“Laboratorium”: kunst & wetenschap publiek gedemonstreerd in het stadium van hun productie.
De laatste tentoonstelling van het Van Dyck-jaar is de vreemde eend in de bijt. Wat Trouble Spot Painting, de briljante expositie hedendaagse schilderkunst, nog wel kan voorleggen – een link met de grote Vlaamse barokschilder, met diens “virus en vanities” -, dàt moet Laboratorium al helemaal laten varen. Het project van de curatoren Barbara Vanderlinden en Hans Ulrich Obrist kan om nog een andere reden een infiltrant genoemd worden. Het neemt zich voor om de plekken waar wetenschap en kunst bedreven wordt, tentoon te stellen: laboratoria en ateliers of studio’s. Aangezien dit productieplaatsen zijn, waar processen aan de gang zijn, kan er van een kant-en-klare tentoonstelling geen sprake zijn. Hier geen statische display van objecten. Geen strikte afbakening op de muren en in de ruimten van een museum. Geen catalogus bij de start. Die komt op het eind, wanneer de door Bruce Mau ontwikkelde Book Machine zijn werk gedaan heeft.
“Laboratorium” poneert geen enkele premisse over kunst of wetenschap, laat staan over relaties tussen beide. Het verwacht alles van de kwaliteit van de interactie tussen haar invités – kunstenaars en wetenschappers. Het doet dat op de plaatsen die het speciaal voor de gelegenheid ontsluiert of recreëert, waardoor alvast de werkprocessen aan de gebruikelijke onzichtbaarheid onttrokken worden. Uit het verloop van de discussies ontstaat een netwerk waar het publiek op aangesloten wordt.
Passieve, haastige of verstrooide beeldconsumptie – de plaag van deze tijd – wordt te lijf gegaan in lezingen, workshops, demonstraties, experimenten, bewijsvoeringen en open laboratoriumdagen. Het Provinciaal Museum van Fotografie – kruispunt van kunst en wetenschap – doet dienst als zenuwcentrum. Daar vindt zowaar iets plaats wat sterk op een tentoonstelling lijkt, maar dan één die voortdurend verandert als gevolg van de laboratoriumfunctie die het museum drie maanden lang letterlijk zal hebben. Dat het museum eigenlijk altijd een plaats behoort te zijn waar processen plaatsgrijpen ( “een dynamische plek in een dynamische wereld”), is de inzet van een demonstratie die bij Vanderlinden en Obrist bovenaan de dagorde staat.
COGNITIEVE ROBOTS
De scheidslijn tussen de werkvelden is soms flinterdun. Dat bewijzen bijvoorbeeld de studio van kunstenaar Matt Mullican en het lab van wetenschapper Luc Steels, ten behoeve van “Laboratorium” naar de President Building aan de Antwerpse Rooseveltlaan getransporteerd. In de geest van een onderzoeker exploreert Mullican in zijn studio de mogelijkheid om betekenis te geven aan de natuur van de dingen. Daarom houdt hij zich bezig met de relatie tussen subject en object, object en beeld, werkelijkheid en virtualiteit.
Doorheen zijn interpretatie en visuele codering van de fenomenen, ontstaan betekenisgehelen die hij uitwerkt in symbolische beeldschema’s – sinds de jaren tachtig vaak de vorm van stadsplannen aannemend. Hij doet dat in een veelheid van media, van steen en vlag tot cd-rom. In zijn symbolisch interpretatiesysteem onderscheidt Mullican vijf niveaus, die elk een eigen kleur hebben gekregen (groen voor de universele fysische elementen, rood voor mentale voorstellingen, etc.). In zijn atelier ( “Vijf kamers. Een wisselende configuratie”) dus geen ezel, kwasten of spieramen maar kleurenkaarten, databases, computerbeelden, machines en wat dies meer zij.
Zo ongeveer ziet ook het laboratorium voor cognitieve robots en teleportatie eruit. Luc Steels, professor Artificiële Intelligentie (VUB), heeft het tijdelijk in dezelfde Roosevelt-building ondergebracht. We zien camera’s en computers, een kleurenconfiguratie en zowaar ook twee robotten. Ze behoren tot de experimentele infrastructuur van zijn Talking Heads-experiment. Dat wordt gedragen door een theorie over de vorming van betekenis door op waarneming gebaseerde ervaringen, over het rekruteren van woorden om betekenissen uit te drukken, en over de verspreiding van woorden en betekenissen binnen een groep sprekers.
Luc Steels ontving ons in het Parijse Sony Computer Science Laboratory, waarvan hij directeur is. Wat komt hij in “Laboratorium” doen? Steels: “Cognitieve wetenschappers zoals ik en kunstenaars hebben een gemeenschappelijke interesse. De vragen die me persoonlijk erg bezighouden zijn bijvoorbeeld: Hoe nemen we de wereld waar? Of, hoe geven we betekenis aan onszelf en onze omgevingen, waarin andere mensen begrepen zijn en ook de handelingen die we stellen. Een andere vraag is: hoe communiceren we doorheen taal? Die vragen motiveren mijn onderzoek en dat van mijn collega’s al een hele tijd.”
“Als je naar een schilderij kijkt, stelt dit een gelijkaardige vraag, omtrent perceptie. Vele kunstenaars is het ook te doen om de relatie tussen het beeld en de interpretatie van het beeld, en dan de taal – het praten erover… Ik kan het lijstje uitbreiden. Er is dus een gemeenschappelijke interesse maar uiteraard is de manier waarop we te werk gaan, verschillend. En als we het hebben over theorieën van perceptie en taal, dan kan je eveneens verschillende kanten uit. Je kan een functionele theorie maken, die gewoon de vraag stelt: hoe werkt het? Of hoe is het mogelijk om te zien? Een vraag die filosofen, psychologen en anderen eeuwenlang gesteld hebben. En die niet opgelost is.”
STABILITEIT IN HET BEELD
“Je kan ook de vraag stellen, hoe wordt het gedaan door het brein? Dat is uiteraard een compatibele vraag, maar je kan uitknobbelen hoe het mogelijk zou kunnen werken, en dan ga je op zoek naar de hardware. Het is evident dat wij daar als wetenschappers op uit zijn. Iemand die met artistieke experimenten bezig is, is meer geïnteresseerd in fenomenologische theorieën: hoe wordt het ervaren? Wat gebeurt er echt als je naar een bepaalde kleur kijkt? Welke emoties, ervaringen worden erdoor geëvoceerd? Of, als je naar een beeld kijkt, is er een zekere stabiliteit in dat beeld, in een Mondriaan bijvoorbeeld? Daar zit zonneklaar een theorie achter, dat is geen toeval.”
“Kunst en wetenschap komen samen in het experiment. Het experiment is de enige manier om je theorie over de natuur te valideren. Het is een zeer rijke en avontuurlijke onderneming. Het is niet zo dat je een theorie maakt en dan een experiment als een soort routineus valideren. Wat je wezenlijk doet, is bepaalde omstandigheden creëren zodat je een deel controleert. Maar dan laat je de natuur haar ding doen en je krijgt een bepaald gevolg. En het doel van het experiment is een causaal verband te tonen tussen bepaalde fenomenen en dat specifieke gevolg. En dus wil je demonstreren.”
“Bijvoorbeeld Bruno Latour integreert dat in zijn lezing over Pasteur. Pasteur was een briljant experimentator. Zijn meest beroemde experiment was dat met de twaalf, of waren het er vierentwintig, schapen. Hij trommelde het hele dorp samen, en gaf zes schapen een spuitje, de andere zes niet. Het doel van die demonstratie was: als je ze immuniseert, overleven de schapen. Hij toonde dat in een publiek experiment, waarbij hij de natuur manipuleerde om een bepaald ding te doen. Al de experimenten hebben twee ingrediënten. De demonstratie van de oorzaak-gevolgrelatie maar ook de communicatie is belangrijk. Toen de dorpelingen zagen dat zes schapen stierven en de andere overleefden, dan was dat de zeer dramatische, directe demonstratie dat er iets buitengewoons aan de gang was. Experimenteren doe je niet in een hoekje, het is iets wat bedoeld is om je onmiddellijk te raken en zelfs de scepticus te overtuigen dat de oorzaak-gevolgrelatie uit de theorie valabel is, zelfs als je er niets van begrijpt.”
“Daar zie ik het verband met een kunstwerk. De idee is, het te presenteren en het te laten ervaren. Die ervaring behoort eenzelfde soort effect te hebben op de kijker. En in zekere zin is dat het experiment wat de kunstenaar doet. Natuurlijk is zijn of haar hoofddoel niet, een theorie over te brengen of te valideren. In feite praat hij zelden over zijn theorieën, en ze liggen meestal op het intuïtieve vlak, maar ze moeten er zijn. Ze zijn niet arbitrair, niet gewoon een toeval.”
“Als wetenschapper denk ik dat we van kunstenaars kunnen leren die overtuigende kracht te hebben in het presenteren van een situatie die een onmiddellijke impact heeft, of onmiddellijk zichtbaar is, zelfs voor iemand die niet alle geïmpliceerde details van de theorie kent. Wetenschappers hebben niet vaak de gelegenheid om naar het publiek toe te gaan en hun experimenten te tonen, zoals dat wel het geval was in de zeventiende en achttiende eeuw, toen wetenschap een zeer publieksgerichte activiteit was. En anderzijds lopen er in de wetenschapswereld zoveel slechte mensen rond, dat je niet alles kan vertellen wat je wil.”
IJSLANDSE GENEN
De Franse filosoof en antropoloog Bruno Latour werd van bij het begin betrokken bij de “Laboratorium”- brainstorming vanwege zijn principieel interdisciplinaire visie. Deze specialist in de wetenschapsgeschiedenis en in de analyse van de activiteit van wetenschappers en ingenieurs, regisseerde op het openingsweekend van “Laboratorium” Het Theater van de bewijsvoering. Dat is een reeks wetenschappelijke demonstraties die tijdens de verdere duur van de tentoonstelling op video te zien zijn. Latour doceert en doet onderzoekswerk in het Centre de sociologie de l’innovation, een afdeling van de Ecole Nationale Supérieure des Mines in Parijs.
Op de zonovergoten tuintrappen van dit eerbiedwaardige instituut met zijn fantastische museumcollectie mineralen, sprak hij over zijn uitgangspunten. Latour: “We wilden een hele serie studies uit de geschiedenis en de antropologie van de wetenschappen gebruiken om de nieuwe manieren te tonen waarop de wetenschappelijke bewijsvoering gebeurt. In plaats dat ze het debat sluit en verschijnt als iets wat niet het voorwerp is van een publieke demonstratie, noch een filosofisch of sociologisch belang heeft, stelt ze nu integendeel een boel erg interessante problemen, des te meer omdat ze tegenwoordig over het algemeen vermengd is met politieke problemen.”
“Neem bijvoorbeeld het geschil over genetisch gewijzigde organismen, die nu aan het woeden is: het is zowel een probleem van publieke demonstratie (hoe het publiek ervan te overtuigen dat het al dan niet gevaarlijk is) als een wetenschappelijk probleem (hoe de wetenschappers onder elkaar zich ervan overtuigen of een aantal strategieën valabel zijn of niet). Het probleem is simpel: is wat in het laboratorium gebeurt hetzelfde als wat daarbuiten gebeurt? Is wat in beschermde velden gebeurt, hetzelfde als wat op grote schaal zal gebeuren? Een prachtig voorbeeld is dat van de IJslanders die onlangs een deel van hun genen verkocht hebben aan een privé-firma, na een democratisch debat.”
“Het codewoord dat we gebruiken om te proberen begrijpen hoe een demonstratie tot stand komt, is ‘het theater van de bewijsvoering’, de enscenering van een wetenschappelijk bewijs. Daar zijn talloze voorbeelden van in de geschiedenis, tot en met een beroemd publiek experiment dat erin bestond een bom boven Hiroshima te werpen, in een bewoond gebied om er zeker van te zijn dat de schade goed zichtbaar was, en niet in een andere, al verwoeste stad, waar men het verschil niet goed gezien en de schade niet goed geconstateerd zou kunnen hebben.”
“Zelfs het gooien van de bom op Hiroshima is een publiek experiment dat het voorwerp vormde van een lang debat onder wetenschappers om te weten hoe men de doeltreffendheid van dat experiment zichtbaar kon maken. Twee jaar geleden deed men een publiek experiment in Parijs dat erin bestond de helft van het autoverkeer stil te leggen om te zien wat het gaf. Dat was erg gecompliceerd om te interpreteren, tot de kranten zich in een vrij interessant statistisch debat gooiden over foutenmarges, het aantal receptoren: alleman wordt een beetje competent inzake de moeilijkheid om experimenten te doen, en dat is ook zowat de optiek van mijn bijdrage voor “Laboratorium”.”
VISUELE PUZZELS
“We doen een aantal beroemde experimenten over, van Galilei tot psychologie, om er de moeilijkheidsgraad van aan te tonen. De idee is om er een gecultiveerd publiek in dezelfde mate voor te interesseren als voor Van Dyck of voor de paardenwedrennen. Er is drama, het kan mislukken, er is een verhaal, wetenschappers worden meegesleept in disputen die op zichzelf interessant zijn. En wij intellectuelen zijn al erg achter op de kunstenaars. Kijk naar het stuk “Kopenhagen”: daar heb je al een idee van het soort band tussen kunsten en wetenschappen op een niveau van wat wij proberen te doen met het “Theater van de Bewijsvoering”. Het stuk duurt drie uur en gaat geheel over de relatie tussen Bohr en Heisenberg in 1941, drie uur lang fysica. Een groots stuk, een grootse tragedie… de kunstenaars zijn ons ver vooruit, we weten dat de intellectuelen alleen maar de kunsten proberen in te halen.”
“Een tiental mensen die al met die publieke experimenten gewerkt hebben, doen ze nog eens over voor ons, op voorwaarde dat ze ons in de klas de fenomenen tonen waarover ze spreken. Jacques Ninio werkt al jaren op de problemen van perspectieffouten en het begrijpen van het functioneren van de hersenen doorheen de moeilijkheid om visuele puzzels te interpreteren. Hij moet ons dat tonen. We zijn niet geïnteresseerd in een showing off, we willen een wetenschapper die de moeilijkheden toont. Als de experimenten mislukken, des te beter, dat is zelfs de bedoeling. Ikzelf zal waarschijnlijk al de spullen breken tijdens de conferentie over Pasteur…”
“Het kwam er ook op aan, maar dat valt buiten mijn competentie, om de kunstenaars voor de wetenschappelijke activiteit te interesseren, veeleer dan er een contrast in te zien waartegen ze zich moeten opstellen. De lof van de subjectiviteit heeft niet veel zin wanneer de objectiviteit zelf een andere wending neemt. Als men uitgaat van een zeer traditioneel opgevatte objectiviteit – wanneer de voorbeelden altijd functioneren, er niks op te zeggen valt, alles universeel is, etcetera – dan lijkt de subjectiviteit van de kunstenaar de enige uitweg uit deze wereld. Maar als de objectiviteit zelf lokaal wordt, relatief, interessant, rijk, gecompliceerd, vol mensen, dan heeft de subjectiviteit van de kunstenaar andere entrees in het dispositief dan de verdediging van de creatie. Dat interesseert mij.”
“De kunstenaars die we probeerden te contacteren, zijn… zeer weinig kunstenaar ging ik zeggen… in erg geringe mate aan de subjectieve kant. De pose van de traditionele subjectiviteit is hen vreemd. Ik denk aan Adam Lowe, Carsten Höller… Carsten heeft trouwens lange tijd experimenten gedaan in een laboratorium. Er zijn genoeg dingen in de realiteit om de kunsten te doen werken. Maar goed, dat is een ideologisch standpunt dat ik misschien als enige deel. Ziedaar de algemene beschikking.”
Provinciaal Museum voor Fotografie, Waalse Kaai 47, Antwerpen en verschillende locaties in de stad. Tot 3.10. Elke dag behalve op maandag open van 10 tot 17 u.
Jan Braet