds Macedonië onder druk van de EU de grenzen dichtgooide, zitten ongeveer 60.000 vluchtelingen vast in Griekenland.
Door het beschamende akkoord met Turkije komen nu veel minder mensen in Griekenland aan, maar de mensensmokkelaars aan de overkant bedachten onmiddellijk een andere, nog gevaarlijkere zeeroute, van Libië naar Italië, waar op dit moment tussen de 3000 en 6000 vluchtelingen per dag aankomen. En als president Erdogan niet snel zijn zin krijgt wat betreft vrij visumverkeer voor Turkse burgers in ruil voor het opvangen van vluchtelingen in zijn land, dan zal de stroom naar Griekenland weer toenemen. Erdogan heeft daar al meerdere malen publiekelijk mee gedreigd.
Griekenland heeft niet de middelen om iedereen snel te registreren, laat staan een fatsoenlijke asielaanvraagprocedure aan te bieden. Het duurt gemiddeld langer dan een jaar. Gezinshereniging met familieleden die al in Duitsland, Nederland of Scandinavische landen zijn, kan zeven jaar duren.
‘We hebben nu een paar kampen in een straal van 40 kilometer rondom Piraeus, maar in het ene kamp is plaats voor 2000 mensen, en daar zitten er nu 3000. Alle wc’s lopen over, want de septische tanks zijn vol en de lucht is er niet te harden. In het andere kamp zijn slechts voldoende tenten voor 1000 mensen, maar we hebben er 500 meer ondergebracht, eigenlijk ook niet te doen, en zo gaat het maar door.’ Sean zucht terwijl hij achter de rammelbak van Sotiris aan rijdt. We zijn op weg naar Elefsina, 30 kilometer verderop, de plaats van de scheepswerven en olieraffinaderijen van Piraeus. Volgens de gemeente is daar een nieuwe opvangplek klaar, die gerund wordt door het leger.
Het gaat om een oude afgedankte school, een eenzaam wit stenen gebouw dat lijkt op een gevangenis, op de rotsachtige helling van een berg, met uitzicht op de zee en olieraffinaderijen. Alles is net fris geschilderd, tafels en banken om aan te eten, grote wc- en doucheruimtes, nieuwe stapelbedden, matrassen en kussens voor 30 mensen per zaal, er is plaats voor 348 personen.
Sotiris en Sean, en ook de Griekse vrijwilligsters Julia en Katerina begrijpen meteen wat het probleem is: het is veel te afgelegen, er is geen goede busverbinding naar de stad, want de eerste halte is vier kilometer lopen, er is geen wifi en nauwelijks ontvangst voor gewone mobieltjes – de meeste vluchtelingen willen voortdurend contact hebben met achtergebleven familieleden. En hoe krijg je hele gezinnen die nu gewend zijn aan de relatieve privacy van eigen tentjes met andere gezinnen in die slaapzalen? Mannen en vrouwen scheiden? Niet te doen.
De soldaten zijn het tegendeel van de havenpolitie: bijzonder vriendelijk, zelfs behulpzaam. Er wordt afgesproken dat ze naar een sponsor voor de wifi zullen zoeken – Sotiris weet wel iemand – en dat de commandant met de burgemeester van Elefsina zal gaan praten om te vragen of het openbaar vervoer niet tot bij de school kan komen.
Iedereen is stil op de terugweg, want Sotiris en zijn team weten hoe moeilijk het zal zijn mensen te overtuigen hun spullen te pakken en naar de school te verkassen. Ze hebben het al zo vaak meegemaakt. Dagen, weken gedoe. ‘Vluchtelingen kun je nu eenmaal niet dwingen, ze zijn tenslotte ‘vrij’, oreert Sotiris sarcastisch. Julia wijst: ‘Kijk, daar is Skaramangas, het stinkkamp.’
Ik zie midden tussen de enorme oliesilo’s tientallen witte vierkante tentachtige prefabhuisjes, vlak naast de zee. ‘Ze mogen er niet in zwemmen, want het water is vervuild, maar ze doen het toch. God weet welke ziektes ze daar straks van zullen krijgen.’
Gevreesde oproerpolitie
Die middag zijn er in The Stonehouse twee steekpartijen met slagaderlijke bloedingen. Een gevecht tussen twee Afghanen, een tussen een Syriër en een Afghaan. De hevige bloedingen laten rode sporen op de kade na wanneer de gewonden naar de Rode Kruiscaravans worden gesleept. Even glinstert hun bloed in de zon, dan droogt het in een paar seconden op. Het wordt een roestbruine rafellijn op het asfalt, en opeens zie ik dat er daar heel veel van zijn: als een straattekening van wanhoop en geweld.
Sean heeft geen tijd meer voor me, hij moet voortdurend opgefokte mannen kalmeren, gillende vrouwen tot bedaren brengen, en tussen kerels die met elkaar op de vuist gaan springen. Hij blijft vriendelijk, want hij begrijpt ze. ‘Dit heeft niets met haat tussen verschillende soorten moslims te maken, hier is iedereen even machteloos en wanhopig. Zet hier tweeduizend Amerikanen of Europeanen bij elkaar, in deze omstandigheden, en hetzelfde zou gebeuren.’
De havenpolitie komt erbij en ook de MAT – de gevreesde Griekse oproerpolitie die eruitzien als robocops. De MAT schreeuwt de meest afschuwelijke verwensingen naar de vluchtelingen, ook naar de vrouwen, en zelfs naar de vrijwilligers. ‘Denken jullie dat jullie ons kunnen neuken? Nou, wij zullen jullie allemaal neuken tot jullie ons smeken terug te mogen naar je land.’ En: ‘Wij hoeven varkens en hoerenvrouwen zoals jullie hier niet!’, of ‘Ga terug naar je land, je hoort hier niet, wij zijn namelijk beschaafd en jullie zijn ongedierte’. Het is een publiek geheim dat 65 procent van de MAT lid is van de Griekse neonazistische partij Gouden Dageraad, dus niemand van de Grieken verbaast zich hierover.
Naarmate de zon hoger aan de hemel staat, wordt de sfeer grimmiger. Een Iraakse vrouw stort in, nadat haar man haar geslagen heeft, voor de zoveelste keer, want dat doet hij bijna iedere dag. Ze brult en loeit, slaat met gebalde vuisten op haar boezem, rukt haar hoofddoek af, wikkelt ‘m daarna weer woest om terwijl ze per ongeluk het hoofdje van haar baby mee wikkelt, haar stem is hees van het ‘schreeuw-huilen’, haar kroost in shock en tranen.
Twee Spaanse vrijwilligers besluiten dat de psychotische vrouw en haar kinderen voor deze nacht naar een hotel moeten, even rust, even een bed en een bad, even weg uit de hel. Ze betalen het wel uit eigen zak, want Sotiris heeft geen geld meer voor dit soort dingen. Seans geld is al twee weken op, hij kan niet eens een telefoonkaart betalen.
Stempeltje op papier
De volgende dagen doe ik mee met de vrijwilligers en krijg ik tientallen verhalen van vluchtelingen te horen over armoede, onrecht, oorlog, angst, geweld, dood en verlies. De trauma’s en het verdriet zijn zo talrijk en zo groot, dat het voelt alsof een nijlpaard met zijn poot op mijn borst drukt. Het beneemt me letterlijk de adem, verlamt me. De studentes begrijpen het. ‘Dat hadden wij ook in het begin, je gelooft het niet, maar je went eraan’, weten ze. Ik deel bh’s uit, en espadrilles, ga met Sean grote flessen goedkope shampoo in de Jumbo kopen en help mee gezinnen te overtuigen zich te registreren, hun spullen te pakken, en in door Sotiris geritselde bussen te stappen, bussen die soms wel, soms niet komen.
Een keer arriveert er een buschauffeur met een maskertje voor zijn mond en plastic handschoenen aan, als de dood voor enge ziektes. De met moeite verzamelde 55 vluchtelingen voor Elefsina weigeren categorisch in te stappen. Als de chauffeur die rare dingen aan heeft, moet er wel iets mis zijn met de bus. Misschien is ie wel vergiftigd. Vrijwilligers praten op de man in, onwillig en boos staat hij zijn beschermingsattributen af. Pas dan nemen de mensen plaats. Daarna trekt hij ze doodleuk weer aan. Gelukkig blijven de vluchtelingen zitten, te moe, te warm, te murw. Soms is er wel politiebegeleiding, meestal niet. Zonder begeleiding naar de kampen rijden is een risico, want ongure types van Gouden Dageraad kunnen de bussen overvallen, aan gruzelementen slaan, en vluchtelingen verwonden. Je leest er iedere week over in de Griekse kranten.
In de eindeloze massa van mensen die allemaal hun eigen familie en vrienden hebben, een persoonlijk verleden en een unieke geschiedenis, is het collectieve besef dat hier iedereen niet meer dan een nummer is, niet meer betekent dan een stempeltje op een papier voor een ellenlange asielprocedure, het allermoeilijkst te verdragen. De verpletterende wetenschap dat niet alleen geen enkel persoonlijk drama of geleden leed, maar ook geen enkele persoonlijke kwaliteit, geen enkel uitzonderlijk talent of ooit cum laude behaald diploma wie dan ook de mogelijkheid biedt uit deze horror te ontsnappen. De waanzin en wanhoop in de ogen van al die mensen is vooral dat ene, verschrikkelijke besef: iedereen is hier even kansloos.
Game Over
De laatste dag ontmoet ik Abd, net negentien jaar, zachte bruine ogen, modieus baardje, lenig en mager. Hij lijkt op mijn zoon: zijn houding, zijn manier van lopen, zijn glimlach. Hij is opmerkelijk lief en aanhankelijk. Alle vrijwilligers zijn dol op hem. Toen hij zeventien was, ging hij op een dag in Damascus boodschappen doen voor zijn moeder. Op de terugweg zag hij de bom op zijn huis vallen. Opa, oma, zijn ouders, al zijn broertjes en zusjes, ook nog een paar ooms en tantes, en neefjes en nichtjes waren in één klap weggevaagd, samen met zijn ouderlijk huis. Abd wacht, kijkt me recht in de ogen en zegt: ‘Game Over. Dat was Game Over voor mij, snap je?’
Sindsdien achtervolgt Abd mij in m’n dromen, terwijl ik eet en drink, lees en schrijf, adem. Ik pijnig mijn hersenen hoe ik deze jongen uit die Hades kan trekken. Hij wil naar Nederland, wat kan ik doen? Ik bel met een bevriende vreemdelingenadvocaat, die adviseert kopieën van al zijn papieren mee te nemen, dan zal hij zien wat eventueel mogelijk is. ‘Maar geef hem geen hoop, zelfs met hulp kan het jaren duren, of helemaal niet lukken.’
Vanaf Hydra, een beeldschoon autoloos eilandje waar ons familiehuis veilig overeind staat, whatsapp ik veel met Abd. Zijn laatste tekst was: ‘You know, after game over, you just have to start a new game.‘
Sean heeft eindelijk weer beltegoed. Zijn laatste mededeling: De havenpolitie ontruimt E1. Iedereen moet naar E2 en The Stonehouse. De mensen zijn kwaad. Dat wordt weer vechten. Dus alle vrijwilligers blijven.
Volgend weekend wordt het veertig graden.
DOOR INGEBORG BEUGEL, FOTO’S INGEBORG BEUGEL
‘Alles maakt geluid: huilende baby’s, ruziënde echtparen, snurkende bejaarden.’
‘De meeste journalisten komen hier een uurtje rondgluren voor een foto en helpen nooit.’
‘Toen ik het kamp op tv zag, wist ik waar ik naartoe moest. Ik heb alles wat ik bezat weggegeven en ben vertrokken.’
Het eten kost 10.000 euro per week en wordt door een anonieme scheepsreder betaald.
‘Ga terug naar je land, je hoort hier niet. Wij zijn beschaafd en jullie zijn ongedierte.’