‘Elke premier heeft zijn eigen stijl’, geeft ervaringsdeskundige Jean-Luc Dehaene toe. Maar hij vindt toch dat premier Guy Verhofstadt zijn troepen ‘nooit onder controle heeft gehad’.
Een paar jaar geleden publiceerde ex-premier Jean-Luc Dehaene (CD&V) in het tijdschrift Res Publica een artikel over de macht en onmacht van de eerste minister in België. Zijn conclusie luidde dat de formele, wettelijke machtsmiddelen van de Belgische premier uiterst beperkt zijn. Wie in dit land aan de touwtjes trekt, moet het op de eerste plaats hebben van zijn eigen gezag en persoonlijkheid. En ondanks de poespas waarmee het ambt omgeven wordt, blijkt de macht van de eerste minister soms erg betrekkelijk, want in hoge mate afhankelijk van de sterkte van zijn regeringsploeg.
Toch is, naar Nederlands voorbeeld, de strijd om het eersteministerschap nadrukkelijk als thema in de verkiezingscampagne aanwezig. Wie mag na 18 mei de palm wegdragen? Toch weer Guy, of is Stefaan, Steve, Elio of Louis aan de beurt? Volgens de politicus die van loodgieterij zijn handelsmerk maakte, moet Guy Verhofstadt in ieder geval ‘meer op zijn hoede zijn voor Louis Michel dan voor Elio Di Rupo’.
Jean-Luc Dehaene rekent zichzelf niet tot dit selecte clubje kandidaat-premiers, al denkt de buitenwacht daar soms anders over. Wel wil hij voor ons zijn licht nog eens laten schijnen over wat het vergt om in dit land de belangrijkste politieke functie te bekleden.
Is de drang naar macht de voornaamste drijfveer van een politicus die premier wil worden?
JEAN-LUC DEHAENE: Met het begrip macht heb ik op zich geen moeite. Een politicus wil maatschappelijk iets bereiken. Politieke macht is een hefboom om dat te doen.
Ik ben nooit gedreven geweest door macht of door de verschroeiende ambitie om premier te worden. Vóór ik eerste minister werd, kon ik als kabinetsmedewerker ook het beleid beïnvloeden. Als kabinetschef van de premier had ik de regie nog sterker in handen. Onder paars-groen heeft ook Luc Coene, eerst als kabinetschef van Guy Verhofstadt (VLD) en later als voorzitter van de Kanselarij, bewezen hoe invloedrijk iemand in de coulissen kan zijn.
Bezit een premier karaktereigenschappen die andere politici niet hebben?
DEHAENE: Politiek verschilt op dat vlak niet van andere milieus. Sommige mensen hebben aangeboren managerstalenten, andere zijn solisten. De ene kan goed in een team werken, de andere kan een ploeg leiden. Temperament en vorming spelen daarbij een grote rol. Zo is mijn periode bij de scouts in bepaalde opzichten belangrijker geweest dan mijn opleiding aan de universiteit, zeker als het erop aankwam de regering als ploeg te doen optreden.
Er bestaat geen vast scenario om premier te worden, al vormt mijn eigen carrière, achteraf bezien, de ideale voorbereiding op die functie. Eerst heb ik op de ACW-studiedienst een algemene visie ontwikkeld. Nadien heb ik op diverse kabinetten geleerd hoe het beleid wordt gemaakt en hoe machtig kabinetten kunnen zijn. Ik durf zelfs te beweren dat ik in sommige kabinetten meer macht had dan de minister. Vervolgens ben ik minister, vice-premier en ten slotte premier geworden. Ik heb dus alle fasen doorlopen, wat zeker nuttig is geweest. Mijn voorganger als eerste minister, Wilfried Martens (CD&V), kon bijvoorbeeld moeilijk het vele werk van een vakminister inschatten, omdat hij zelf nooit een departement had geleid.
Bent u het eens met VLD-voorzitter Karel De Gucht die in ‘Knack’ zei dat België ‘een verdomd moeilijk land is, waar het niet lukt om met normale, rationele schema’s iets in beweging te krijgen’?
DEHAENE: Bij een coalitievorming in België moeten niet alleen de politieke partijen worden samengebracht en bijeengehouden, maar ook de gemeenschappen. Vroeger overbrugden de politieke families de tegenstellingen. Dat is nu voorbij. Toch leren de opeenvolgende stappen in de staatshervorming en het lange parcours dat we hebben afgelegd om aan de Maastrichtnormen te voldoen dat zelfs in dit land de spanningen tussen de verschillende partijen beheersbaar zijn.
De Gucht noemt de Belgische politiek ook ‘een diplomatieke conferentie’, die door Guy Verhofstadt als een voluntarist, door u als een loodgieter werd geleid.
DEHAENE: Onze manier van werken verschilt natuurlijk, maar zijn de resultaten van Verhofstadt ook beter? Ik probeerde altijd een akkoord te bereiken zonder vooraf te scherpe doelstellingen te formuleren. Anders word je afgerekend op het verschil tussen die doelstellingen en het eindresultaat, niet op wat effectief gerealiseerd werd. In dit verband heb ik ooit een mooi compliment gekregen van uw voormalige collega Rolf Falter van De Standaard. Na de omzetting van het Sint-Michielsakkoord in een nieuwe grondwet schreef hij dat de samenhang van de hervorming van de staat en de instellingen veel groter was dan aanvankelijk, toen de buizenconstructie van de loodgieter nog duidelijk zichtbaar was, werd gedacht.
Verhofstadt heeft wél de gewoonte precieze doelstellingen voorop te stellen en de datum te bepalen waarop hij wil landen. Hierdoor moet hij soms te gehaast compromissen sluiten, die nadien onvoldoende uitgewerkt blijken, zodat hij moet herbeginnen. Bovendien bemoeilijkt zijn opendebatcultuur – coalitiepartners die zich constant proberen te profileren en elkaar vliegen af te vangen – de onderhandelingen nog eens extra.
Maakt de grotere mediatisering van de politiek het voor een premier niet sowieso moeilijker om rustig naar oplossingen te zoeken?
DEHAENE: Ook dat is een kwestie van temperament. Ik heb nooit een journalist gebeld na een kritisch artikel. Ik deed gewoon mijn ding. De publieke opinie is natuurlijk hypergevoelig en wispelturig geworden, en sommige media laten zich daardoor soms op sleeptouw nemen. Een premier moet uiteraard aandacht hebben voor die signalen uit de publieke opinie, maar hij mag er zijn koers niet op afstemmen. En hij mag zeker de einddoelstellingen van zijn regering niet uit het oog verliezen. Soms steken onverwachte gebeurtenissen de kop op, zoals de affaire-Dutroux in mijn tijd. Maar ook in zulke crisissituaties moet een premier het hoofd koel houden. De mensen appreciëren dat uiteindelijk wel. Als ik mijn eigen carrière bezie: aanvankelijk was mijn populariteit erg zwak. Mijn partij vond dat ik voor van alles en nog wat bruikbaar was, behalve voor verkiezingscampagnes. (lacht) Nu zijn we bijna in het andere uiterste verzeild geraakt.
Een premier moet de timing van de besluitvorming in handen houden, zegt u, en zich niet op deadlines laten vastpinnen. Verhofstadt doet precies het omgekeerde.
DEHAENE: Waardoor hij zich een aantal keren serieus in de nesten heeft gewerkt. Ik denk dan aan de benoeming van de nieuwe NMBS-baas. Het moest en het zou Christian Heinzmann worden, want er was al een persconferentie gepland. Of neem de jeugdgevangenis in Everberg. Die moest er ook op een bepaalde datum zijn. Gevolg was een voor de regering bijzonder contraproductief spektakel. In een dossier als de regularisatie van asielzoekers heeft minister Antoine Duquesne (MR) dan weer hopeloos gestunteld door telkens weer nieuwe data naar voren te schuiven.
Heel soms kan het vooraf vastleggen van een deadline de nodige druk creëren om een uitweg uit de impasse te vinden. Maar over het algemeen is het onverstandig je op data te laten vastpinnen: als je de datum niet haalt, is dat een cadeau voor de oppositie. Haal je die datum wél, dan onthoudt toch niemand dat.
Toen Philippe Moureaux (PS) uw werkwijze met die van Verhofstadt vergeleek, verbaasde hij zich erover dat Verhofstadt bij de Lambermont-onderhandelingen zo weinig informele contacten legde, en pas te elfder ure probeerde een akkoord uit de brand te slepen.
DEHAENE: Verhofstadt is meer een impulsleider, die ideeën lanceert en wil brainstormen. Ik hoor ook dat er tijdens de ministerraad nu veel meer vuurwerk is dan in mijn tijd. Ik hechtte veel belang aan een goede voorbereiding. Daarom heb ik altijd veel tijd uitgetrokken voor het uittesten van voorstellen in informele en parallelle contacten.
Verhofstadt gelooft dat te veel voorafgaande bilaterale contacten leiden tot een verwaterd compromis.
DEHAENE: Bieden het Lambermontakkoord en de akkoorden over de nachtvluchten, om de twee meest spectaculaire paars-groene voorbeelden te noemen, dan geen verwaterde resultaten? Ik heb daar mijn twijfels over.
In uw boek ‘Er is nog leven na de 16’ noemt u zichzelf een product van de overlegdemocratie. U beschikte als premier over een breed netwerk in het maatschappelijke middenveld. Sindsdien nemen politici steeds meer afstand van dat middenveld. Hoe beoordeelt u deze ontwikkelingen?
DEHAENE: Vlaanderen is lange tijd een sterk verzuilde samenleving geweest, waarin christen-democraten en socialisten de politieke uitdrukking van die verzuilde structuren vormden. Zelf ben ik een exponent van dat systeem toen het al in een overgangsfase zat. Het herstelbeleid van Martens in de jaren tachtig was immers op duidelijke politieke keuzes gestoeld: er werd overleg gepleegd, maar de politici beslisten. In de jaren negentig uitte Verhofstadt in zijn Burgermanifesten scherpe kritiek op de organisaties van het middenveld. Maar zijn pleidooi voor een rechtstreekse relatie tussen burger en politiek wekte de verkeerde indruk dat politici er zijn om de individuele belangen van de burger te dienen. Terwijl de politiek ten dienste van het algemeen belang moet staan. Inmiddels heeft ook Verhofstadt de rol van het middenveld erkend.
Tegelijkertijd kampt het middenveld zelf met reconversieproblemen. Het heeft zijn wortels in de geïndustrialiseerde samenleving, maar we gaan in een hoog tempo naar een wereldwijde informatiemaatschappij, waar naast de klassieke sociale organisaties nieuwe tussenschakels ontstaan. Het middenveld wordt ook steeds meer een steekvlammiddenveld, waarin verschillende organisaties in wisselende combinaties actievoeren rond concrete thema’s. Die organisaties kunnen zich ook niet langer binden aan één politieke partij, omdat hun draagvlak dan te klein wordt. Ze leven dus vaak op gespannen voet met de politiek. De nieuwe generatie politici zal met die veranderingen moeten leren omgaan.
Coalitieregeringen zijn in België de regel. Maar door de politieke versnippering moet een premier steeds méér partijen proberen samen te houden.
DEHAENE: Om die reden ben ik voorstander van een kiesdrempel. Die zou zelfs tot 10 procent mogen gaan. Ik geef wel toe dat ik in 1992, tijdens de onderhandelingen over het Sint-Michielsakkoord, de proportionaliteit en dus het gevaar van politieke versplintering nog vergroot heb met toegevingen aan de toenmalige VU en de groenen. Maar dat risico woog voor mij toen niet op tegen de mogelijkheid om belangrijke nieuwe stappen in de staatshervorming te kunnen zetten.
U stelt dat de rol van de premier versterkt wordt in meerpartijencoalities. Is het niet juist andersom?
DEHAENE: Een premier kan die sterke rol maar vervullen, als zijn eigen partij hem daartoe ook de mogelijkheid geeft. Onder Martens was het bijvoorbeeld mijn taak om samen met de andere vice-premiers de belangrijke beslissingen voor te bereiden. Als eerste minister heb ik ook pas optimaal kunnen functioneren toen Herman Van Rompuy (CD&V) mijn vice-premier werd. Voordien moest ik in de onderhandelingen namelijk niet alleen de belangen van mijn regeringsploeg, maar ook die van mijn partij verdedigen.
Een van de grote handicaps van Verhofstadt was juist dat hij in zijn regering geen sterke woordvoerder van de VLD had en daardoor sommige dossiers te snel naar zich toe moest trekken. Al heeft dat ook wel wat met zijn karakter te maken. In ieder geval, de manier waarop hij Rik Daems (VLD) Sabena en Isabelle Durant (Ecolo) de nachtvluchten heeft afgenomen, wreekt zich vroeg of laat. Wat ook gebleken is.
Toch vertrok Verhofstadt van het principe dat onder paars-groen alle partijen mochten scoren.
DEHAENE: Vooral de SP.A-ministers hebben daarvan geprofiteerd, maar dat zouden ze in een ander systeem ook gedaan hebben. Dat in mijn regering de coalitiepartners zich niet mochten profileren, is flauwekul. Ik moet dan ook lachen als ik Johan Vande Lanotte (SP.A) dat nog maar eens hoor beweren. Hij is juist het perfecte voorbeeld van het tegenovergestelde.
Mijn indruk is dat Verhofstadt zijn troepen nooit goed onder controle heeft gehad en dat dan maar opendebatcultuur heeft genoemd. Maar die is vooral interessant gebleken voor de inner circle van de Wetstraat. Voor de bevolking was het alleen maar verwarrend.
De premier moet ervoor zorgen dat zijn coalitiepartners hun sterkste figuren naar de regering sturen, zegt u. Dus moet hij goede contacten hebben in alle politieke partijen?
DEHAENE: Als eerste minister sprak ik ook geregeld met Louis Michel (MR), die toen aan Franstalige zijde nog de grootste oppositiepartij leidde. De VLD stelde zich op dat vlak veel terughoudender op. Ook vandaag voel ik me meer verwant met de aanpak van Michel in paars-groen. Hij hecht net als ik veel belang aan netwerken en persoonlijke contacten. Bij Verhofstadt gebeurt dat minder spontaan. Maar mijn methode is niet heilig. Elke premier moet zijn eigen stijl ontwikkelen.
Verhofstadt heeft de afgelopen vier jaar wel geregeld een beroep moeten doen op mensen buiten de regering, zoals PS-voorzitter Elio Di Rupo en politiek secretaris Jos Geysels (Agalev), om de brokken te lijmen.
DEHAENE: Als de politieke tenoren aan de zijlijn blijven staan, kan dat leiden tot onhoudbare situaties. Dat heb ik begin jaren tachtig ondervonden, toen onder de tripartite-regering van Martens de liberalen wijlen Jean Gol en Willy De Clercq niet tot de regering zijn toegetreden. Op zulke momenten wordt het voor een premier nóg belangrijker zijn informele contacten te verzorgen en eventuele conflicten zo goed mogelijk te anticiperen.
Veel hangt ook af van de waarde die een premier aan ploegspel hecht. Hij moet de karakters van zijn ministers, hun politieke gevoeligheden en regeringservaring kennen. Bij Verhofstadt is het me opgevallen hoe hij de groenen niet heeft ontzien. Denk aan Magda Aelvoet die tijdens een persconferentie in haar tuin werd aangemaand haar verklaringen over de dioxinezaak te wijzigen. Of aan Durant en de nachtvluchten. Als vakminister zou ik me dat dossier nooit door de premier hebben laten afpakken.
Levert de laatste episode in de saga van de nachtvluchten ook het bewijs dat een Belgisch premier onwillige ministers niet zomaar tot de orde kan roepen?
DEHAENE: De Belgisch eerste minister heeft bijvoorbeeld niet dezelfde macht als de Duitse bondskanselier. Die kan echt als scheidsrechter optreden en een beslissing afdwingen. Wie vervolgens niet akkoord gaat, moet maar uit de coalitie stappen.
In België geldt de consensusregel: de premier kan als primus inter pares zijn collega-ministers geen akkoord opdringen. Hij moet binnen de ministerraad een consensus tot stand zien te brengen. Zijn gezag en leiderschap steunen dan ook vooral op zijn persoonlijkheid en zijn manier van werken.
Loopt een premier in het federale België voortdurend op eieren?
DEHAENE: Zeker. Door de splitsing van het kiezersvolk in Vlaamse en Waalse kiezers zijn er dan ook politici nodig die in de besluitvorming voldoende rekening houden met de federale staatsinrichting. Als minister van Verkeer besteedde ik veel tijd aan overleg met de bevoegde gewestministers. Dat verliep traag, maar het leidde wel tot akkoorden, bijvoorbeeld over het TGV-tracé. Ik ben er toen ook in geslaagd het dossier van de luchthaven te beheren, zonder dat het een regeringsdossier werd.
Ons federale model kent geen hiërarchie in de wetgeving: wetten gaan bijvoorbeeld niet boven decreten. Dat zou onleefbaar zijn zonder de coördinerende rol van de Europese regelgeving, die dat zwakke punt in ons systeem deels opvangt. Maar het andere zwakke punt, namelijk de afwezigheid van nationale partijen, en als gevolg daarvan, gescheiden kiezerskorpsen, wordt op die manier natuurlijk niet weggewerkt.
Europa houdt het federale België dus mee overeind, maar beperkt Europa ook niet de bewegingsruimte van een premier?
DEHAENE: Op Europees vlak heeft de premier een centrale rol. Door de bevoegdheden die de lidstaten aan Europa hebben overgedragen, wordt het binnenlands beleid in feite grotendeels op Europees niveau uitgetekend. De eerste minister moet zich dus in Europa engageren, om in eigen land stappen vooruit te kunnen zetten. Vaak vergemakkelijken de Europese richtlijnen ook het bereiken van binnenlandse doelstellingen. Een mooi voorbeeld daarvan vormen de fameuze Maastrichtnormen voor het terugdringen van het begrotingstekort en de schuldenlast.
Hoe houdt de premier de zaken bij elkaar als de publieke opinies in dit land steeds verder uiteengroeien?
DEHAENE: Dat is de grote uitdaging voor de komende jaren. Wie de media in Vlaanderen en Wallonië volgt, krijgt soms de indruk dat we in twee totaal verschillende landen leven. In de voorbije decennia konden we de zaken bijeenhouden dankzij de tweetaligheid van de Vlaamse politici. Intussen leveren steeds meer Franstalige politici die taalinspanningen, terwijl dat aan onze kant wat verwaarloosd wordt.
In de huidige verkiezingscampagne hebben zowel Michel als Di Rupo zich al in het Nederlands tot de Vlaamse kiezers gericht.
DEHAENE: Maar wie hebben ze daarmee een dienst proberen te bewijzen? Ze hebben vooral vertolkt wat anderen vaak zeggen, namelijk dat de Vlaamse politici aan het handje lopen van de kopstukken van de Waalse partijen. Het paradoxale is dat van de drie traditionele partijen nu alleen CD&V geen richtlijnen vanuit Wallonië krijgt.
Met zijn boodschap dat de Vlaamse kiezers voor de liberalen moeten stemmen om te voorkomen dat Di Rupo premier zou worden, is Michel duidelijk opgetreden als een verkiezingsagent voor de VLD. Ik ben ervan overtuigd dat hij dit maar heeft gedaan omdat hij vooraf wist dat Di Rupo ruimte in de Vlaamse kranten had gekocht voor zijn open brief aan de Vlamingen. Een initiatief dat past in de hevige tweestrijd die de verkiezingscampagne in Wallonië overheerst.
U beschouwt dit niet als Franstalige sollicitaties voor het eersteministerschap?
DEHAENE: Di Rupo heeft gezegd dat hij geen kandidaat is, en ik geloof hem. Op dit ogenblik zal hij niet de fout maken regeringsleider te willen worden. Hij weet dat dit een revolte zou uitlokken en dat Wallonië daar een zware prijs voor zou betalen.
Michel heeft ook gezegd geen ambities te hebben voor het premierschap, maar hem geloof ik helemaal niet. Verhofstadt moet dus meer op zijn hoede zijn voor Michel dan voor Di Rupo.
In de loop der jaren heeft de eerste minister de invloed van de koning geleidelijk overgenomen. Het lijkt ook dat koning Albert II zich meer afzijdig houdt van de politiek dan zijn voorganger. Is dat een logische ontwikkeling?
DEHAENE: Om te beginnen heeft de huidige koning rechtstreeks niets meer te maken met een groot deel van het politieke gebeuren. Hij heeft geen vat op wat de gewesten en gemeenschappen beslissen, hij moet veel minder wetten en besluiten ondertekenen. Na de lange ervaring van wijlen koning Boudewijn bewaart het hof bewust meer afstand tegenover de politiek, omdat het beseft dat alleen op die voorwaarde de koningsfunctie kan blijven bestaan.
In feite heeft de koning alleen nog reële politieke taken bij regeringscrisissen en na de verkiezingen, met de aanstelling van een informateur of formateur. Dat neemt niet weg dat de koning een uiterst belangrijke rol kan spelen in tijden van sterke emoties. Tijdens de Dutroux-crisis was de ontreddering in de samenleving compleet. Door het grote vertrouwen dat de bevolking in hem stelt, was het publieke optreden van koning Albert op dat ogenblik dan ook van cruciaal belang.
Patrick Martens
‘Ik heb nooit een journalist gebeld na een kritisch artikel.’
‘Verhofstadt moet meer op zijn hoede zijn voor Michel dan voor Di Rupo.’