De mensheid hoeft niet neer te kijken op de natuur, zegt de Nederlandse ecoloog en filosoof Matthijs Schouten. Hij ziet een uitweg in de poëzie.
Dat wij zo weinig respect hebben voor de natuur om ons heen, hoeft niet te verbazen. Onze cultuur is al duizenden jaren doordrongen van een diepe afkeer voor alles wat ook maar in de verste verte op niet-gecultiveerde landschappen lijkt, schrijft ecoloog en filosoof Matthijs Schouten in Het andere en het eigene. Aristoteles gebruikte het woord hyle – ‘woud’ – voor de chaos die aan iedere vorm, ordening of doelmatigheid voorafging. En voor de middeleeuwer was de wilde natuur datgene wat buiten de Hof van Eeden lag, een duistere wereld die zich niet naar de goddelijke wetten schikte. De mens, zo dacht men, staat boven de natuur en heeft het recht om ermee te doen wat hij wil.
Vergis u niet: ook al heeft hij het over het schone en het sublieme van de natuur, Matthijs Schouten is geen nostalgische romanticus.
Dat dit niet in alle culturen zo is, toont Schouten in het langste van de negen essays uit zijn bundel. Het jodendom en de islam gaan eerder uit van het menselijke rentmeesterschap over de natuur, wat zorg en respect veronderstelt, terwijl veel Aziatische culturen participatie tussen mens en natuur voorstaan. Ook wij zouden naar zo’n filosofie kunnen evolueren. Een halve eeuw geleden leek een paradigmawijziging op til. Er werd toen voor het eerst ingezet op natuurbescherming met het welzijn van de natuur voor ogen. Maar dertig jaar later dachten we alweer net zoals Aristoteles en werd de natuur opnieuw gezien als iets dat getemd moest worden en waarin de mens dan ontspanning en vertier kon vinden. En toch zou dat best veranderen, aldus Schouten, die niet gelooft in de overredingskracht van rationele kennis, maar wel in die van poëzie en natuurbeleving. Als je iemand iedere dag een kwartier aandachtig laat kijken naar iets wat niet door de mens is gemaakt, dan komt een andere attitude vanzelf.
Schouten, die werkt voor Staatsbosbeheer, maar ook buitengewoon hoogleraar is aan de Universiteit van Wageningen, heeft het in zijn boek over hoe ongewervelden gezien worden door de Bosjesmannen en het Hopi-volk, over het opduiken van dieren in de klassieke muziek, zoals bijvoorbeeld bij Igor Stravinsky, Ralph Vaughan Williams en Olivier Messiaen, en over hoe wij steeds meer cultuurlandschap een museumwaarde geven, waarna er traditionele landbouw op wordt bedreven – wat misschien een hoge folkloristische waarde heeft, maar dat is dan ook alles. Boeiend is wat hij over de Ierse Burren schrijft, een 700 vierkante kilometer groot gebied vol kalksteenrotsen uit het Carboon. Er leven al millennialang mensen, die het landschap altijd op eenzelfde manier zagen en behandelden, tot Ierland in 1976 lid werd van de Europese Gemeenschap en er een landbouwrevolutie plaatsvond die alles overhoop gooide ter wille van de grootschaligheid en de efficiëntie. Maar vergis u niet: ook al heeft hij het over het schone en het sublieme van de natuur, Schouten is geen nostalgische romanticus. De wereld verandert en de landschappen veranderen mee, meent hij, maar ze kunnen dat ook op een manier doen die de natuur respecteert.
Matthijs Schouten, Het andere en het eigene, Uitgeverij Noordboek, 160 blz., € 17,90.