Danny Reweghs
Danny Reweghs Directeur strategie Inside Beleggen

Aandelenbeleggers beleven hun moeilijkste periode in decennia en daarom kiezen ze vandaag voor ‘andere’ aandelen dan drie jaar geleden.

Het zijn barre tijden voor aandelenbeleggers. Goede beursdagen zijn haast even zeldzaam als sneeuw in ons land. Ruim tweeënhalf jaar duurt de malaise nu al. De cijfers spreken voor zich, 2002 behoort tot de slechtere beursjaren. Vooral voor Europa. Zelfs als de graadmeter van Euronext Brussel, de BEL20-index, in november en december stabiel blijft, dan nog beleeft de Brusselse beurs zijn zwakste beursjaar sinds 1950. Daarmee zou het ‘annus horribilis’ 1974 – het jaar van de ‘grote’ oliecrisis, toen de beurs een duik van 29,2 procent maakte – van de top van de tabellen met de slechtste beursjaren worden verdrongen.

Erg natuurlijk, maar wie in aandelen belegt, zou moeten weten dat aandelen niet elk jaar stijgen. Zo’n slecht beursjaar komt historisch gezien één keer per decennium voor. Toch is dit jaar dramatisch, omdat het al het vierde op rij is dat de BEL20 (index met daarin de 20 ‘belangrijkste’ beursgenoteerde bedrijven) achteruitgaat. En dat is sinds de Tweede Wereldoorlog nooit eerder gebeurd.

Vergeleken met de andere belangrijke beursindices zette Brussel de daling ruim een jaar eerder in. Maar de halvering sinds de piek is veel minder uitzonderlijk in een Europees of mondiaal perspectief. Sterker nog, het is een van de ‘minder slechte’ prestaties. De daling duurt dus langer, maar is minder scherp. De Eurostoxx50-index, waarin de 50 belangrijkste aandelen van de eurozone zijn vertegenwoordigd, zakte al méér dan 50 procent.

AMERIKA GESPAARD

Dan valt de schade voor de Amerikaanse aandelen nog wel mee. De wereldberoemde Dow Jones (index van 30 aandelen, vooral klassieke, industriële waarden) staat op 16 procent verlies dit jaar en staat iets meer dan een kwart onder de historische top uit het jaar 2000. Alles bij elkaar nog geen ramp. Al dreigt deze index voor het eerst in 60 jaar drie verliesjaren op rij te kennen. Maar het zijn dan wel drie jaren met veeleer gematigde verliezen, en nog lang niet te vergelijken met de verschrikkelijke beginjaren ’30.

Toch is het vrij verwonderlijk dat niet de Verenigde Staten, maar Europa de raakste klappen incasseert. Waren het niet vooral de Amerikaanse aandelen die ‘zeer duur’ waren geworden? Was het niet de Amerikaanse economie die zo spectaculair groeide in de tweede helft van de jaren negentig? Is het niet hoofdzakelijk in de VS dat boekhoudschandalen aan het licht zijn gekomen? Zijn het de Amerikanen niet die de voorbije jaren nauwelijks of niet hebben gespaard en op krediet consumeren? Zijn het niet vooral de Amerikaanse bedrijven die de voorbije jaren veel schulden zijn aangegaan om hun groei te financieren?

Eigenlijk moeten we op alle vragen ‘positief’ antwoorden. De Dow Jones-index mag dan wel – gezien het beperkte aantal aandelen en de ‘historische’ samenstelling – niet echt representatief zijn voor de Amerikaanse aandelenmarkten, als we ruimere indices nemen, blijft er toch nog een manifest verschil bestaan met Europa. Dat Europa het dit jaar nog een stuk slechter heeft gedaan dan Wall Street, heeft te maken met de zware verkoopdruk van institutionelen (op de eerste plaats verzekeraars).

Deze verzekeraars hadden een te hoog percentage van de geïnde premies in aandelen belegd, zodat de zware beursval hen vandaag treft. Bij sommige was al een kapitaalverhoging nodig om ervoor te zorgen dat de reserves blijven volstaan om de aangegane verplichtingen te dekken. En dus is vandaag de Amerikaanse beurs nog steeds (een stuk) duurder dan het Europese gemiddelde. Daar zijn ook de risico’s het grootst, gezien de veel grotere onevenwichten in de Amerikaanse economie.

GOEDE HUISVADER

Nog meer dan de aandelenmarkt in het algemeen was het de technologiesector die furore maakte in de jaren ’90. Met de internetsector als exponent van de gecreëerde zeepbel. Op dat vlak werd de logica wél volledig gerespecteerd. De index van de belangrijkste technologiebeurs ter wereld, Nasdaq, loopt – met een 30-procentverlies sinds begin dit jaar – helemaal in lijn met de Europese beurzen. Maar sinds de top, in maart 2000, heeft de Nasdaq-index zowat driekwart van zijn waarde verloren.

En zo zien we ook een bepaalde chronologie in deze beursmalaise. In 2000 klapten de internetaandelen in mekaar, vorig jaar was het beurt aan de grote technologie-aandelen, genre Intel en Cisco en dit jaar ten slotte zijn de aandelen van de ‘goede huisvader’, genre Delhaize, Dexia en Suez onderuit gegaan. Dat maakt het des te erger. Want precies deze laatste soort aandelen is in de meeste portefeuilles sterk vertegenwoordigd. Hierdoor zit zelfs wie de voorbije jaren niet echt ‘gespeculeerd’ heeft, met aanzienlijke verliezen.

Na zo’n langdurige en stevige terugval is het logisch dat het overgrote deel van de aandelen op een (aanzienlijk) verlies staat. Maar het wil absoluut niet zeggen dat álle aandelen een duik hebben gemaakt. Er zijn er ook die min of meer hebben standgehouden. De achterliggende reden heeft te maken met het veranderde beleggingsgedrag.

Aandelen hebben de voorbije tweeënhalf jaar serieus aan belangstelling ingeboet. Daarmee werd de opwaartse trend van de jaren ’80 en vooral van de jaren ’90 drastisch omgekeerd. In 2000 had ongeveer één op de twee Amerikanen rechtstreeks of onrechtstreeks (via beleggingsfondsen) in aandelen belegd. Het percentage aandelen bij de gemiddelde Amerikaan steeg in het totaal van sparen & beleggen gestaag tussen begin jaren ’80 en 2000.

De populariteit van aandelen schommelde ook sterk en dat geldt ook voor de aandelen die doorgaans favoriet zijn bij het beleggerspubliek. Het is logisch dat, na de klappen die ze hebben moeten incasseren, de beleggers vandaag het risico zoveel mogelijk mijden. Dus kopen ze liever kasbons, (staats)obligaties of vastgoed dan aandelen. En degenen die nog aandelen willen/durven kopen (particulieren of institutionelen), zijn niet langer op de eerste plaats gericht op groei, maar op rendement. Op een meer ‘defensief’ profiel dus.

Met andere woorden: geen technologie-aandelen, maar aandelen die een hoog dividend uitkeren bijvoorbeeld. Het dividend is het gedeelte van de (jaarlijkse) nettowinst dat aan de aandeelhouders wordt uitgekeerd als beloning voor hun trouw. Het alternatief dus voor de jaarlijkse coupon van de obligatiehouder. Het dividend heeft het voordeel dat het effectief wordt uitbetaald en dus deel uitmaakt van een (zeker) rendement, terwijl men inzake koerswinst in grote twijfel verkeert.

SELECTIEVE WINNAARS

Aandelen met een hoog dividendrendement (dividend per aandeel/beurskoers) hebben dus een streepje voor. Het bij het brede publiek ongetwijfeld meest populaire rendementsaandeel is Electrabel. De elektriciteitsproducent heeft een lange traditie opgebouwd op het vlak van het uitkeren van een hoog dividend. Welnu, de koersgrafiek van Electrabel ziet er dit jaar helemaal niet dramatisch uit.

Hetzelfde kan worden gezegd van vastgoedbevaks, vennootschappen met een speciaal wettelijk statuut die beleggen in onroerend goed (kantoorgebouwen, residentieel vastgoed, opslagruimten). Deze vennootschapsvorm bestaat nog niet zo erg lang, maar die bevaks hebben al enige reputatie als hogerendementsaandelen verworven. Zelfs vandaag zijn hier nettorendementen van 6 procent nog steeds mogelijk. Onnodig te vertellen dat ook aandelen als Befimmo en Cofinimmo het veel beter hebben gedaan dan het beursgemiddelde.

Het is wel oppassen geblazen met (historische) dividendrendementen. Immers, om een dividend uit te keren, moet er in principe winst zijn. Anders gaat het bedrijf interen op zijn reserves en dat kan een onderneming dus niet lang volhouden. Gezien de zwakke economische omgeving en de twijfelachtige groeivooruitzichten voor 2003 worden voor een aantal bedrijven vraagtekens geplaatst bij de winst voor dit en volgend jaar. Naast een hoog dividendrendement in het verleden is het dus ook van belang dat het bedrijf de afgelopen tijd een voorspelbare winst(groei) kan voorleggen. Een erelijst op dit vlak komt de koers vandaag alleen maar ten goede.

Een ander belangrijk aspect vandaag is dat bedrijven zo weinig mogelijk schulden hebben en liefst nog over een fraaie nettocashpositie beschikken ook. Dat is begrijpelijk: wie nog (veel) geld op de bankrekening heeft staan, kan tegen een of meerdere economisch mindere jaren. Bovendien is het een troef om concurrenten die wél met een enorme schuldenberg kampen – en van de banken geen nieuwe lening meer krijgen – als ‘koopje’ over te nemen. Cashrijke bedrijven zullen in de regel als ‘winnaars’ uit deze economische crisis en beurscrisis moeten komen. Vandaar hun populariteit.

Een voorbeeld daarvan is de tegenstelling tussen Colruyt en Delhaize . In november 2002 heeft Colruyt een grotere beurskapitalisatie (beurskoers x aantal aandelen) dan Delhaize. Dat zal u wellicht de wenkbrauwen doen fronsen. Want Delhaize heeft inderdaad veel meer winkels in België en nog veel meer daarbuiten dan Colruyt. Qua aantal verkooppunten, geboekte omzet en aantal personeelsleden weegt Delhaize doorgaans tien keer zwaarder dan Colruyt. Maar Colruyt zorgt wél voor een voorspelbare winstgroei, een zeker dividendrendement en heeft een nettocashpositie. Bij Delhaize is sprake van een forse winstdaling, een mogelijke dividendverlaging en een hoge schuldgraad. Dus verkiezen de beleggers vandaag de veiligheid van het ‘kleine’ Colruyt boven de onzekerheid van het ‘grote’ Delhaize. Een heel andere keuze in elk geval dan pakweg drie jaar geleden.

Danny Reweghs

De auteur is hoofdredacteur van het weekblad ‘Cash!’

Wie nog aandelen durft kopen, is niet langer vooral gericht op groei, maar op rendement.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content