Waarin ondergetekende uitlegt waarom hij bij de slager geen rozijnenbrood bestelt.
Stel u even een natte zomer in een land zonder regering voor. Een man gaat naar Couleur Café, een warm festival met warme wereldmuziek. Alleen, zo bedenkt hij aan de toog, eigenlijk is dit een muzikaal racistisch festival, want hij behoort toch ook tot de wereld en hij houdt van de beats van Faithless maar een band als Faithless op Couleur Café, ho maar, de wereld omhelzen dat kunnen ze wel maar intussen sluiten ze een groot segment van de eigen jongerencultuur buiten, die salonmulticulti’s. Hij probeert zijn geluk dan maar op Graspop Metal Meeting in de verwachting daar Coldplay te treffen, maar die hermetische headbangers vonden dat Coldplay daar niet paste. Op het Klarafestival klampte hij de mevrouw van de vestiaire aan: ‘Hoezo, Triggerfinger speelt hier niet? Hebt u iets tegen Triggerfinger, geborneerd mens?’
Malle man. In schijn houdt hij een pleidooi tegen uitsluiting en kliekjesgeest. Tegelijk zegt hij: een festivalorganisator die niet genreoverschrijdend programmeert is niet alleen commercieel suïcidaal, hij is elitair. Dat is een kwalijke manier van redeneren. Je beschuldigt de buurtslager toch ook niet van culinair elitarisme, laat staan van racisme omdat hij geen rozijnenbrood in de aanbieding heeft?
Een fictief voorbeeld, gelukkig. Zomers zijn droog en elk land heeft een regering, toch?
Tussen toog en tent werd op Jazz Middelheim nogal wat gediscussieerd dit jaar: hoorden Lady Linn en Jamie Cullum daar wel thuis? Een vraag die niet meer van deze tijd is, vond een poprecensent van een Vlaamse krant, en hij had op dat ene punt geen ongelijk: zulke bands zijn beïnvloed door de jazz, brengen een nieuw en jonger publiek naar jazzfestivals, en helpen de facturen te betalen. Gezond pragmatisme noem ik dat. Maar tussen de lijnen van het betoog van de collega ritselde de verongelijktheid. ‘Het soort purisme waar de elitaire jazzkenners, recensenten incluis, voor pleiten is niets minder dan een vorm van muzikaal racisme. Wie wordt tot het selecte clubje toegelaten, en wie niet? Wie is zuiver genoeg, en wie bezoedeld?’ En over het duoconcert van Allen Toussaint en Marc Ribot: ‘Tijdens de solostukken waren ze toch weer bezig voor een select groepje fijnproevers.’
‘De puristen’, ‘elitaire jazzkenners’, ‘de jazzpolitie’, aan groteske titulatuur geen gebrek. Ik kan me niet herinneren dat er in zulke giftige termen wordt gesproken over mensen die pleiten voor meer folk in Dranouter of meer blues in Peer. Maar kijk: in 2011 doet jazz bij sommigen de klassenstrijd weer oplaaien. Muziek voor lui die in een restaurant weten welke vork ze moeten gebruiken.
Als jazz ergens niet om draait, is het om uitsluiten. Jazz, met zijn waaier van stijlen, nodigt je uit. Om te swingen en te juichen, natuurlijk. En om goed te luisteren en eens na te denken ook. Dat laatste maakt van een mens nog geen purist, laat staan een racist.
Bart Cornand