‘De Heer is blijven roepen. Hij is niet hees of zo. Je moet het alleen willen horen.’ Knack zag het Licht en trok undercover op Roepingenweekend.
Het begon allemaal met een mail. ‘Priester worden? Also for you?’ û Sluit je een roeping niet uit? Wil je er eens met anderen over praten? Kom dan naar Roepingenweekend.’
Wie reageert hierop? Ik zou het bijgot niet weten. Ik heb weinig met het instituut kerk. En toch wou ik het weten: wie ze zijn, hoe ze het in hun hoofd halen. Dus besloot ik mezelf in te schrijven voor het Roepingenweekend.
– ‘ Hallo?‘
– ‘Dag mijnheer pastoor. Ik ben een verwarde jongen en sluit een roeping niet uit. Kan ik mij inschrijven voor het Roepingenweekend?’
– ‘ Natuurlijk. Hoe weet u dat wij die dagen organiseren?‘
– ‘Via het internet.’
– ‘ Ah zo. En wat hebt u gestudeerd?‘
– ‘Sociologie.’
(stilte aan de andere kant van de lijn)
– ‘ O, u hebt dus uw humaniora afgemaakt… Enfin, wees welkom! Wij verwachten u, zaterdag! En breng uw lakens mee!‘
Toch maar eerst een mail gestuurd naar vrienden en verwanten om mijn tijdelijke afwezigheid op de planeet te melden. ‘ Dag vrienden, een verrassende wending in mijn leven. Zaterdag vertrek ik op Roepingenweekend. Als het meevalt, treed ik in en word ik priester. Weg met de journalistiek. Weg stress. Weg verliefdheden. Weg liefdesverdriet. Ik kijk er al naar uit. Stijn.‘
Ik had respect verwacht, maar niets daarvan. Hoongelach! ‘Een roeping? Gij?! Dat is het definitieve einde van de kerk!’ Een vriendin belt me compleet overstuur op. ‘Waar haal je het? Ben je nu helemaal gek geworden?’, hiermee de vermoedens van mijn onmiddellijke omgeving bevestigend.
Verwonderlijk zijn die reacties natuurlijk niet. Priester worden is allang geen optie meer. Dit jaar schreven zich zeven nieuwe kandidaat-priesters in aan de Vlaamse seminaries. Een absoluut dieptepunt.
‘Dat cijfer verbaast mij niet’, vertelt professor kerkelijk recht Rik Torfs mij aan de telefoon. ‘Priester worden betekende vroeger: sociale promotie maken. Een priester had een duidelijk weefsel rond zich – een onderpastoor, misdienaars, enzovoort. Dat kader is helemaal weggevallen. Kiezen voor priesterschap betekent vandaag: kiezen voor een eenzaam verblijf in een veel te grote pastorij. De voornaamste reden is dat de kerk haar geloofwaardigheid verloren heeft. Aan de ene kant voelen mensen aan dat de kerk goede dingen zegt. Maar aan de andere kant zien ze dat die kerk in haar eigen structuur bijzonder discriminerend optreedt. Door alle vrouwen uit te sluiten, bijvoorbeeld. Of door het verplichte celibaat. Rome probeert dat krampachtig overeind te houden, maar intussen accepteren ze wel dat priesters relaties hebben zolang die niet publiek worden. Dat creëert een rampzalige indruk.
Jongeren die vandaag een idealistisch leven willen, kiezen niet voor een verstard en vrouwonvriendelijk instituut als de kerk. Zij hebben andere uitlaatkleppen. Wie vroeger missionaris werd, gaat nu bij het WNF, bij GAIA of bij Artsen Zonder Grenzen.’
MISTE GIJ IETS?
Zaterdag 28 februari, 14 uur 30, klooster Christus Sacerdos, Overijse.
Hier sta ik, met een valies vol lakens, knikkende knieën en een paar gebedsklassiekers op een spiekbriefje. Hoewel het ijskoud is, staat een jongen in lang wit habijt mij op te wachten. Hij steekt zijn hand uit.
– ‘Ronald’
– ‘ Stijn‘
– ‘Welkom op Roepingenweekend! Ik toon je kamer.’
– ‘ Hoeveel mensen hebben zich inge- schreven?‘, vraag ik onderweg.
– ‘Zestien’, straalt hij.
– ‘ Wauw, dat is wel veel.‘
– ‘Ja, veel meer dan vorig jaar. Toen hadden we er maar negen.’
– ‘ En hoe komt dat? Ik dacht dat er een roepingencrisis was in de kerk.‘
– ‘Excuseer: de seminaries trekken geen volk meer. Kijk, ik wil duidelijkheid en die heb ik hier gevonden. Wij doen niet mee met al die modetrends. De mis wordt hier nog half in het Latijn opgedragen, met de rug naar het volk. Dat is helemaal anders dan die verwaterde missen die overal in Vlaanderen worden opgevoerd. Zij vergeten allemaal dat religieuzen niet sympathiek moeten zijn, maar het woord van God moeten verkondigen. Dat is de reden waarom de kerken leeglopen en wij jonge mensen lokken. Het ware geloof, wat de paus zegt en doet, dat is het enige wat ons interesseert. Neem nu de duivel. Wie spreekt daar vandaag nog over? Maar het is niet omdat je er niet over spreekt, dat hij weg is, hé.’
Intussen zijn we in de gangen van het klooster. Hij wijst naar rechts. ‘Dit is je kot. We luiden de klokken wel als je naar beneden mag komen. Oké? Tot straks!’
Ik kijk rond. Een grote kamer met een klein raam. Alleen een bureau en een bed, waarop een briefje ligt. ‘Het is verboden uw kamer te behangen met posters of andere modeverschijnselen.’
Ik had het kunnen weten. Rik Torfs had me gewaarschuwd. ‘Christus Sacerdos is een heel conservatieve orde. De kerk in België zit in een crisis. En dan zijn er altijd mensen die opstaan en zeggen: ‘Wij willen duidelijkheid, terug naar die traditie. In de letterlijke zin van het woord: de grote concepten, de grote rituelen. Christus Sacerdos slaagt erin om dat publiek aan te spreken. Ze hebben ook een monopolie op dat gebied in België.’
Zaterdag, 15 uur. Klokkengeluid! In de kapel zie ik voor het eerst mijn zestien medegeroepenen. Timide jongens. Allemaal conservatief gekleed, de meesten met pak en das. Iemand heeft een rood bijbeltje bij zich, twee anderen hebben een paternoster aan.
‘We beginnen met het Veni Creator.’ Het Veni… Dat staat niet op mijn spiekbriefje! Om niet te veel argwaan te wekken, sluit ik mijn ogen en mimeer ik mee. Plots een duw in mijn lende. ‘Knielen’, fluistert iemand.
Op het einde van de gebedssessie tikt mijnheer pastoor mij op de schouder. ‘Komt gij eens mee, Stijn! We moeten kennismaken.’ Hij troont me naar de eetzaal. ‘Een glas wijn?’
Hij vuurt de ene vraag na de andere af. ‘Vertelt eens, wie zijt gij? Wat doet gij zoal in het dagelijks leven? Hebt gij al relaties gehad met meisjes? Ja!? En waarom zijn die relaties afgesprongen? Oké, het klikte niet… Maar was er niet veel meer aan de hand? Had ge niet het gevoel dat ge iets miste?’
– ‘Iets miste, eerwaarde?’
– ‘Stijn, waarom voelt gij u eigenlijk geroepen?’
– ‘Tja, ik ben nogal verward. Maar mag ik u ook eens een vraag stellen: hoe weet je eigenlijk dat je geroepen wordt?’
Hij glimlacht, schenkt een glas wijn in. ‘Ik kom uit een Vlaams dorp. Er gebeurde nooit veel. Echt een dorp zonder ruzies, zonder echtscheidingen, iedereen was er gelukkig. Elk gezin had er bij wijze van spreken twee kinderen. Er liepen ook nonnekes rond. Geen kwezels hoor. Echt gezonde Vlaamse nonnen. Ze straalden een religiositeit uit die mij enorm aansprak. Ik dus naar het seminarie. Verwonderlijk was dat niet, zeker niet in die tijd. Vijf man van de veertien uit mijn retorica trad in. Op een dag – ik was een jaar binnen – moest ik bij de president komen. Ik zie het voor mij: de grote houten deur die openging, de lange rode rol tapijt en helemaal op het einde zat de president. Op zijn troon, ver verheven boven mij. ‘Knielt!’, riep hij. ‘In het licht van de Heilige Geest heeft God een beslissing genomen. Gij zijt niet geroepen!’ Ik schrok. ‘Nee,’ zei hij, ‘protesteert niet, want het haalt toch niets uit. Gaat weg.’ Daar stond ik. Mijn wereld stortte in.
Jaar na jaar probeerde ik het opnieuw. En telkens was het antwoord nee. Enfin, mijn leven ging verder. Ik leerde een meisje kennen. We wilden een huis bouwen, maakten trouwplannen. En toen zei ze: “Ik mis iets, ik wil missionaris worden.” (stilte)
Op een dag kreeg ik telefoon van het klooster: “Uw vriendin is net ingetreden. Er staan vier valiezen in een weiland. Breng die naar haar.” Dat is het toppunt, dacht ik, nu moet ik haar nog helpen vluchten. Wel, sinds die dag heb ik haar nooit meer gezien.
Maar via dat klooster ben ik wel binnengeraakt in het seminarie. Daarna was ik jarenlang priester in Nossegem. Toen ik op pensioen ging, zocht ik iets anders. Priesterroepingen hebben mij altijd al beziggehouden. Straks zeggen grootouders, wanneer ze met hun kleinkinderen langs een vervallen pastorij lopen: “Kijk, hier woonde vroeger de pastoor.” En de kleinkinderen zullen vragen: “Wat is dat, een pas-toor?” Het is een publiek geheim dat sommigen binnen de kerk niet ongelukkig zijn met die evolutie. Zij willen een lekenkerk. Wel, dat wil ik niet op mijn geweten hebben.
Vandaar dat ik dit klooster Christus Sacerdos heb gekocht. Het was helemaal vervallen. Er woonden krakers in, er werden abortussen uitgevoerd. Met een aantal vrijwilligers hebben we het opgeknapt. Ik moet nog miljoenen afbetalen bij de bank, maar dat interesseert me niet. Er wonen hier zeven mensen-met-een-roeping. Ik wil dat ze een kans krijgen om priester te worden. Dat ze niet dezelfde moeilijkheden moeten ondergaan als ik. Hier krijgen ze een goede opleiding tot priester. Een paar maanden geleden zijn er weer twee ingetreden. Jonge mensen trekken jonge mensen aan, hè.’
EN TOEN ZAG IK GOD
Zaterdag, 16 uur. Tijd voor de kennismaking met de zeven priesters in spe van Christus Sacerdos . Allemaal twintigers. Geen seuten. Ongelukkig zien ze er niet uit, laat staan geïndoctrineerd. Dom zijn ze ook niet: de meesten hebben in Leuven aan de unief gestudeerd.
Maar wat doen ze hier dan? Hoe zijn ze hier beland?
Ze hebben allemaal een verschillend verhaal. Iemand zegt: ‘Ik wou altijd priester worden. Maar ik ben geweigerd in het seminarie.’ Bij de meesten waren het kleine momenten, die hun leven overhoophaalden. Een bedevaart in Bosnië, een reis door de krottenwijken van India of een kater na de zoveelste zatte fuif in Leuven.
Eén ding hebben al hun verhalen gemeen. Ze eindigen allemaal met: ‘Ik ben hier ongelofelijk gelukkig. Dit is wat ik wil. En wat mijn vrienden ook zeggen: het interesseert me niet.’
Iemand zegt: ‘Ik leefde in een caravan, zag mijn vrienden drugs roken. Op dat moment zond God mij een leraar yoga. Via hem heb ik het geloof leren kennen. Op een dag belde ik naar het seminarie van Antwerpen. Ik kreeg een stomverbaasde vrouw aan de telefoon. “Wat zegt u, een roeping? Een roeping?! Tja, stuur eerst een aangetekende brief.” ( lacht) Daarna heb ik een onderhoud gehad met de professor die lesgaf in het seminarie. Na twee uur praten zei hij: “Wat wilt ge nu eigenlijk zeggen?” Dat was het niet. Maar kijk, op een ochtend hoorde ik op de radio praten over Christus Sacerdos, ik heb dit adres genoteerd en van het een kwam het ander. Ik heb het mij nog geen seconde beklaagd.’
– ‘Hebben jullie dan nooit moeite met het celibaat?’
– ‘Stijn, we zien de vrouwkes allemaal graag. Maar God duldt geen concurrentie. Oké, je laat iets vallen, maar wat je ervoor terugkrijgt, is zoveel mooier, zoveel schoner.’
– ‘Oké, maar je wordt toch wel eens verliefd’, probeer ik. ‘Wat doe je dan?’
Er valt een ongemakkelijke stilte.
Plots zegt een jonge pastoor: ‘Er is vandaag veel kritiek op de kerk en de paus. Maar het is belangrijk dat wij de eenheid binnen de kerk behouden. We zijn met niet veel meer, maar we moeten zelfverzekerd naar buiten komen. Misschien komen de standpunten van de paus in jouw ogen ouderwets over. Maar dat is niet zo. Als je het bestudeert, kom je er wel achter waarom hij gelijk heeft.’
Iedereen knikt instemmend.
Zaterdag, 17 uur. Na een nieuwe gebedssessie worden de rollen omgekeerd. De priesters in spe mogen nu vragen stellen aan de kandidaat-geroepenen. ‘Hoe zijn jullie hier terechtgekomen?’
– ‘Op school kan ik met niemand praten over mijn geloof’, zegt iemand. ‘Iedereen lacht mij uit. Vooral de leerkrachten. Ik weet nog goed dat een leerkracht mij de opdracht gaf om de vuilbak leeg te maken. Toen ik daartoe aanstalten maakte, zei hij: “Oh nee, wacht. Ik ga het aan iemand anders vragen, want gij zijt heilig.” Heel de klas in een deuk, natuurlijk.’
– ‘Als ze zien dat je het meent, dan lachen ze niet meer’, reageert een jongen. ‘Neem nu mijn lerares Frans. Elke morgen ratelde ze een ochtendgebed af, maar zonder gevoel. Ik heb haar gezegd: “Ik zal dat wel doen, want jij bakt er niets van. Je moet geloven wat je zegt.” In het begin keken mijn klasgenoten natuurlijk raar op. Maar nu respecteren ze dat.’
‘Wordt er in de les nog gepraat over het geloof?’, vraagt mijnheer pastoor.
Gemompel.
– ‘Over seks, ja. Over hoe je een condoom moet aandoen. Maar over het geloof: niets. Zelfs in de godsdienstles komen we niet meer in contact komt met de christelijke leer. Het gaat alleen over Boeddha en over Mohammed. Maar amper over Jezus. En als ze het dan al eens over de verrijzenis van Jezus hebben, dan vertellen ze er meteen bij dat je niet moet denken dat Jezus letterlijk verrezen is. Als je daartegen durft te protesteren, krijg je meteen een strafstudie.’
– ‘Dat is de kern van het probleem’, vindt mijnheer pastoor. ‘Niemand durft nog te zeggen dat hij gelovig is. Vroeger was seks taboe, nu is dat het katholieke geloof. Veel jonge mensen hebben een roeping, maar kunnen er met niemand over praten. Het CLB organiseert tegenwoordig studiekeuzedagen voor laatstejaars. Die kunnen daar gaan luisteren naar wat mensen uit verschillende vakgebieden te vertellen hebben over hun beroep. Wel, ik heb hen voorgesteld: laten we een standje maken voor mensen die priester willen worden. Maar dat weigerden ze. Bon, nu proberen we jongeren via het internet te bereiken. Geen enkele jongere leest nog Kerk en Leven, hé. Dat lukt ook hoor. Neem nu Stijn. Die heeft ons ontdekt via het internet.’
Ik knik.
‘Zie je wel’, lacht mijnheer pastoor, ‘God surft ook op het net!’
Het is intussen avond. Hoog bezoek. De bisschop van Namen, monseigneur Léonard, komt langs. Iedereen krijgt een preek. ‘Het enige wat voor een priester telt,’ roept hij, ‘is de mis. Niet rechtvaardigheid, niet de armen helpen: dat zijn algemeen menselijke deugden, geen specifiek christelijke.’
Bij zijn afscheid gebeurt er iets raars. Enkele medegeroepenen vallen in katzwijm, werpen zich voor de voeten van de bisschop en kussen zijn ring.
SEnsatie! Sensatie!
Dinsdag 2 maart, 14 uur 10, Brussel.
Nog eens naar Torfs gebeld. Is dit nu de toekomst van de kerk, professor? ‘Het verleden, denk ik. Het gaat om een groepje van mensen, dat volgens mij niet voldoende groot is om een hele kerk in stand te houden. Ik heb uiteraard niets tegen de mis en rituelen. Maar de idealen van de kerk gaan toch verder dan dat. Ik geloof veel meer in een kerk die de gedachte niet opgeeft om een heel ruim publiek aan te spreken, mensen van heel verschillende pluimage. Eerder dat dan een kerk die inzoomt op de behoeften van enkelen.’
Dat vindt ook Tertio-hoofdredacteur Bert Claerhout. ‘Christus Sacerdos heeft een eigen kerkbeeld – wat de Franse filosoof Bernard-Henri Lévi la pureté dangereuse noemt: witter willen zijn dan wit. Ze willen de klok terugdraaien naar de klerikale, autoritaire, zeg maar betuttelende kerk, die altijd gelijk heeft.
Automatisch ga je dan mensen aantrekken met een specifiek psychologisch profiel, die zekerheid zoeken. Let op, ik wil zeker niet neerbuigend spreken over die jonge gasten die priester worden bij Christus Sacerdos. Het vergt al heel wat moed om vandaag nog pastoor te worden. Het staat zo haaks op onze wereld van carrière en comfort. Bovendien is het een veeleisende baan: je krijgt de tijd niet meer om jezelf in te werken en je bent lid van een instituut dat door een groot deel van de bevolking smalend wordt bejegend.
Maar daarom juist vind ik dat priesters beter met hun twee voeten in de werkelijkheid staan. Deze tijd van secularisering biedt nieuwe kansen voor het geloof. We gaan naar een toekomst waarin het geloof meer en meer een bewuste keuze wordt. En niet meer iets dat met de paplepel wordt ingegoten. “Mijn ouders zijn gelovig, dus ben ik ook gelovig.” Nee, mensen kiezen nu zelf voor dat geloof. Dat is positief. Maar een geloof dat het resultaat is van een bewuste keuze, impliceert ook dat je door een proces van twijfel bent gegaan. En dat is nu juist iets wat ze bij Christus Sacerdos niet leren: twijfelen. “De Kerk zegt dat het zo is. En daarmee uit.” ‘
Torfs: ‘Het gevaar van groepen als Christus Sacerdos is dat ze op den duur sektarisch worden. Ze gaan zich afzetten tegen de Boze Buitenwereld en geloven in hun eigen grote gelijk. Als mensen daar gelukkig van worden: let it be. Maar ik heb soms de indruk dat die vormen van priesterschap meer dienen voor het geluk van de kandidaten. Al vind ik wel dat dit soort tendensen moet kunnen binnen de kerk. Alleen: als het de enige tendensen zijn, is het maar triestig gesteld met die kerk.’
***
Flashback. Zondag 29 februari, 8 uur 15, eetzaal Christus Sacerdos.
Aan de ontbijttafel wordt nagepraat over het Roepingenweekend.
– ‘De pers had hier moeten zijn’, zegt iemand plots. ‘Zestien jonge mensen die denken dat ze een roeping hebben: dat is wereldnieuws.’
– ‘Ja, eigenlijk is het merkwaardig’, reageert mijnheer pastoor. ‘Er is van de kant van de ongelovigen veel aandacht voor het Roepingenweekend. Ze hebben allemaal gevraagd of ze mochten komen filmen: Koppen, TerZake, Telefacts, Studio Brussel… Zelfs de socialisten van De Morgen hebben gebeld. We hebben ze letterlijk moeten buiten houden. Er was zelfs een journalist die vroeg of hij het Roepingenweekend mocht bijwonen. Stelt u voor, zeg!’
– ‘Waar blijven ze het toch halen? Och, die journalisten zijn allemaal op hetzelfde uit: sensatie. Dat is het enige wat die mannen interesseert.’
Slik. Ik neem snel een pistolet. Plots een schouderklop. ‘Eet maar goed, Stijn’, zegt mijnheer pastoor. ‘Een straffe eetlust is een teken van een goede roeping! En het duurt wel even voor we weer gaan eten. Om 10 uur bidden we de rozenkrans, om 10 uur 30 de heilige mis en daarna… de biecht.’
Ik knik en smeer choco op mijn pistolet.
Door Stijn Tormans
‘De duivel, wie spreekt daar nog over tegenwoordig?’
‘Wat zegt u, een roeping? Stuur ons een aangetekende brief!’