Etienne De Wilde botst al jaren op een muur van twijfels. Toch blijft hij één van de blikvangers in de zesdaagse van Gent, die volgende dinsdag begint.
Etienne De Wilde wordt er wel eens moedeloos van. Het eeuwige gevecht tegen de scepsis van de buitenwereld, het dwangmatige gevoel dat hij zichzelf steeds weer moet bewijzen. ‘Ik ben 42 jaar en dan hoor je kennelijk versleten te zijn’, zucht De Oost-Vlaming. Sinds begin van dit jaar vond hij geen onderdak meer in een profploeg en ook inzake zijn deelname aan de Olympische Spelen in Sydney werd aanvankelijk veel voorbehoud aangetekend. De zilveren medaille die De Wilde aan de zijde van de Australische Belg Matthew Gilmore behaalde in de ploegkoers, beschouwt hij dan ook als een van de meest indringende momenten uit zijn carrière. In een flits rekende hij af met de twijfels van de buitenwereld.
Net voor het begin van het zesdaagseseizoen knalde De Wilde met Gilmore ook naar de Europese titel in de ploegkoers. Maar wat bleek? Het vijzelde allemaal zijn status niet echt op. Dolgraag wou De Wilde volgende dinsdag de zesdaagse van Gent – die hij negen keer won – aanvatten met Gilmore als ploegmaat. Maar omdat deze laatste wordt gesponsord door Remi De Moor, met wie De Wilde destijds wat problemen kende, komt daarvan wellicht niets in huis. Tenzij wedstrijddirecteur Patrick Sercu in laatste instantie nog een opening vindt.
Die commotie typeert de manier waarop de carrière van Etienne De Wilde evolueerde: hoewel hij 38 zesdaagsen won en op de ranglijst aller tijden op de zesde plaats staat, degradeerde hij tot een eenzaat met weinig recht van spreken.
Zijn liefde voor de fiets is er echter niet minder om. Etienne De Wilde blijft met een aanstekelijk enthousiasme trainen. Vorig seizoen doorspartelde hij een moeizame winter, gekweld als hij was door een turbulente echtscheiding. Maar nu, aan de zijde van zijn nieuwe (Deense) levensgezellin, heeft hij het hoofd weer helemaal vrij. Nog twee jaar wil hij in de zesdaagsen spetteren. Om dan, op zijn 44ste, de fiets op te bergen. Hij zal dan uitstekend geboerd hebben: zijn ruime villa in Laarne, een vroegere herenboerderij die werd omgebouwd, is maar een van de tekenen van zijn welstand.
Etienne De Wilde: Ik ben er trots op dat ik op mijn leeftijd nog altijd bij de beste baanrenners hoor. Dat is het gevolg van mijn manier van leven. Ik heb altijd heel goed getraind, zonder me helemaal op die fiets te fixeren. Ik probeerde de gulden middenweg te volgen: ik leefde nooit als een monnik en ik deed ook nimmer uitbundig. Dan blijf je fris in je kop en kan je een lange carrière maken. Ergens verdient dat toch een beetje respect, maar in de plaats daarvan zie ik alleen maar twijfel. Na de Olympische Spelen heeft Patrick Sercu me bijvoorbeeld gezegd: indien je geen medaille had gepakt, dan had je de zesdaagse van Dortmund niet mogen rijden. Terwijl ik in dat wereldje dus al vijftien jaar aan de top meedraai. Maar, zo liet Sercu me horen, de organisatoren zagen en klagen dat ik al te lang meedraai en dat het tijd wordt dat ik stop. Ook Sercu had me voor het begin van het seizoen voorgehouden dat ik deze winter best een punt achter mijn carrière zou zetten. Hij zei: je mag het risico niet lopen dat de organisatoren je niet meer willen. Maar als ik goed rijd, dan kunnen ze niet om me heen. Ook daarom was ik zo blij met die zilveren medaille in Sydney.
Terwijl er vooraf ook heibel was omtrent uw aanduiding voor de Spelen.
De Wilde: De Belgische Wielerbond had Remi De Moor beloofd dat Frank Corvers, een van zijn renners, naar de Spelen zou gaan om met Gilmore in de ploegkoers aan te treden. In feite heeft de federatie die zaak niet fair gespeeld. Noch met mij, noch met Corvers. Ik heb dat met de mensen van de bond uitgesproken. Ik heb hen duidelijk gezegd dat ik het gevoel kreeg dat ze mij op een zijspoor wilden zetten. Omdat ik dus 42 jaar ben. Terwijl ik de laatste tien jaar zoveel gedaan heb voor de piste. Ik voel me miskend. Mijn ervaring is dat er in dit land heel snel over mensen wordt geoordeeld. Ik heb dat vroeger vaak gezien: sportdirecteurs die renners na een mindere wedstrijd kunnen demoraliseren. En ik maak dat nu zelf al jaren mee. Op de Olympische Spelen van Atlanta kende ik een mindere dag in de puntenkoers en na afloop zei iedereen: De Wilde is versleten. Maar vier jaar later pak ik dus zilver in Sydney. Een paar weken geleden word ik met Gilmore pas negende in het wereldkampioenschap ploegkoers en weer duikt die twijfel op. Terwijl het voor ons op een lange baan moeilijk was om die wedstrijd, waarvoor verschillende topploegen forfait hadden gegeven, te controleren. En dan win ik in Gent dus het Europees kampioenschap en hoor ik plots weer: De Wilde kan het nog. Die tegenspraak, die extreme meningen, dat irriteert me mateloos.
Zelfs na die Europese titel riep Remi De Moor dat hij Gilmore in de zesdaagse van Gent liever met een andere renner zag rijden dan met u. Omdat Gilmore met u niet kan winnen.
De Wilde: Het is jammer dat dergelijke uitspraken worden gepleegd. Maar dat heeft natuurlijk een achtergrond: ik kende in het verleden wat problemen met De Moor. Hij heeft me ooit ontslagen omdat ik niet aan het Belgisch wegkampioenschap wilde deelnemen omdat ik door de bond was uitgestuurd naar een wereldbekerwedstrijd op de piste. Zo’n selectie mag en kan je niet weigeren. Bovendien had ik op dat Belgisch kampioenschap niks kunnen uitrichten. Later ben ik nog eens bij De Moor teruggekeerd en toen ik dit jaar zonder ploeg zat, nam hij het me kwalijk dat ik bij hem niet aanklopte. Hij wilde dat ik kwam bedelen om een contract. Daar paste ik dus voor. Een klein beetje trots bezit ik nog wel. De Moor had laten verstaan dat ik bij hem aan de slag kon als ik iets van mijn prijs afdeed. Maar ik reed eigenlijk al voor een aalmoes.
Hoe voelde u zich toen u in het begin van het seizoen aan geen profploeg meer geraakte?
De Wilde: Ik had het daar heel moeilijk mee, dat moet ik eerlijk toegeven. Want ik moest dus op de weg weer bij de amateurs gaan rijden. De eerste keer dat ik aan de start verscheen: al die renners keken naar mij, alsof ik van een andere planeet kwam. Ik zag ook de blikken van de mensen: dat was echt moeilijk, maar ik moest erdoor. En in de koers rijden ze op mijn wiel. Ik riep tegen die gasten: ik ben geen 21 jaar meer, verwacht van mij niet veel. De eerste wedstrijd reed ik niet uit. Ik moet zeggen dat ik me een beetje op het tempo miskeek, die gasten vliegen er serieus in. In mijn tweede koers eindigde ik twintigste. Ik kreeg vierhonderd frank prijzengeld. Je kan niet geloven hoe blij ik daarmee was. Ik won trouwens later op het seizoen nog twee wedstrijden. Terwijl het echt niet gemakkelijk was. Ook al omdat ik tussendoor ook nog op de piste trainde. Er was constant die overschakeling, van het ene verzet naar het andere. Maar ik ben blij dat ik doorbeet, het leverde me uiteindelijk die zilveren medaille op. Dat was een echte ontlading. Want er waren voordien veel momenten geweest dat ik dacht: waaraan heb ik dit verdiend? Maar het enige alternatief was stoppen. En dat wilde ik niet. Ook al ga ik dus stempelen. Ik heb wel een sponsor, Deschacht, maar die betaalt me geen maandgeld. Dat betekent: als ik niet koers, stempel ik. Ik kon dat doen omdat ik twintig jaar onafgebroken dienst had, omdat ik zo lang in een profploeg zat. Alleen als ik een wedstrijd rijd, word ik niet betaald en blijf ik toch met alles in regel. Maar vanaf volgend jaar gaat Deschacht me inschrijven in zijn firma. Dan valt dat weg.
Voelt u de leeftijd?
De Wilde: De snelheid is natuurlijk een beetje afgebot. En de explosiviteit is uiteraard ook minder. Tenminste, in het begin van de wedstrijd. Maar als de koers zwaarder wordt, als iedereen kapot zit, dan kan ik nog met een versnelling uitpakken. Ik ben een diesel geworden, ik moet eerst goed op gang komen. Maar als dat is gebeurd, kan ik nog heel snel rijden. Dan durf ik zelfs zeggen dat ik nog altijd bij de besten hoor. Ik ben in het tweede deel van een ploegkoers altijd beter dan in het eerste deel. En in de zesdaagsen vrees ik eigenlijk maar één avond: de eerste. Los daarvan trek ik nog altijd fluitend van de ene zesdaagse naar de andere. Mijn uithouding is nog steeds mijn grootste troef.
U rijdt in Gent de 183ste zesdaagse uit uw carrière. Begint dat toch niet te slopen, die eeuwige rondjes in muffe hallen?
De Wilde: De ventilatiesystemen zijn veel beter dan vroeger. De tijd dat de sigarettenrook je ogen irriteerde, is voorbij. Alleen in Gent heb ik daar soms nog last van.
Ik moet zeggen dat het specifieke karakter van zesdaagsen me erg blijft fascineren. In een ploegkoers doorgaan als de anderen liggen te sterven, daar kick ik nog altijd op.
Rijdt u het liefst met Gilmore ?
De Wilde: Ik vind dat we goed bij mekaar passen. Ook al waren we vorig seizoen samen niet zo succesvol. Er waren die privé-problemen, ik ben eens ziek geweest, hij ook, we konden ons niet naar behoren verdedigen. Bovendien moest je Gilmore tijd geven om terug te komen na die zware val die hij twee jaar geleden in de zesdaagse van Hernig maakte. Hij moest eerst opnieuw weerstand opbouwen. Ze hebben hem trouwens in het begin van het jaar nog geopereerd en een stuk ijzer uit zijn rug gehaald. Ik heb dat gezien, dat woog een halve kilo. Nu rijdt hij weer op niveau. Gilmore is alleen nog wat snel uit zijn evenwicht te brengen. Als het niet loopt, verliest hij vlug de moed. Zijn mentale weerbaarheid moet verbeteren. Ook in mindere momenten moet hij doorbijten. Neem nu het wereldkampioenschap ploegkoers. We kunnen niet meer op het podium staan, maar als we in de laatste sprint punten pakken, dan worden we vijfde. En dat staat toch beter dan een negende plaats. Maar Gilmore kan het dan niet meer opbrengen om zich in die laatste sprint te mengen. Als hij daarin verbetert, kan hij tot de allerbesten uitgroeien. Al moet ik zeggen: op dit moment staat er nog altijd geen maat op de Zwitser Bruno Risi. Dat is een klasse apart. Alleen is het beulenwerk om met hem te rijden. Want Risi valt alleen aan, hij gooit de koers open, hij pakt de ronden het liefst solo, zonder dat er andere ploegen meegaan. Dat kost verschrikkelijk veel kracht. Daarom krijgt zijn vaste ploegmaat, Kurt Betschart, het vaak moeilijk. Die moet constant tegen de limiet rijden. Maar beiden kennen mekaar allang, het zijn net broers.
Is de sfeer in de zesdaagsen veranderd?
De Wilde: Absoluut. Er werd vroeger meer plezier gemaakt. Mekaar plagen en dat soort dingen, je ziet het niet meer. De zakelijkheid overheerst. De organisatoren eisen een bloedserieuze aanpak van de renners. En het publiek is ook veranderd. Ze willen snelheid zien, keiharde sport. En ze kennen de koers beter dan vroeger. Ook in Duitsland. Dat betekent dat de zesdaagsen een stuk lastiger zijn geworden: er wordt meer achter mekaar gejaagd dan vroeger. De zwaarste zesdaagse blijft die van Gent. Sercu is een harde baas. Er moet gekoerst worden, het moet rap gaan, de intensiteit ligt hoog. En daarbij komt natuurlijk dat ik in Gent voor eigen publiek rijd. ik moet de wedstrijd dragen, iedereen volgt me. Dat is niet altijd even gemakkelijk. Al stap ik altijd met hetzelfde doel op de baan: ik probeer de mensen te tonen wat ik kan.
Vroeger hoorde je ook dat er van tevoren werd bepaald wie zou winnen.
De Wilde: Ik heb altijd geweten dat er rechtdoor wordt gereden. De enige afspraak die er soms gemaakt wordt, is dat de finale wat spannend moet blijven. Het heeft bijvoorbeeld geen enkele zin dat een ploeg met drie ronden voorsprong aan de laatste avond zou beginnen. Dan vloeit de spanning weg. Maar de beste ploeg wint.
Bent u tevreden over uw carrière?
De Wilde: Globaal bekeken wel. Maar misschien zou ik sommige zaken wel anders aanpakken als ik alles kon herbeginnen. Ik ben wegrenner geweest. Ik heb veel op de baan gereden zonder dat ik eigenlijk ooit een pure pistier was. Ik ben op een bepaald moment gewoon naar de baan uitgeweken om geld bij te verdienen. Ik nam in een paar wereldkampioenschappen deel aan de puntenkoers. Dat liep niet slecht, ik werd één keer wereldkampioen, in 1993, in Noorwegen. Dat vond ik een prestatie, want ik stuitte steeds op een tegenstander van een uitzonderlijk gehalte: de Zwitser Urs Freuler. Die was door zijn zuivere snelheid gemaakt voor deze discipline. Bovendien bestond er nogal wat combine: Freuler had altijd twee, drie man die voor hem reden. Achteraf denk ik dat ik me beter op bepaalde disciplines had toegelegd. Ik kon nogal goed tijdrijden, ik denk dat er in mij een behoorlijke achtervolger schuilde. Maar afgezien daarvan kan ik tevreden zijn. Tenslotte, waarom week ik uit naar de piste? Omdat de salarissen op de weg niet zo groot waren. Ik was zeven jaar prof toen ik voor de eerste keer een miljoen frank bruto per jaar verdiende. Die loonexplosie is er uiteindelijk maar vanaf het einde van de jaren tachtig gekomen. Nadat ik een rit won in de Ronde van Frankrijk heb ik drie, vier jaar goed geld verdiend. Nu zou een renner als ik, die minimaal tien wegwedstrijden per jaar wint, al meteen veel poen scheppen. Er zijn renners die één koers winnen en zeven, acht miljoen frank per jaar opstrijken. Daarom ben je als wegrenner ook niet meer verplicht om naar de piste uit te wijken. Iemand die twintig miljoen per jaar verdient, hoeft zich niet meer in de zesdaagsen af te beulen. Dat is het verschil met mijn beginperiode. Ik moest die zesdaagsen rijden uit noodzaak: om bij te verdienen. En toen ik op de weg Belgisch kampioen werd en die Touretappe won, ging mijn startgeld omhoog.
Heeft er nooit meer ingezeten op de weg?
De Wilde: Misschien indien ik in het begin van mijn carrière met een andere sportdirecteur had mogen werken. Ik debuteerde bij Splendor en kreeg daar te maken met Berten De Kimpe. Maar dat waren meer maffiapraktijken dan iets anders. Amateurisme tot en met. Voor de meeste wedstrijden moest ik mijn eigen wielen meebrengen. En jonge renners werden gewoon langs de kant gezet. Ik was in die periode heel breekbaar, ik leed daar erg onder. Mijn persoonlijkheid is pas in de loop van de jaren gegroeid. Maar ik had eigenlijk altijd behoefte aan iemand die achter me stond. Ik heb op de weg nooit beter gereden dan bij Sigma, omdat er daar met Willy Teirlinck een ploegleider was die me volop steunde.
Maar voor de klassiekers kwam u telkens net iets te kort.
De Wilde: Misschien was ik daarvoor net niet snel of sterk genoeg. Anderzijds was er altijd die combinatie met de baan. Ik had al snel in de gaten dat ik in het zesdaagsecircuit kon meespelen. Ik bezat bijvoorbeeld het vermogen om heel snel door die bochten te suizen en daar gaat het eigenlijk om op de piste, veel meer dan om het behouden van een bepaald evenwicht op de fiets. Ik herinner me mijn beginperiode aan de zijde van Stan Tourné: hoe we tegen de gevestigde waarden dienden op te boksen, hoe het dikwijls tien minuten duurde voor we een ronde konden pakken. Ik heb toen heel veel geleerd van Tourné. Hij was ongelooflijk leep, hij temperde mijn zenuwen. En hij werd gedreven door een ijzeren karakter: als de anderen steendood zaten en hij bijna niet meer vooruit geraakte, demarreerde hij nog. Later scheidden onze wegen. Het is vreemd dat ik later nooit meer echt een vaste ploegmaat kreeg. Tenzij misschien de Duitser Andreas Kappes met wie ik een zesdaagse of twaalf won. Met Kappes reed ik het liefst. Maar mijn beste ploegmaat was zonder enige twijfel Danny Clark. Ik heb natuurlijk Sercu in zijn beste periode niet gekend, maar Clark barstte van de klasse. Hij was snel en hij ging in een wedstrijd nooit kapot. Alleen had hij een verschrikkelijk moeilijk karakter. Omdat hij altijd wilde winnen. Hij mengde zich in iedere sprint. Hij is nu bijna vijftig en woont weer in Australië. Hij heeft dit jaar nog amateurkoersen meegereden en een rit gewonnen in de Ronde van Tasmanië.
Clark stopte toen hij 45 was. En hij reed ook toen nog op niveau.
De Wilde: Tja, ik zal heel blij zijn als ik dit seizoen één zesdaagse kan winnen. Rik Van Steenbergen won veertig zesdaagsen en ik heb lang gehoopt dit aantal te bereiken. Vooral ook omdat ik Van Steenbergen als kleine jongen in Gent een paar keer zag rijden. Ik herinner me nog heel goed zijn afscheidsmeeting. Hoe hij daar stond toen hij werd gehuldigd: die imposante figuur, hij bezat een enorme uitstraling. Maar aan die veertig zesdaagsen zal ik moeilijk geraken. Want je moet realistisch zijn, vooral ook omdat er deze winter in totaal maar zeven zesdaagsen worden gereden. Er is een tijd geweest dat er vijftien per seizoen geprogrammeerd stonden. Het is niet zo dat de zesdaagsen uitsterven, maar er zijn veel banen die speciaal voor zo’n zesdaagse moeten worden omgebouwd en dat kost enorm veel geld. Veel meer dan wat de renners kosten in ieder geval.
Wat gaat u na uw carrière doen?
De Wilde: Dat weet ik nog niet, ik hou me daar niet mee bezig. Op dit moment ben ik gefixeerd op mijn wielercarrière. Ze zeggen wel eens: jij zou met je ervaring een goeie raadgever kunnen zijn voor jongeren. Maar dat interesseert me niet. Ik hou me eigenlijk niet bezig met de problemen van iemand anders. Ik heb ook niet zoveel vrienden onder de wielrenners omdat ik vind: je rijdt tegen elkaar. Zo bekijk ik het tenminste. Ik denk dat ik heel professioneel ingesteld ben. Daarom vond ik het ook zo verschrikkelijk dat ik bij de beroepsrenners niet meer onder dak geraakte. Ik had nog naar Noël Demeulenare gebeld, naar Eddy Merckx, maar ze konden me niet helpen. Ik telefoneerde naar een paar sportdirecteurs, maar ze lieten achteraf nooit iets van zich horen. Terwijl ik niet eens veel geld vroeg. Als je dan ziet wat er in die ploegen aan vreemdelingen rondrijdt, renners die nog alles moeten bewijzen. Dan vraag ik me af: waarom kunnen ze mij niet pakken in plaats van een onbekende Zweed of Noor? Zelfs om kermiskoersen te rijden, hadden ze geen plaats voor mij. Er zijn momenten dat het me ongelooflijk moeilijk valt om daarmee te leven.
Jacques Sys