Boven Brussel liggen nog prachtige stukken natuur. Natuurvereni- gingen willen die in een Groene Ruggengraat aan elkaar binden.
Natuurgids Herman Dierickx van de vereniging Natuurreservaten wijst naar een kleine weide in de buurt van de Zenne, vlakbij de vroegere Potpolder van Eppegem/Zemst. Een eenzame zwarte zwaan staat met de hals diep gebogen midden in de weide. Een vogel die niet tot de inheemse fauna behoort. “Vroeger stond de weide vol met grote pimpernel: een prachtig plantje”, vertelt Dierickx. “De bloem leefde in associatie met een blauwe vlinder die, zoals dat hoort, het pimpernelblauwtje heet. De vlinder zorgde voor de bevruchting van de bloem, en legde zijn eitjes op de bladeren. De rupsen die eruit slopen, kropen naar de grond en rolden zich behaaglijk in het nest van een heel specifieke soort knoopmier, die ook in dit speciale biotoop voorkwam. Daar werden ze volwassen vlinders die uitvlogen en de cyclus rond maakten.”
Zelfs de Vlaamse natuur zorgt voor verrassingen die een afstandelijke waarnemer veeleer zou verwachten in de biologische overdaad van het tropisch regenwoud. Helaas is de grote pimpernel bijna overal verdwenen: zelfs het mooie Eppegem blijft verarmd Vlaams. De oude en de nieuwe Zenne in de buurt stinken verschrikkelijk. Aan de horizon zoeven wagens op de steenweg van Brussel naar Mechelen. Maar enkele afgesneden armen van de Zenne verschaffen een natuur die de argeloze bezoeker voor een keer in de positieve zin verbaast. “Hier broeden nog ransuilen en roofvogels”, weet Dierickx. “In de beekjes kronkelen salamanders en libellen. Toch is er zelfs hier ruimte voor natuurbeheer en natuurontwikkeling. Met twee stuwen kunnen we het gebied weer natter maken, en de oude dynamiek herstellen, zodat ook de pimpernel weer een kans zou krijgen. We willen de hagen in ere herstellen en de slootjes uitdiepen. Zo kunnen we hier een prachtig oervlaams landschap reïncarneren.”
FAZANTEN EN HALSBANDPARKIETEN
Toch stuit dit lovenswaardig initiatief op tegenstand. De competitie om de schaarse groene ruimte rond Brussel wordt op het scherp van de snee gevoerd. De eigenaar van een manege in Eppegem is tegen de plannen, omdat de paardenfanaten vrezen dat een te natte bodem hun uitstapjes zou hinderen. Eenzelfde euvel teistert de prachtige glooiende landschappen langs de oeroude Romeinse heirbaan ten noorden van Meise, in de buurt van de letterlijk schilderachtige dorpjes Oppem en Ossel. Bosanemonen steken er de kop op. De eerste zwartkoppen en tuinfluiters laten hun deuntjes horen. Zwaluwen verkennen de boerderij die ze de voorbije herfst achterlieten. Maar ook hier hokken valsspelers: fazanten, die massaal door jagers worden uitgezet als schietschijf, en halsbandparkieten, die in 1978 werden losgelaten uit een pretpark in de buurt, en nu een terreur vormen voor spreeuwen, kauwen en andere holenbroeders.
“Dit is echt het kleine Vlaanderen van vroeger”, wijst Dierickx. “We hebben hier nog alles: kasseistroken, parken met kastelen, oude boerderijtjes, vochtige bossen en pittoreske landwegeltjes. Jammer genoeg wordt het hier hoe langer hoe meer het Vlaanderen van vandaag. Populieren vervangen eikenbossen. Rijke jagers kopen boerderijtjes op en leggen prompt een grote plak asfalt voor hun deur. De plaag van de bouwovertredingen woedt welig. De plannen voor een golfterrein zijn nog niet helemaal opgeborgen. Op het grondgebied van Merchtem laat de burgemeester toe dat er grote hangars in de velden worden opgetrokken. De erosie van de landbouwgebieden trekt diepe kloven in het landschap. Ik ben zelf een boerenzoon en probeer de boeren er al jaren van te overtuigen om loodrecht op het waterverval te ploegen, zodat het water niet zo snel wegstroomt, maar het is zo moeilijk stereotype gewoonten te doorbreken. Ik probeer hen ook de mogelijkheden van biolandbouw uit te leggen: het planten van vlinderbloemigen om stikstof uit de bodem te winnen in combinatie met het gebruik van natuurmest. Dat levert goede en milieuvriendelijke resultaten op.”
Dierickx en zijn vrienden timmeren naarstig aan de weg, op vele fronten. Hun plannen zijn ambitieus. Ze willen een Groene Ruggengraat van niet minder dan tweeduizend hectaren natuur in de streek van Grimbergen, Meise, Zemst, Kapelle-op-den-Bos en Vilvoorde. Vooral op de grensgebieden van deze gemeenten en langs de beken en kanalen die erdoor lopen, zijn nog mooie stukken natuur te vinden. Helaas zijn die sterk versnipperd. “Een ramp voor fauna en flora”, vindt Dierickx. “Een mooi stuk natuur zal verarmen als zijn bewoners niet kunnen uitwijken naar andere stukken in de buurt. Voor vele mensen is natuur niet meer dan vogels die voorbijvliegen, maar natuur is ook insecten, amfibieën en andere niet-mobiele organismen. Die verdienen evenzeer bescherming. Het voorbeeld van het pimpernelblauwtje bewijst hoe belangrijk kleine schakels kunnen zijn voor de instandhouding van een ecosysteem.”
WAT WEG IS, IS VERLOREN
Het Zeekanaal Brussel-Willebroek is een belangrijke trekroute voor migrerende vlinders en andere insecten. Erlangs liggen mooie gebieden, zoals het bos van Aa en het Kollintebos, met opvallende planten als de keverorchis en vogels als de boomvalk. Helaas zien andere en minder inventieve ondernemende geesten hierin geen ecologische corridor, maar een economische ader. “Wij willen een concrete invulling van de gemeentegrensoverschrijdende groene corridor die in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) is voorzien”, poneert Dierickx. “Het bos van Aa is het eerste dossier dat we concreet aan het plan zullen toetsen, nog dit jaar. We zullen zien hoe de andere lobby’s reageren. Voor het zeekanaal is wel een apart structuurplan voorzien, omwille van zijn economisch en gewestoverschrijdend belang. Er ligt een ontwerptekst klaar, maar alvast Natuurreservaten kan zich daarin niet echt vinden. Er wordt te veel moois nodeloos opgeofferd. De mensen moeten beginnen te beseffen dat wat weg is, onherroepelijk verloren is.”
De streek van Vlaams-Brabant heeft weinig ervaring met echte natuurgebieden en hun ontwikkeling. Er zijn bijna geen reservaten. Een groene structuur dringt zich op als de vele Vlaamse plannen met het milieu meer willen worden dan wat loze kreten van ministers. Er zijn nog vele natuurwaarden in de streek, maar de onderlinge verbindingswegen worden verbroken, en om velerlei redenen treedt er gemakkelijk een verarming op.
Het plan van de Groene Ruggengraat kan een halt toeroepen aan de verarming, en zelfs een aanzet zijn tot een meer offensieve groene politiek in een regio, die zwaar onder druk staat van de uit Brussel oprukkende verstedelijking. Het plan is zeer gedetailleerd, tot en met een overzicht van de concrete aanknopingspunten waarmee begonnen kan worden, en de financiële middelen die kunnen worden gemobiliseerd om het te realiseren.
Dierickx behoort gelukkig niet tot de school natuurbeschermers die overal verbodstekens willen zien: geen natuur voor alle beesten behalve de mens. In zijn plan zijn heel wat parkbiotopen opgenomen, om mensen via een gemakkelijke ingangspoort natuurbewust te maken. Er zijn “onuitputtelijke” mogelijkheden inzake natuureducatie, met als knooppunt een educatief centrum dat eventueel op het vliegveld van Grimbergen zou kunnen worden ingeplant. Van daaraf zouden wandelroutes worden uitgestippeld en excursies georganiseerd. Er worden ruimtes voorzien voor ruiters, mountainbikers en andere fietsers. Anderzijds zouden sommige zones die nu toeristisch overbelast worden, zoals de route langs de Maalbeek, kunnen worden ontlast. Desgevallend kunnen “verbindingen” worden gelegd met sporthallen, visvijvers en andere recreatiemogelijkheden die er, naast de natuur, nog in de regio aanwezig zijn. Er is zelfs ruimte voor industriële archeologie.
LANDSCHAPPEN KOMEN EN GAAN
Achter het Bos van Aa loopt een oude keuterboer met een kruiwagen vol mest in een dreef met een kapelletje, die door een kleinschalig weilandgebied snijdt. Een buizerd zit alert op een gammel paaltje. Dit is Vlaanderen op minder dan twintig kilometer van het centrum van Brussel. “Maar het zal binnenkort verdwijnen”, zucht Dierickx. “Er zijn landschappen die komen en landschappen die gaan. We moeten streven naar een goede verhouding tussen de twee. De boeren pachten hun grond van de zandwinners die al een grote put langs het kanaal hebben gegraven, waar ooit in gestort is, zodat we hem niet in de plannen voor actieve recreatie zullen kunnen opnemen. De put moet worden uitgebreid, en de weiden en boerderijtjes zullen verdwijnen. Anderzijds biedt zo’n put natuurlijk mogelijkheden voor echt actieve natuurontwikkeling. Nu al broeden er onder meer bergeenden en tachtig koppels zeldzame oeverzwaluwen. Nieuwe soorten voor de streek. De natuur is voortdurend in beweging.”
Af en toe duikt er op de tocht die Dierickx door zijn gebied heeft uitgestippeld, een herkenbaar stuk Vlaanderen op. Vlakbij Vilvoorde ligt een enorm stort en een vuile vlakte: de vroegere terreinen van een vestiging van Tessenderlo-Chemie die worden gesaneerd. In de verte pronken de torens van de elektriciteitscentrale. “De slechtvalk is hier al gesignaleerd”, volgens Dierickx. “Een heel zeldzame vogel, die sinds kort weer in Vlaanderen broedt, met name op de koeltorens van de kerncentrale van Doel en drie andere centrales. In Doel werden er op 21 april twee jongen geboren. Wij hopen dat de vogel ook hier zijn kans zal wagen.”
En er zijn nog dromen: weer echte vissen in het kanaal, die paaien langs de oevers, en geen hopen uitgestorte pootvis, zoals nu. En als het wat meezit, forellen in de Maalbeek, als de dikwijls ondoordachte maatregelen van waterzuiveraar Aquafin daar geen stok voor zullen steken. Of op administratief vlak: de klassering van 1200 hectaren rond Oppem en Ossel als waardevol landschap, een proces dat door grondspeculanten wordt gecounterd. “Ons eindbeeld is een bloedmooie streek in het lelijkste land van Europa”, droomt Dierickx verder. “Als we onze verbeelding aan de macht laten, als we eens nieuwe dingen mogen uitproberen, als we vormen van harmonie nastreven, als niet geld maar een leefbare omgeving eens het belangrijkste mag zijn, als we paf kunnen staan van de boeiende manier waarop de natuur georganiseerd is, en als we dat live kunnen zien, dan zal ik als een tevreden man door mijn streek wandelen, hopelijk in het gezelschap van vele andere natuurliefhebbers.”
Dirk Draulans