‘Mijn fuck you is nu rustiger en geduldiger’
Vanaf 9 april neemt Damien Hirst het Palazzo Grassi en de Punto della Dogana in Venetië in. Met zijn XXL-tentoonstelling heeft de Britse ster maar één doel voor ogen: iedereen de mond snoeren die hem verwijt niet meer dan een zakenman te zijn die tot in het oneindige dezelfde kunstjes opvoert.
Enkele weken voor zijn grote comeback kiest de ontembare Damien Hirst voor een minimalistische communicatie: vier kiekjes, die hij in februari op Instagram postte, even weinig onthullend als de teaser van een nieuwe Star Wars-film. En sindsdien bleef het stil. Als een volleerd acteur houdt Hirst zijn publiek in spanning. Het is een onmogelijke opdracht om meer te weten te komen over de monumentale tentoonstelling die aan hem gewijd wordt in het Palazzo Grassi en de Punto della Dogana in Venetië. De heer des huizes, kunstverzamelaar François Pinault, heeft de gewoonte om één maand voor de Biënnale voor hedendaagse kunst uit te pakken met een tentoonstelling met veel weerklank. Maar het is voor het eerst dat hij zijn volledige expositieruimte openstelt voor een enkele kunstenaar. Pinault heeft een zwak voor Hirst. Bij de opening van het Palazzo Grassi in 2006 stelde hij al verschillende stukken uit zijn verzameling tentoon. ‘Dat hij een selfmade man is, verklaart voor een groot stuk waarom François Pinault zo aan hem gehecht is’, zegt museumdirecteur Martin Bethenod.
Damien Hirst ontvangt ons in zijn kantoren in Londen, die volgestouwd zijn met persoonlijke objecten. Hij is zo vriendelijk ons uit te leggen hoe de expo, die zich uitstrekt over maar liefst 4500 m2, tot stand is gekomen. Tien jaar geleden vroeg hij op een dag aan de tuinman van zijn landhuis in Gloucestershire om wat bomen en bloemen te planten: ‘Hij antwoordde me: “Meneer, wat u ook doet, u moet altijd tien jaar wachten voor een tuin er wat begint uit te zien.”‘ Tien jaar? Een eeuwigheid voor de man die gewoon is van het ene succes naar het andere te hollen, terwijl hij dezelfde motieven zo lang mogelijk recycleert, zoals zijn Spot Paintings, immense panelen met gekleurde punten, of zijn Butterfly Colour Paintings, veelkleurige composities met honderden vlinders. ‘Het is zoals een bouwspel. Ik vraag me af hoeveel stukjes ik nog kan stapelen voor het hele gebouw instort’, vertelde hij ons in 2010. Vandaag lijkt hij enigszins terug te komen op die buitensporigheden. ‘Toen ik mijn Spot Paintings maakte en op de markt bracht, bleken ze goed te verkopen. Ik voelde me onoverwinnelijk. Twintig jaar later zegt het me niets meer’, verzekert hij. Hij belooft dat de bezoekers deze keer recht hebben op iets anders dan objecten voor snelle productie en consumptie. Moeilijk te geloven van iemand die wel al vaker het einde van een reeks aankondigde alvorens ze doodleuk weer op te pikken. ‘Echt wel’, zweert hij terwijl hij wijst naar zijn grijzende haren, alsof de jaren van verstand zijn gekomen.
Kil en onverstoorbaar
Is de leider van de Young British Artists (YBA) die de ingedommelde Londense scene in de jaren negentig wakker schudden, de fuck you ontgroeid? ‘Het is een andere fuck you. Een rustiger en geduldiger fuck you’, antwoordt Hirst verrassend droogjes. Het is moeilijk om niet terug te denken aan dezelfde scène, tien jaar eerder, toen het voormalige enfant terrible zijn tentoonstelling in het oceanografisch museum van Monaco voorbereidde. De afspraak was op dezelfde plaats, in de kantoren van zijn bedrijf in Welbeck Street, midden in de chique wijk van Londen. Ook het protocol was krek hetzelfde: één uur interviewen, geen tel langer, onder de waakzame en moederlijke blik van zijn studiodirectrice Jude Tyrrell. Hirst toonde zich toen professioneel, zonder smoesjes en andere praatjes. Maar hij was ook even kil en onverstoorbaar als de in formol ronddobberende haai waarmee hij beroemd werd.
De nieuwe Hirst is rondborstiger nu hij grof geld verdient. Hij weet dat ze klaarstaan om hem neer te sabelen, de Britse pers voorop, die hem er al sinds het begin van de jaren 2000 van beticht te repetitief, te cynisch, te gemakzuchtig te zijn, kortom, dat hij al zijn kruit al verschoten heeft. ‘Het is een enorme ontgoocheling’, schreef Adrian Searle, sterjournalist van The Guardian, na de retrospectieve die Tate Modern in 2012 aan hem ophing. ‘Een nationale schande’, voegde Jonathan Jones, zijn collega bij dezelfde krant, er giftig aan toe na de ophefmakende doortocht van Hirst in een educatieve uitzending van de BBC waar hij kinderen aanspoorde tot luiheid. Het komt niet vaak voor dat een kunstenaar zo’n spervuur van kritiek te verwerken krijgt. Zijn kleinste daden worden onder de loep genomen, zijn realisaties druk becommentarieerd, zijn mislukkingen extra in de verf gezet. Dat alles omdat Hirst een ster is zoals geen enkele andere beeldend kunstenaar voor hem. En een zakenman die aan het hoofd staat van Science, een holding met 250 werknemers verdeeld over een niet-commerciële galerie (Newport Street Gallery), een uitgeverij (Other Criteria) en een bedrijf voor kunsttransporten. The Guardian schat zijn fortuin op 262 miljoen euro. ‘Het is nog veel meer’, fluistert de boss, die er prat op gaat zwarte sneeuw gezien te hebben: ‘Toen ik op mijn twintigste een rekening wilde openen, schudde de bankier het hoofd toen hij hoorde dat ik een kunstenaar was.’ Het kereltje uit Leeds dat moeite had om rond te komen, heeft een lange weg afgelegd. Hirst beleefde een saaie kindertijd, tot zijn ouders uit elkaar gingen. Hij was toen 12 jaar en begon een carrière als kleine crimineel: winkeldiefstal, verzekeringsfraude, valse cheques. ‘Mijn moeder was erg bang dat de politie me op een dag zou komen halen’, vertelt hij schalks. ‘De misdaad beviel me wel omdat het creatief was. Het was een manier om de dingen te omzeilen. Maar op lange termijn loont het niet.’ In die tijden loonde weinig in Leeds. De roetzwarte stad in het oude industriebekken van Yorkshire biedt weinig perspectieven. Hirst tekent, kladdert theaterdecors en rijgt de eendagsklusjes aan elkaar. ‘Ik groeide op in een stad waar de mensen slager, mecanicien of verkoper waren’, gaat hij verder. ‘Niemand van mijn vrienden dacht eraan om geld te verdienen met een job die hij leuk vond.’
Young British Artist
Hirst ontsnapt aan dat determinisme door in 1987 naar Londen te verhuizen. Hij trekt er naar de kunstschool Goldsmiths. Hij brandt van ambitie: ‘Ik wilde altijd al beroemd worden. Dat is mijn drang naar onsterfelijkheid.’ Hij zweerde toen bij Mark Rothko en Francis Bacon en vond hedendaagse kunst ‘stront’. Hij maakte liever assemblages van geschilderd hout zoals Kurt Schwitters. Op Goldsmiths ontdekt hij het potentieel van minimalistische en conceptuele kunst. En belangrijker nog: hij leert er Sarah Lucas, Angus Fairhurst en een hele bende kompanen kennen die de kunstverzamelaar en reclamemagnaat Charles Saatchi later de Young British Artists zal dopen.
In 1988 zet de 23-jarige Hirst een belangrijke tentoonstelling op in de dokken van Londen: Freeze. Hij stelt er al zijn kameraden voor. Hij snapt al meteen dat kunstenaar zijn, inhoudt dat je kunst produceert en de verspreiding ervan beheert. In 1995 wint hij de prestigieuze Turner Prize. Het jaar daarop komt de bevestiging: de Royal Academy of Art lanceert de YBA’s met de tentoonstelling Sensation met werken uit de verzameling van Saatchi. De expo valt samen met ‘Cool Britannia’, een uitdrukking die ontstaat in 1996 in het weekblad Newsweek toen Tony Blair de macht greep. De Labourpremier wil breken met de besparingspolitiek van de jaren onder Thatcher en het conservatieve imago van Groot-Brittannië veranderen. Hij trekt kunstenaars en muzikanten aan om het establishment te verjongen en heft het glas met Noel Gallagher, de gitarist van Oasis, op een feestje in Downing Street. In die jaren floreert de britpop, met rockbands zoals Blur, voor wie Hirst een albumhoes tekent. Elk domein heeft op dat moment zijn ster: Alexander McQueen of Kate Moss in de mode, Hirst in de kunstwereld.
Vanaf die beginjaren zijn Hirts geliefkoosde thema’s aanwezig: leven en dood, schoonheid en verderf, wetenschap en ziekte, orde en chaos, de cyclus van het leven. In 1990 maakt hij het boeiendste werk van zijn carrière: A Thousand Years. In een gigantische glazen doos fladderen vliegjes hun voorgeprogrammeerde dood tegemoet: verbranden door een elektrische vliegenvanger of verdrinken in het bloed van een koeienkop die op de bodem ligt. Het jaar daarop realiseert Hirst zijn tweede wapenfeit: een immense haai die hij in formol dompelt, de eerste van een honderdtal gekeelde dieren die hij in de vloeistof dompelt. Daarna volgen medicijnkasten en chirurgische instrumenten in alle mogelijke vormen en kleuren. En niet te vergeten: de Spot Paintings, gekleurde erwten die zich zo goed lenen tot merchandising.
Bij Hirst mist de enscenering zijn doel nooit. Zijn beeldtaal is eenvoudig en direct. ‘Ik wil een werk maken waar je niet omheen kunt’, zegt hij daarover. ‘Mijn grootste vrees is dat je het bekijkt en even snel weer vergeet. Ik wil dat het je niet meer loslaat.’ Of je er nu van houdt of niet. Zijn tegenstanders, die zich doodergeren aan zijn letterlijke producties met vaak pompeuze titels, werpt hij een citaat van Andy Warhol voor de voeten: ‘Als de mensen niet houden van wat je maakt, maak er dan nog meer van. Als ze er nog altijd niet van houden, doe dan voort tot ze ervan houden.’ Kwestie van ze murw te slaan en het volledige terrein te blijven bezetten. De mosterd haalt Hirst bij de grote merken: eenzelfde idee in verschillende vormen, voor alle smaken en beurzen. Neem nu zijn vlinders: je ziet ze op glasramen, op cirkelvormige panelen en… op behangpapier. Je vindt ze op doeken van enkele honderdduizenden dollars en in afgeleide producten die verkocht worden voor enkele duizenden dollars. Maar ze fladderen ook rond op de decoratie van zijn laatste restaurant, Pharmacy 2, waar de klanten, gezeten op stoelen in de vorm van pastilles de trendy nouvelle cuisine van Londen degusteren – met invloeden uit het Midden-Oosten, alles huisbereid natuurlijk en op basis van producten die uiteraard lokaal en traceerbaar zijn.
Hirst Inc.
In de vestiging van Science in Welbeck Street heerst een volkomen rust. Een vijftigtal werknemers is er in de weer. De anciens zijn er al meer dan tien jaar. In elk kantoor tref je werken van de heer des huizes aan, maar ook van zijn geestesgenoten en kompanen als Sarah Lucas, Jeff Koons of Richard Prince. Maar het echte zenuwcentrum van het bedrijf vind je in Stroud, op twee uur rijden van Londen. Je komt er alleen binnen met toestemming van de baas en zonder fototoestel. In een hightech hangar die groot genoeg is om verschillende privéjets te stallen maakt een legertje assistenten – de meesten zijn zelf kunstenaar – Spot Paintings, apothekerskabinetten en andere spin paintings. ‘Hirst was een model voor ons in het college’, vertrouwt Joe ons toe van achter een mondmasker als we hem even onderbreken in zijn werk. De dagtaak van de roodharige kerel met volgetatoeëerde armen die hier al zeven jaar achter de schermen werkt? ‘Achtduizend punten maken’, antwoordt hij gewapend met een fijn staafje, zonder het minste spoor van verveling. Even verder meten andere medewerkers op de millimeter na de plaatsing van zo’n zesduizend pastilles of zesduizend valse diamanten die nauwgezet in rekken worden gezet. Er wordt geen woord gezegd, zelfs geen zuchtje geslaakt in dit ingenieuze mierennest waar op de achtergrond de soundtrack van Requiem for a Dream door de luidsprekers klinkt. Onbegonnen werk om hier meer te weten te komen over de lopende projecten. Bij Hirst Inc. is alles staatsgeheim, of toch bijna. Hirst probeert hier wat Warhol hem voordeed met de Factory, zonder de excentrieke sfeer van het New York in de jaren zeventig.
Als kunstenaar maar ook als ondernemer heeft Hirst van de popart geleerd hoe belangrijk verrassingseffecten en superlatieven zijn. Alleen provocatie en grote cijfers zouden beroemdheid garanderen. Wanneer de Brit in 2007 zijn atelier buitenkomt met For the Love of God, een kopie in platina van een menselijke schedel uit de 18e eeuw, belegd met 8601 diamanten, dan is het niet het werk zelf dat alle aandacht trekt maar wel de prijs: 100 miljoen dollar. Met een flinke dosis cynisme gooit Hirst de media een kluif waar ze gretig de tanden inzetten. Van genie tot oplichter: ze krijgen er niet genoeg van, maar nemen niet de tijd om zijn werk echt te doorgronden. De kunstenaar hield alle krantenknipsels van toen bij. Vandaag sieren ze… zijn toiletten.
Hirst zet het systeem naar zijn hand. Dat bewijst zijn verkoop bij Sotheby’s in 2008. De kunstenaar zorgt voor een kortsluiting bij zijn handelaars door meer dan tweehonderd werken af te leveren die hij in één jaar tijd in elkaar flanste. ‘Ik was omringd door geld en beheerders van investeringsfondsen. Ik wilde een gebaar stellen dat veel zegt over hoe de kunstwereld werkt’, rechtvaardigt hij zijn initiatief. Een van de loten, een in formol opgelegd gouden kalf, symboliseert voor hem in één beeld de uitwassen van de markt. Het is alsof het ziekenhuis liefdadigheid op de hak neemt, klinkt het verontwaardigd in kunstkringen. Specialisten voorspellen een ramp en bestellen de doodskist al. En toch: op de dag van de verkoop verdringen meer dan 21.000 mensen elkaar bij Sotheby’s. Het is de dag waarop de bank Lehman Brothers op de fles gaat. Hirst houdt de adem in: het is de jackpot, met een fenomenale opbrengst van 111 miljoen pond (meer dan 125 miljoen euro). ‘Ik deed het niet voor het geld’, houdt hij vol tot vandaag. ‘Ik wist niet of ik ging winnen of verliezen, maar ik wist wel dat, wat de uitkomst ook was, het een historisch moment zou worden.’ En vooral ook een inbreuk op de zeden en gewoonten. Hirst wilde aantonen dat de kunstenaar koning is en niet de handelaars of de verzamelaars.
Hij had het Charles Saatchi indertijd al gezegd. De reclamemaker was lange tijd zijn grootste fan. Tot hij in 2003 een iconisch geheel van werken van Hirst verkocht, waaronder de beroemde haai in formol die hij voor 50.000 pond had verworven. Met een enorme winst in het vooruitzicht: de miljardair Steven Cohen kocht het zeeroofdier voor 12 miljoen dollar. Hirst neemt knarsetandend zelf een deel van zijn eigen werken weer over: ‘Ik ben het aapje op het draaiorgel van Charles Saatchi niet.’ Zijn laatste middelvinger stak hij op in 2012: de kunstenaar orkestreert gelijktijdig een tentoonstelling van Spot Paintings in de elf galerieën van Larry Gagosian. Bingo! Deze keer doet hij het met een traditionele tussenpersoon, maar haalt hij wel een farce uit van wereldformaat: hij biedt parvenu’s uit heel de wereld hetzelfde schilderij te koop aan, duur, maar dupliceerbaar tot in het oneindige.
Old British Pensioner
Die neus voor zaken deelt hij met Jeff Koons, die tien jaar ouder is. Hirst steekt niet weg dat hij diep geraakt is door de stofzuigers van de Amerikaanse ready- madekunstenaar, die zoals Marcel Duchamp huis- houdelijke objecten omvormt tot kunstwerken. Hij vereert hem zelfs zo erg dat hij de muren van de Newport Street Gallery in 2016 aan hem wijdt. De twee mannen hebben veel gemeen. Maar Hirst heeft niet de lichtheid, noch de sereniteit van Koons, die een zwak heeft voor lieflijke doeken uit de 18e eeuw, van Boucher tot Fragonard.
Demonstratie in zijn cottage in Gloucestershire. In dit kokette optrekje uit de 16e eeuw, sinds 1987 helemaal heringericht door de kunstenaar, zie je op alle verdiepingen schedels. Magere Hein is overal, tot de gebeeldhouwde doodshoofden in de lambrisering en in de badkamer toe, waar de vloer en de muren gemaakt zijn van grafstenen. In de kleine tuin die lijkt op een kerkhof, speelt een sarcastisch skelet viool op het dak. De dood sijpelt ook door in zijn lectuur: in de hobbykamer staan alleen boeken over de dood op het schap. Voor Koons is kunst een feest. Voor Hirst is het een trieste mis. Hij zag te veel vrienden sterven, zijn oudste maatje voorop, de kunstenaar Angus Fairhurst die in 2008 de hand aan zichzelf sloeg. Koons heeft het voorkomen van een good guy, als een handelsreiziger met tandpastasmile en onberispelijk maatpak, terwijl Hirst lang met drugs en rock-‘n-roll flirtte, heel hard geleefd heeft en zich op feestjes vaak misdroeg. Maar misschien is hij niet de slechterik die iedereen van hem maakt. ‘Jeff is op zichzelf gericht’, observeert Elena Geuna, commissaris van de tentoonstelling in Venetië. ‘Damien is guller, hij deelt meer.’
Op zijn 52e produceert de nieuwe Hirst nog altijd schedels. Maar de drank en drugs slaat hij voortaan af. Drie keer per week doet hij aan yoga en hij ontfermt zich over zijn drie kinderen over wie hij de voogdij heeft. ‘Er zijn nog altijd mensen die me afdoen als enfant terrible, als Young British Artist. Ik ben nu meer een OBP, een old British pensioner‘, grapt Hirst, gekleed in hippe en arty jeans, sneakers en zwarte anorak. Waar is de stuurse en snoeverige jongeman in zijn slecht gestreken hemd, de das op halfzeven – zoals op de portretfoto van toen hij vijftien was die in het kantoor van Jude Tyrell aan de muur hangt? Heeft de rockster met getinte brilglazen, die maar wat graag op de vuist ging, zijn wilde haren verloren? Op een dood spoor, schamperen zijn tegenstanders. Zijn laatste tentoonstelling in het Tate Modern in Londen in 2012 was niet meer dan herhaling en variaties op hetzelfde thema, opgewarmde kost. En als hij zich al een zijsprong veroorloofde, door schilderijen op te dragen aan zijn grote voorbeelden zoals Picasso of Bacon, kreeg hij de wind van voren. Terecht, want zijn geklad reikte nog niet aan de enkels van zijn meesters. Al die kritieken veegt hij van tafel en hij voegt er spottend aan toe: ‘Die doeken worden op een dag misschien de duurste Hirsts.’ In Venetië schudt hij de kaarten opnieuw, belooft Martin Bethenod: geen vliegen en vlinders meer. Gewoon nog enkele kabinetten aan de horizon. Om iedereen eraan te herinneren dat het Hirst is die aan het roer staat.
© Le Monde
Damien Hirst in Londen, 14 maart.
‘Mijn grootste vrees is dat je mijn werk bekijkt en even snel weer vergeet. Ik wil dat het je niet meer loslaat.’