Steeds meer ouders schuiven hun eigen verantwoordelijkheden op de school van hun kinderen af. Leerkrachten moeten de jeugd opleiden, opvoeden, voorlichten, van de straat houden, en vooral een diploma geven.
Ondertussen kunnen de recente onderwijsstakingen op weinig begrip rekenen. Ouders klagen over de opvangproblemen die de acties meebrengen, maar vooral over het feit dat hun kinderen er leerstof door missen. En dat terwijl vrijwel alle scholen last hebben van het ‘vervroegdevakantiesyndroom’: enkele dagen voor de vakantie vertrekken ouders al met hun schoolgaande kinderen op reis, wegens de goedkopere tarieven. En ze pikken het niet dat de juf daar commentaar op geeft. ‘Ouders leggen zich tegenwoordig gewoon minder gemakkelijk bij beslissingen van de school neer’, zeggen scholen en koepelorganisaties. ‘Ze protesteren als hun kind gestraft wordt en zeker als het niet geslaagd is.’ Volgens verschillende Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB) zijn het vooral ouders uit ‘betere milieus’ die protesteren.
De meeste conflicten tussen ouders en de school van hun kind worden nog steeds binnen de schoolmuren opgelost, ook al stappen sommigen al sneller naar de rechter (zie kader). Schooldirecties zijn dan ook bang voor juridische stappen en zetten veiligheidshalve alles zwart op wit _ desnoods in zesvoud _ wat een enorme papierwinkel meebrengt. Veel leraars krijgen daardoor het gevoel dat al die paperassen belangrijker worden dan wat ze elke dag met hun leerlingen proberen te doen. En dat zorgt voor heel wat frustraties.
Tegelijk blijkt uit een recente opiniepeiling dat 76 procent van de Vlaamse ouders vindt dat de school van hun kinderen het heel goed doet. Ook uit de resultaten van een rondvraag die Test-Aankoop in september 2000 publiceerde, blijkt dat de meeste ouders en leerlingen best tevreden zijn, onder meer omdat leerkrachten volgens hen veel aandacht voor leerproblemen hebben. Wel valt op dat een op de drie ouders nooit naar een oudervergadering komt, ook al ondervindt hun kind moeilijkheden.
BANG VOOR LATER
Scholen vinden dus dat ouders niet meer opvoeden en alles aan hen overlaten, en ouders beweren wel dat de scholen het goed doen, maar protesteren toch steeds luider. ‘Zo paradoxaal is dat niet’, zegt Walter Hellinckx, hoogleraar Pedagogiek aan de Katholieke Universiteit Leuven. ‘Ouders voelen zich onzeker. Ze hebben het nu materieel beter dan vroeger, maar tegelijkertijd hebben ze het een stuk moeilijker. De meeste ouders hebben minder kinderen en zijn dus enorm bezorgd over dat gouden kind.’
Veel ouders worden ook verontrust door de stapels informatie die ze krijgen: in allerlei bladen lezen ze dat kinderen depressief kunnen zijn, dat er leer- en gedragsproblemen bestaan. Hellinckx: ‘Meer informatie betekent dat problemen sneller worden opgespoord en dat is goed. Maar het maakt ouders ook onzeker. Het probleem is dat mensen brokjes informatie onthouden. Sensibiliseringscampagnes in verband met kinderrechten geven ouders bijvoorbeeld vaak de indruk dat ze een kind geen tik meer mogen geven, dat ze het zijn zin moeten laten doen. Maar kinderrechten houden in de eerste plaats in dat kinderen en jongeren zich veilig moeten voelen. En regels en structuren bieden veiligheid.’
Aan de andere kant eisen ouders het recht op om hun eigen leven te leiden. Ze willen zich zowel in hun carrière als in hun sociaal leven kunnen ontplooien. Ze verzorgen zich beter, doen aan sport, gaan naar het theater en de film. ‘Maar in de tijd die ze aan zichzelf en hun carrière besteden, kunnen ze niet met hun kinderen bezig zijn’, aldus Hellinckx. ‘Dat leidt tot schuldgevoelens en pedagogisch immobilisme. Ouders willen immers ook van hun kinderen kunnen genieten en niet altijd de opvoeder moeten zijn. Daarom verschuiven ze onbewust een deel van de opvoeding naar de school.’
Ouderlijke onzekerheid heeft heel wat gevolgen. Hun kind zit amper in de kleuterschool of ze beginnen al te vrezen dat het achterop zal raken. En de stapels opvoedingsboeken die overlopen van goede raad doen daar geen goed aan. Ga er maar aan staan: De alerte peuter (ontdek en stimuleer de talenten en vaardigheden van je tweejarige kind), Samen leren (hoe leer ik mijn kind zijn tijd organiseren?), Contact met je puber (positief leiding geven). Een gat in de markt, inderdaad. Zelfs in de vakanties worden kinderen niet met rust gelaten: elk warenhuis verkoopt tegenwoordig kleurrijke boekjes waarmee een leerlingetje uit de eerste klas alle ‘leerstof’ kan herhalen. Het succes van taal- en wiskundekampen en zelfs leren leren-kampen voor achtjarigen bewijst dat ten overvloede.
Bange ouders eisen ook heel wat van de school. Vlaams minister van Onderwijs Marleen Vanderpoorten (VLD) somde die eisenbundel van de ouders ooit zo op: ‘Preventie en aanpak van drugsgebruik, pesten, geweld, vandalisme, spijbelen en racisme. Verder burgerzin, zorgverbreding, leerlingvolgsystemen, begeleiding van niet geslaagde leerlingen, rijbewijs, meer sport, meer cultuur, mentor voor jongere collega’s, gebruik van pc’s en multimedia.’
De scholen, amper bekomen van de opeenvolgende hervormingen, voelen de hete adem van de ouders in hun nek en dekken zich in door elk probleem vliegensvlug te signaleren, enkel en alleen uit angst dat ouders hen achteraf zullen verwijten dat ze niet genoeg aandacht voor hun kind gehad hebben. Daarom schotelen veel scholen elke leerling die voor een examen zakt een begeleidingsplan voor, met extra oefeningen en bijlessen om de achterstand in te halen. Die begeleidingsplannen, die leerkrachten veel werk kosten, worden ook opgesteld voor kinderen die niet studeren, elk weekend uitgaan en slapend in de klas zitten. Zo kunnen de leerkrachten bewijzen dat ze al het mogelijke hebben gedaan om de leerling te laten slagen. Het is een boodschap aan het adres van de ouders: ‘Kijk eens wat wij hebben gedaan?’ Maar het houdt ook een impliciet verwijt in: ‘Wat hebben jullie eigenlijk gedaan?’ Zo ontstaat een vicieuze cirkel. Ouders zijn onzeker en bezorgd voor alle ellende die op hun kinderen kan afkomen, waardoor scholen soms vroegtijdig problemen signaleren en die bezorgdheid nog aanwakkeren.
MET MES EN VORK
Volgens Trees Gilles, secretaris-generaal van de Vlaamse Confederatie van Ouders en Ouderverenigingen (VCOV) hebben ouders inderdaad ‘een sterk groeiende behoefte aan opvoedingsondersteuning’. ‘Als wij leraars horen klagen over het feit dat ze opvoedende taken van de ouders moeten overnemen, bedoelen ze vaak dat ze jongeren heel primaire zaken als wellevendheid moeten bijbrengen’, zegt ze. ‘Maar opvoeden is meer dan dat. Het is ook overdracht van waarden, waardoor onderwijzen tegelijk opvoeden is. En daar schuilt het probleem. De eensgezindheid over een aantal waarden is verdwenen. De toenemende informatie leidt ertoe dat de waardencommunicatie niet meer zo eenduidig is. Vroeger werden regels en stellingen amper in twijfel getrokken. Leerkrachten wisten dat ouders dezelfde waarden verkondigden, en dat jongeren die overnamen. Leerkrachten én ouders hebben het daardoor moeilijker. Maar dat is nog iets anders dan het doorschuiven van verantwoordelijkheid.’
Vroeger werden (ongeschreven) regels van bovenaf opgelegd en golden die overal, zowel thuis, op school als in de jeugdbeweging. De jaren zestig hebben dat echter grondig door elkaar geschud: ouders en kinderen maken nu ‘afspraken’. Regels worden niet meer opgelegd, maar groeien uit overleg. Wie zijn kinderen zo opvoedt, weet echter toch heel goed dat er sowieso regels bestaan, regels die van respect voor de anderen uitgaan. Onze vrijheid houdt immers op waar die van de ander begint. De vraag is of ook hun kinderen dat uit zichzelf aanvoelen.
In de hele maatschappij neemt antisociaal gedrag opvallend toe. Zo zijn er steeds meer mensen die zonder verpinken geen enkele verkeersregel meer respecteren of in het warenhuis ongegeneerd andere klanten omverlopen om toch maar als eerste de kassa te bereiken. Dus ligt het voor de hand dat ook kinderen en jongeren asocialer worden. Meestal gaat het om jongeren die thuis geen regels hebben meegekregen. Een school kan dat niet rechttrekken, en is daar ook niet voor bedoeld. Maar de leerkrachten worden wel geconfronteerd met jongeren die geen minimale grenzen meer kennen, die met de schoolregels én met de andere leerlingen botsen.
Er is nog meer: in de lerarenopleiding wordt gepleit voor tolerantie, voor openheid, voor het aanleren van mondigheid. Maar als een leraar, onderwijzer of kleuterleider zo’n antisociale bende in de klas heeft, is tolerantie in de praktijk vaak niet haalbaar. En dus wordt er gestraft en dus komen ouders klagen en zet de negatieve spiraal zich voor de zoveelste keer in gang. Zo maken ouders en school elkaar machteloos en woedend. En het kind? Dat is de dupe.
GROENE OUDERS
De Gentse schepen van Onderwijs Freya Van den Bossche (SP.A) startte aan het begin van dit schooljaar de zogenaamde Septemberlijn op, een dienst van het Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB). Een telefoonlijn waar ouders terechtkunnen met vragen en klachten over inschrijvingen. ‘Er is alvast één ding dat ouders en school tot bondgenoten maakt: het kind en zijn ontwikkeling staat voor beiden centraal’, zegt Van den Bossche. ‘Als ouders niet bij de school betrokken zijn en de school geen aandacht voor het thuismilieu heeft, werkt het niet.’ Maar wat dan met al die verplichte schoolraden en participatieraden? Doen die hun werk niet? Van den Bossche: ‘Ze werken wel, maar het moet gezegd dat de drempel voor een heleboel ouders toch heel hoog is. Veel ouders zijn een beetje bang voor die formele vergaderingen, dus moet je hen er op een informele manier bij betrekken. In het Freinetonderwijs wordt bijvoorbeeld gewerkt met zwemouders, leesoma’s en ouders als gemachtigd opzichter of begeleider van fietspools. En verloopt de communicatie toch stroef, dan kan een brugpersoon ingeschakeld worden.’
Trees Gilles is het daarmee eens. ‘Wij leggen er de nadruk op dat ouders die een school kiezen, medeverantwoordelijk zijn en dus het opvoedingsproject van de school moeten steunen’, zegt ze. ‘De school moet dan weer een open communicatie voeren en ouders laten deelnemen. Wij zien immers dat ouders die betrokken zijn _ en dat is meer in het basisonderwijs dan in het secundair onderwijs _ wel degelijk tevreden zijn en begrip opbrengen.’ De VCOV zette daarom de actie Groene Ouders op. Daarbij krijgen ouders vorming om als bemiddelaar op te treden in conflicten tussen ouders en de school en bij moeilijk bespreekbare onderwerpen. ‘Een goed initiatief’, zegt Walter Hellinckx. ‘Maar er zou in de lerarenopleiding ook veel aandacht aan communicatievaardigheden besteed moeten worden. Met ouders en leerlingen praten, is immers belangrijk. Zo kunnen veel conflicten voorkomen worden.’ Dat klinkt wel mooi, maar biedt geen garanties. Ouders hebben immers een ideaalbeeld voor ogen van een gehoorzaam, vriendelijk kind dat spontaan helpt, goed studeert en zijn kamer opruimt zonder dat ze een half uur moeten brullen. Ideaalbeelden zijn gedoemd om voor teleurstellingen te zorgen. Bovendien zijn ma en pa vaak geneigd hun kind constant met anderen te vergelijken. Scholen mogen dan proberen om de competitie onder de leerlingen uit te schakelen door geen klasrangorde meer op te stellen, ouders leggen het rapport van hun kroost toch naast die van neefjes, nichtjes, buurjongetjes en de kinderen van collega’s. Niemand bloost graag als de baas op het einde van het schooljaar vraagt hoe zoonlief het er heeft afgebracht.
HOGE VERWACHTINGEN
Dat is niks nieuws natuurlijk. Schoolresultaten zijn altijd enorm belangrijk geweest. Daar kunnen scholen niet onderuit en ze hebben het dus ook niet gemakkelijk om ouders te vertellen dat hun kind de (door de ouders) gekozen richting niet aankan. Volgens Trees Gilles moeten de verwachtingen van de ouders getoetst worden aan de verwachtingen van de leerkrachten. Die laatsten gaan immers ook van een ideaalbeeld van de leerling uit: een kind dat ijverig volgt in de klas, al zijn huiswerk maakt, alle lessen kent en bovendien beleefd is. Ook dat ideaalbeeld leidt tot teleurstellingen of _ erger nog _ tot negatieve beoordelingen.
‘Vaak wordt vergeten dat de kinderen zelf door alle partijen gehoord en geïnformeerd moeten worden’, aldus Gilles. Anders gebeurt alles maar boven hun hoofd. Hellinckx: ‘Dat kind staat theoretisch wel centraal, maar er wordt vaak niet naar geluisterd. Ouders en school kijken meestal alleen naar wat het níét kan. Zo versterken ouders en leerkrachten elkaars negatieve opmerkingen, terwijl ze elkaars positieve, opbouwende opmerkingen zouden moeten versterken.’
De meeste ouders willen dat hun kinderen goede resultaten behalen, en dat ligt ook voor de hand. ‘Toch is er iets veranderd’, zegt een schooldirecteur. ‘Ouders zien onderwijs steeds meer als een consumptieartikel. Je stopt er geld in en aan het eind moet er een diploma uitrollen. Komt dat diploma niet, dan is de school fout. Niet het kind dat niet heeft gestudeerd en zeker de ouders niet.’ Als een scholier dus geen diploma behaalt, heeft de school gefaald. ‘Daar komt dat gouden kind weer tevoorschijn’, aldus Hellinckx. ‘Als een school negatieve dingen signaleert, gaan ouders automatisch in het verweer. En zo hoort het ook. Als zij hun kind niet verdedigen, wie dan wel? Als er iets misloopt met hun zoon of dochter, nemen de emoties het over. Dan is dat niet de schuld van hun kind, maar van de school, de vrienden, noem maar op. Dat is een primaire reactie die getuigt van een band tussen ouders en kind.’
Dat maakt het de school echter niet gemakkelijk. Die wéét immers wat er fout is gelopen en verzet zich al even automatisch tegen de aanval van ouders. ‘Het is gemakkelijk gezegd,’ aldus Hellinckx, ‘maar een professional heeft geen recht op woede. Hulpverleners, politieagenten, leerkrachten en schoolhoofden moeten kalm blijven. Die moeten de woede en de emoties van ouders ondergaan zonder boos te worden, want dat creëert een negatieve spiraal die niets oplost.’
Misjoe VerleyenAnn Peuteman
Ann Peuteman
‘Ouders willen ook van hun kinderen kunnen genieten en niet altijd de opvoeder moeten zijn.’
‘Ouders zien onderwijs steeds meer als een consumptieartikel. Je stopt er geld in en aan het einde moet er een diploma uitrollen.’