Zo, dat was even slikken, die outing van Patrick Dewael en Greet Op de Beeck. Wie had dat nu gedacht? Vooral op de radionieuwsdienst schrokken ze zich een hoedje. En ze had hem nog net zo kritisch geïnterviewd. Die viezerik weg met hun Greet? Het duurde geen kwartier of de revolutionaire sfeer, die ten tijde van Liesbeth Walckiers en Gui Poppe zo frequent vanuit het tapijt opwalmde, nam weer bezit van de rommelige redactieruimte.
Stoere taal werd gesproken, dure eden gezworen, flessen sterke drank werden opgediept uit onvermoede laden, en al spoedig drong zich één natuurlijke leider op: Jef Lambrecht. Net terug van een vermoeiende vakantietrip door de bergen van Afghanistan, gevolgd door een verblijf in de Gazastrip, waar hij had geholpen om weerbarstige joodse kolonisten bij de haren uit hun huizen te slepen en op vrachtwagens van het Israëlische leger te gooien.
Jef had daarbij een heel arsenaal wapens en explosieven in beslag genomen, had die op buitengewoon listige wijze voorbij de douane gesmokkeld, en thuis in een kleerkast weggeborgen. De hele reis terug had hij zich afgevraagd wat hij met al dat materiaal zou aanvangen, maar nu stond het hem zonneklaar voor ogen. Jef woont in Borgerhout, en vooraleer Dewael haar iets ruimers ter beschikking stelt, woont Greet ook in Borgerhout. Straathoekwerkers hebben daar eens twee oudere Marokkanen doen opsluiten, omdat ze maar bleven beweren dat ze de minister van Binnenlandse Zaken in hun straat hadden gezien. ‘Ge zijt zot’, kregen de twee te horen. ‘De minister van Binnenlandse Zaken komt niet in een achterbuurt als deze. Hij gruwt van mensen die honger hebben.’
Jef nam de krachtdadigsten van zijn collega’s mee naar tramhalte Meiser, vandaar naar het Noord, zo per trein naar Antwerpen Centraal, en vandaar met tram 24 naar Borgerhout. Daar deelde hij camouflagepakken uit, helmen vol lover, gamellen, proviandzakjes, en sterke bottines. En demonstreerde vanaf zijn balkon hoe je met een Israëlische UZI moet schieten. Dat kwam vier voorbijvliegende prijsduiven op het einde van hun carrière te staan, maar toen de andere redacteurs mochten oefenen werd er minder nauwkeurig gemikt. De een schoot links het enige nog intacte raam van de straat aan diggelen, de ander vernielde een bewakingscamera, en een derde verwondde de voorbijfietsende Mieke Vogels.
Jef stond het hoofdschuddend aan te zien, en besloot zijn manschappen dan maar in te delen bij de genie. Zelf zou hij in zijn eentje de artillerie bemannen, mede gezien zijn goede terreinkennis van Borgerhout. En zo zagen verbaasde allochtonen, achter de enige boom die de straat van Greet rijk is, eensklaps een gemeen loerende autochtoon plat op zijn buik liggen, gehuld in kaki en groen, met zeven granaten aan zijn broeksriem, een telescopisch infraroodgeweer naast hem op de grond, en een authentieke M20 bazooka geladen en schietklaar bij de hand.
Op dat moment kwam achter de hoek de nietsvermoedende Patrick Dewael aangereden, blij van zin om al het lekkers dat hem weer te wachten stond. Ze heeft dan wel geen televisie, Greet, maar van de rest is ze voorzien. Toen de minister twee vuilnisbakken omver reed en aanstalten maakte om voor de garagepoort van een Turks gezin te gaan parkeren, kreeg hij de schrik van zijn leven.
Jef had een soort keukenhanddoek om zijn hoofd geslagen, gooide eerst twee rookbommen, sprong toen vanachter de boom tevoorschijn, knielde, legde de bazooka plat op de schouder en haalde de trekker over. Wat volgde, was een gigantische ontploffing. Dakgoten donderden naar beneden, vensters knalden uit hun sponningen, en versleten Mercedessen 220 Diesel vielen in duizend stukken uit elkaar.
Alleen de auto van Dewael gaf geen krimp. Auto’s van paarse ministers zijn namelijk gepantserd en van kogelvrij glas voorzien. Dat kost meer. Ze zijn in principe bestand tegen de inslag van een SS-20. En die was Jef in alle haast en drukte vergeten mee te nemen. Lagen nog opgestapeld in zijn kelder. Om de minister wat schrik aan te jagen, gooide hij dan maar lukraak enkele handgranaten naar de Audi, en bedacht ondertussen een plan.
‘Ik rook hem eruit’, bezwoer Jef een groepje verschrikte Arabieren, die in een donker portiekje een schuilplaats hadden gezocht. Hij diepte vanuit een borstzakje een metalen tabaksdoos op, streek een lucifer aan, riep: ‘Zakdoeken voor de ogen!’, en wierp de doos tot net onder de auto van Dewael. Binnen twee tellen was die aan het zicht onttrokken. De hele straat baadde in een zee van gele rook, en wie op dat moment nog buiten liep stortte onpasselijk neer. Behalve Jef, die ’s avonds bij het lezen van Chaldeeuwse poëzie wel sterker spul pleegt in te ademen.
Binnenin de auto had Dewael twee mogelijkheden: stikken, of de deur opendoen en onder vuur worden genomen. En toen kwam Greet buiten, net toen Jef even werd afgeleid doordat hij in de rand van zijn blikveld plots Rudi Vranckx met een cameraploeg zag opdagen. Dat moment van onoplettendheid werd hem fataal: Greet gaf hem, een vroegere gewoonte indachtig, een klap om de oren, nam hem zijn wapens af, en verloste de arme Dewael uit zijn netelige positie.
Terug in Brussel verzamelde Lambrecht al zijn collega’s opnieuw rondom zich: ‘Oké mannen, tijd voor Plan B.’ Twee uur later hadden Greet en de minister zich nauwelijks te rusten gelegd, of een Boeing van El Al vloog dwars door het slaapkamerraam. Het laatste wat Greet zag, was een grijnzende Jef Lambrecht in de cockpit: ‘Ladies and gentlemen, I’ve got him.’
Koen Meulenaere