Rik Van Cauwelaert
Rik Van Cauwelaert Rik Van Cauwelaert is directeur van Knack.

De bezetting van de Adriatische havenstad Fiume (Rijeka) door de Italiaanse legionairs van de dichter Gabriele d’Annunzio, was een ophefmakend verlengstuk van de Eerste Wereldoorlog. De Belgische dichter Léon Kochnitzky was erbij. Een terugblik.

EIND september kwamen ze nog eens bij mekaar, in Gardone-Riviera, bij het Gardameer : de D’Annunzio-kenners. Onder hen de Amerikaan Michael Ledeen, auteur van ?The first Duce, D’Annunzio at Fiume?, en Elena Ledda, de wandelende encyclopedie van het futurisme en van Filippo Tommaso Marinetti.

De leden van de merkwaardige bent, die overal ter wereld volgelingen telt, wisselden twee dagen lang in het auditorium van het Vittoriale degli Italiani hun recentste bevindingen uit over de schrijver-dichter-dramaturg-musicus-soldaat-politicus Gabriele d’Annunzio. Dit jaar luidde het thema van de literaire jamboree ?D’Annunzio en Fiume?, of D’Annunzio e l’impresa di Fiume.

Al die tijd koesterde het gezelschap zich in het verrukkelijke decor van Gardone, het oude vakantieoord waar tijdens de zomermaanden welgestelde Italianen en vooral Duitsers graag verpozen. Toen de Dannunzianen er elkaar troffen, waren de villa’s in de heuvels en de meeste hotels langs het meer al voor de winter afgesloten. Het Grand Hotel, een monumentale getuige uit de tijd dat D’Annunzio hier nog regeerde, is een van de weinige die open blijven. In dit hotel, dat letterlijk uit het Gardameer oprijst, verbleef D’Annunzio in 1921, in afwachting dat zijn villa, later tot Vittoriale omgedoopt, werd ingericht.

In een van de kamers van het hotel wachtte ooit de Belgische dichter Léon Kochnitzky op een audiëntie er is geen andere omschrijving van de Commandant, zoals D’Annunzio door zijn getrouwen werd genoemd.

We weten dat Kochnitzky hier verbleef omdat in het Vittoriale-archief een brief steekt, gedateerd op 6 januari 1922 en verstuurd vanuit het Grand Hotel. Daarin vroeg Kochnitzky om een ontmoeting en een gelegenheid om zijn boek ?Le bal des Ardents? in het Italiaans vertaald als ?La Quinta Stagione? aan de meester te mogen voorleggen en te verdedigen.

In zijn boek gaf de auteur zijn indrukken over het Fiume-avontuur mee. D’Annunzio zo vernemen we uit een van diens brieven aan zijn vrouw Donna Maria had het geschrijf van Kochnitzky, zonder het te lezen, bestempeld als di dubbio gusto, van bedenkelijke smaak. Want volgens hem had hij uit de biecht geklapt, uitgerekend Kochnitzky die in Fiume ?una carica ufficiale, di estrema delicatezza? een officiële en extreem delicate functie had bekleed.

Maar omdat Kochnitzky volgens Donna Maria ?non solo gentleman ma ragazzo di cuore sensibilissimo? was niet alleen een gentleman maar een jongen met een uiterst gevoelig hart liet D’Annunzio zich vermurwen. De Belg van Russisch-Poolse origine was tenslotte in Fiume negen maanden lang eerst zijn secretaris en daarna zijn minister van Buitenlandse Zaken geweest. Hij was dus een van de stoutmoedigen die samen met D’Annunzio vanuit Fiume heel Europa, neen, de hele westerse wereld had getrotseerd. Heel zijn bestaan zou de figuur van D’Annunzio en de Fiume-herinnering Kochnitzky blijven achtervolgen. Een van zijn laatste werken, ?Camées d’autrefois – Italia Lontana? dat hij zelf in de jaren zestig voor publicatie klaarmaakte, handelde grotendeels over die periode in zijn leven.

IVOREN BEELDJE.

Toen Kochnitzky hem begin 1922 in Gardone ging opzoeken, was Commandant D’Annunzio 58, verslaafd aan cocaïne en een karikatuur van zichzelf. Alleen ware volgelingen als Kochnitzky wilden de waarheid niet onder ogen zien. Zij weigerden ook te erkennen dat D’Annunzio in zijn theatrale villa feitelijk de gevangene was van Benito Mussolini en van het fascistische regime.

Zij die in Gardone D’Annunzio’s laatste jaren meebeleefden, toonden zich daarover altijd bijzonder discreet. Maar via de beruchte vuiltong Curzio Malaparte, de schrijver van ?Kaputt? en ?De Huid?, weten we hoe D’Annunzio in zijn Vittoriale stilaan aftakelde : ?D’Annunzio had op de duur de allure van een ivoren beeldje. Hij was een klein wezen geworden, mager, geel, glad. Zijn schedel was rond, kaal, zijn huid verlept en doortrokken met fijne groene aders. In zijn rimpelige gezicht, week en ingestort, paste een dun uitlopende, haast doorschijnende neus en een ingevallen mond. Zijn gekwetste oog leek helemaal wit, onbeweeglijk, waterig. Zijn gezonde oog, zonder wenkbrauwen en gedoofd, bewoog traagjes onder het rode ooglid. Hij had onooglijke handjes, als van poppen, twee wassen handjes. Zijn armen leken wel stengels, dun, uitgemergeld, broos en licht als kippenbeentjes. Het was een oud mannetje, afgeleefd, stelterig, tandenloos : het beeld van de gruwelijke ouderdom, die afstotelijkste kwaal, die Gabriele zo verfoeide.?

?Ach, Malaparte,? zucht Isabelle Luchini, het zeventigjarige petekind van Kochnitzky en dochter van diens vertaler Alberto Luchini. ?Weet je, ik vond D’Annunzio niet echt indrukwekkend. Als je hem zag, dat kaal mannetje, kon je nauwelijks al die wilde vrouwenhistories geloven die over hem de ronde deden. Tot hij begon te spreken… Maar Malaparte was een buffone een nar. Eerst was hij fascist, dan trok hij op met de Amerikanen, werd communist en tenslotte katholiek. Mijn vader zei altijd : Malaparte is met een mooie Duitse machine vertrokken en is met een grote Amerikaanse slee teruggekeerd. Hij droomde ervan een soort D’Annunzio te worden, maar schoot ettelijke maten te kort.?

Eigenlijk was Gabriele D’Annunzio na de Tweede Wereldoorlog, amper zeven jaar na zijn dood in 1938, vrijwel vergeten. In 1950 schreef Osbert Sitwell in ?Noble Essences? : ?Gabriele D’Annunzio ! De klank alleen al heeft een politieke zowel als een esthetische echo. Maar wie herinnert zich nog de Regent van Carnaro, en wie leest nu nog de grote dichter die de Italiaanse taal zuiverde, wiens romans en toneelstukken wereldfaam genoten ??

Dertig jaar eerder was Osbert Sitwell, samen met zijn broer Sacheverell, naar Fiume gereisd. Want in november 1920, gezeten aan het strand van de baai van Napels, stelden de broers vast : ?We hebben nooit gezien hoe Lenin de macht greep in Petrograd : laten we nu eens naar Fiume gaan om D’Annunzio te zien. Het kan het begin zijn van iets anders.? Dat was het ook. ?Het fascisme was het kind van Fiume,? noteerde Sitwell.

Het Vittoriale degli Italiani in Gardone is geen alledaags museum, het is het theater van de laatste levensjaren van D’Annunzio. Het woonhuis zelf, een oude priorij, was eertijds eigendom van de Duitse kunsthistoricus Heinrich Thode. Diens eerste vrouw, Daniela Senta von Bülow, was de dochter van Cosima Liszt en stiefdochter van Richard Wagner.

In 1915, toen Italië de oorlog verklaarde aan Oostenrijk en Duitsland, werd Thode verplicht Gardone te verlaten. Drie jaar later werd de villa samen met de inboedel en een 6.000 banden tellende kunstbibliotheek door de Italiaanse overheid onder sekwester geplaatst. Thodes tweede vrouw, Hertha Tegner, probeerde na de oorlog de villa opnieuw in haar bezit te krijgen. Maar alle pogingen daartoe, onder meer een tussenkomst bij D’Annunzio, liepen spaak. Door een decreet van 10 april 1921 werd de villa eigendom van de Italiaanse staat. Enkele maanden later, op 31 oktober, kocht D’Annunzio hem voor 360.000 lire. De dichter sloot daartoe een lening af bij de Banco di Roma die hij, zoals het een grand seigneur en oorlogsheld betaamde, nooit terugbetaalde. Pas in 1939, na zijn dood, geraakte de financiële kwestie eindelijk afgehandeld.

Samen met zijn vriend, de architect Gian Carlo Maroni, heeft D’Annunzio de villa omgebouwd tot een museum, een kapel, een memoriaal, helemaal gewijd aan zichzelf en aan zijn leven van kunstenaar en soldaat. En de nadruk ligt vaak op het laatste facet van D’Annunzio’s leven. In een van de werkkamers staat zelfs een mitrailleur.

De complete boeg van het marineschip Puglia, waarvan de kapitein Tommaso Gulli, een vriend van de schrijver, in juli 1920 omkwam voor de rede van Split, werd destijds op vraag van D’Annunzio letterlijk in de heuvelflank gekapseld. Hoog boven het gigantische mausoleum op de Heilige Heuvel, uitkijkend over het Gardameer, rust D’Annunzio op een torenhoge sokkel in een sarcofaag, omringd door tien door hem uitverkoren veteranen van de Eerste Wereldoorlog en van de expeditie naar Fiume. Het mausoleum vormt nu het schreeuwende orgelpunt achter deze schrijversopera.

?Het is alsof in het Vittoriale het decadentisme op definitieve, monumentale wijze tot uitdrukking is gekomen,? schreef Mario Praz in ?Lust, dood en duivel?. ?Het ademt een sfeer die het midden houdt tussen die van Parsifals heiligdom, een vorstelijk paleis, en het paradijs van een estheet, met afgietsels van beelden van Michelangelo, emblematische stoffering, franciscaanse symbolen, religieuze en militaire voorwerpen : een enorme collectie bric-à-brac, waaraan uiteenlopende culturen, kunsten, godsdiensten en de natuur hun bijdrage hebben geleverd.?

HEDONIST EN MILITAIR.

Praz heeft D’Annunzio ooit treffend geanalyseerd en omschreven : ?De monumentaalste figuur van het decadentisme in wie de diverse Europese stromingen uit de tweede helft van de negentiende eeuw bijeenkwamen, was niet afkomstig uit Frankrijk maar uit Italië, en wel uit een streek waar meer dan elders het leven instinctief en primitief geleefd werd, een barbaars Italië, de verre woeste Abruzzen.

D’Annunzio is tegelijk een barbaar en een decadent ; het ontbreekt hem aan die gematigde zone die in het huidige stadium van de cultuur menselijkheid wordt genoemd. Uit de tweeslachtige aard van zijn extremisme valt te verklaren waarom D’Annunzio niet alleen een hedonist, maar ook een militair is geweest.

Velen, vooral buiten Italië, kunnen nog steeds niet begrijpen hoe D’Annunzio, die toch voor een decadent wordt gehouden, zich in de oorlog zo dapper heeft kunnen gedragen dat hij een van Italië’s grote oorlogshelden is geweest. Een decadent, een estheet is immers in het algemeen iemand met zwakke zenuwen en een slecht soldaat. Zij vergeten dat D’Annunzio niet alleen een decadent maar ook een primitief mens was.?

Volgens Praz was de humorloze D’Annunzio ?de Victor Hugo van het decadentisme.?

Die vergelijking met Hugo klopt. Voor zijn toespraken tot soldaten heeft D’Annunzio meermaals zijn inspiratie geput bij de schrijver van ?Les Misérables?. Die sprak tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 ooit tot gewonde verdedigers van Parijs : ?Gegroet kinderen van Frankrijk, zonen van de republiek, uitverkorenen die mogen lijden voor het vaderland. Ik wens niets anders meer op deze aarde dan een van uw blessures.?

Toen D’Annunzio in juli 1915 de overlevenden van de getorpedeerde kruiser Amalfi toesprak, noemde hij ze ?wonderbaarlijke drenkelingen? en had hij het over ?het bloed van het vaderland dat opwelt en de grond doordrenkt?.

Net als D’Annunzio had ook Victor Hugo martiale trekken. Meermaals vroeg de Fransman de legerstaf naar het front te mogen trekken. Hij schafte zich zelfs een blauwe kepi en een zoeavenmantel aan. Doch, telkens het beslissende moment gekomen, had Hugo altijd wel een drukproef te verbeteren. D’Annunzio daarentegen declameerde zijn land in 1915 de Eerste Wereldoorlog in en trok dan zelf als 52-jarige naar het front.

Gabriele d’Annunzio was al een held voor Italië zich in 1915 in het krijgsgewoel stortte. En niet alleen omwille van zijn literaire meesterwerken zoals de ?Laudi? of ?Il Piacere? in het Nederlands vertaald als ?Het kind van de lust?. In 1908 al schreef Marinetti, de aanvoerder van het futurisme en latere steunbeer van het fascisme, in het Frans, zijn ?Les dieux s’en vont, D’Annunzio reste? de goden gaan, D’Annunzio blijft.

Jarenlang had D’Annunzio als journalist de Italiaanse mondaine kroniek niet alleen geschreven maar ze ook nog gevuld. Vooral zijn clandestiene huwelijk met Maria Hardouin di Gallese, een dochter uit een van de oudste Italiaanse geslachten, had in de Romeinse beau monde voor beroering gezorgd. Donna Maria, zoals ze door iedereen werd genoemd, werd daarop door de eigen familie verstoten, want papa kon haar huwelijk met de parvenu uit de Abruzzen niet goedkeuren. Bij wijze van represaille hongerde hij zijn dochter financieel uit. In die mate dat ze elders financieel soelaas diende te zoeken. Tegen Kochnitzky verklapte Donna Maria dat ze wellicht de enige moderne vrouw was die door een paus was onderhouden. Omdat ze geen uitweg meer zag voor zichzelf en haar kinderen had ze paus Leo XIII, een vriend van de familie, om bijstand gesmeekt. Die had er in toegestemd haar van zijn privé-patrimonium een maandgeld te betalen. Een jaar lang genoot Donna Maria pauselijke bijstand, tot haar moeder weer met steun over de brug kwam.

Met dit soort details liet D’Annunzio zich niet in. Hij leefde toen al gescheiden van Donna Maria en leidde in zijn villa La Capponcina in Settignano het leven van een Florentijnse prins, omringd door luxe en talrijke maîtresses onder wie de actrice Eleonora Duse, bij het theaterpubliek gekend als La Duse, en Liane de Pougy, een grande horizontale met Europese faam. Tot schuldeisers ongeduldig werden en de poëet in 1910 naar Frankrijk verdreven. Hij ging zich vestigen in een villa in de buurt van Arcachon. Daar woonde hij nog toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak.

Voor D’Annunzio bestond er geen twijfel over : Italië moest de zijde kiezen van de geallieerden, van Frankrijk, Groot-Brittannië en Rusland. En dat ?in naam van het Latijnse ras? een van zijn vele obsessies. Veel vroeger al, in 1895, had hij tegen zijn Franse vertaler Georges Hérelle beweerd : ?Als de Latijnse rassen aan de dood willen ontsnappen, is het tijd dat ze terugkeren naar het weldoende vooroordeel dat de grootheid van Griekenland en Rome bewerkte : dat er naast de Latijnen alleen barbaren bestaan.?

Meteen na het uitbreken van de vijandelijkheden stapte de dichter naar het kamp van de Italiaanse interventionisten. Hij stuurde artikelen over het belaagde Parijs, van zijn bezoeken aan het front en enkele van zijn toespraken naar de krant Corriere della Sera. De oorlog was voor hem ook een gedroomde gelegenheid om een opgemerkte terugkeer naar het vaderland op te zetten. Zijn schulden waren intussen nagenoeg afbetaald. Kwatongen beweren, nu nog, dat de Franse overheid daarbij heeft geholpen, als blijk van waardering voor zijn oorlogsstokerij.

Op 3 mei 1915 keerde D’Annunzio naar Italië terug. Officieel om een toespraak te houden in Quarto, vlakbij Genua, waar een monument voor de negentiende-eeuwse patriot Giuseppe Garibaldi werd onthuld. De bijzonder oorlogszuchtige toespraak die hij daar op 5 mei zou uitspreken, werd afgedrukt in de Corriere della Sera.

Het is een hardnekkige legende dat D’Annunzio in zijn eentje de Italianen de oorlog aanpraatte. De waarheid is dat de Italiaanse overheid een week eerder, op 26 april 1915, in Londen een pact ondertekende waarin het zich engageerde de oorlog te verklaren aan Duitsland en Oostenrijk. Door het pact, waarvan de inhoud tot na de oorlog geheim bleef, kregen D’Annunzio, maar ook andere oorlogspromotoren zoals Marinetti, de vrije loop voor hun interventionistische campagnes. Marinetti was trouwens de eerste die, in september 1914 al, in Milaan een meeting organiseerde om de Italianen op te roepen aan de zijde van de Fransen in het wereldconflict te stappen. Een maand later schaarden revolutionaire syndicalisten en anarchisten, verenigd in een fascio d’azione internazionalista, zich achter Marinetti. Even later werden ze gevolgd door Benito Mussolini en zijn fascisten.

PRUISISCH KOORD.

Dat Italië de zijde van de geallieerden koos was niet evident. In 1914 was het land door een pact van 1882 gebonden aan Duitsland en Oostenrijk. Weliswaar een defensief pact, oordeelde premier Giovanni Giolitti, maar toch een pact, met de neutrale houding van de Italianen tot gevolg.

Maar tegen de tijd dat D’Annunzio in Quarto het woord nam, was een deel van de Italiaanse publieke opinie al behoorlijk opgezweept. De terugkeer van de dichter uit zijn vrijwillige Franse ballingschap was de laatste stoot die de Italianen behoefden. En D’Annunzio kweet zich op uitzonderlijke wijze van zijn taak. Van politiek theater schakelde hij over op theatrale politiek. Voor zijn toespraak in Quarto ging hij zelfs te leen bij de Bergrede.

?Zalig de jongeren die hongeren en dorsten naar glorie, want hun honger en dorst zal gestild worden.

Zalig de zuiveren van hart ; zalig zij die de zege weten af te dwingen, want zij zullen het nieuwe Rome aanschouwen…?

De toespraak werd een ware triomf. Waarna D’Annunzio naar Rome trok om het nummer nog eens over te doen. De lokale bevolking ging er compleet over de rand toen de dichter arriveerde. En die hakte er weer duchtig op los, vooral op de regering en de grote voorstanders van de Italiaanse neutraliteit, zoals Giolitti. ?In Rome poogt men het vaderland te wurgen met het Pruisische koord aangesnoerd door de oude bandiet met de dikke onderlip (Giolitti), wiens hielen de weg naar Berlijn kennen,… deze likker van Pruisische laarzen voor wie steniging en brandstapel hier en nu nog een te lichte straf is…?

?Onze toekomst wordt niet gemeten met de stok van de lakenverkoper, maar met het zwaard,? tierde D’Annunzio die ook suggereerde het parlementsgebouw met alle volksvertegenwoordigers erin plat te gooien.

De Franse schrijver en pacifist Romain Rolland schrok van dat verbaal geweld en mijmerde : ?Gabriele d’Annunzio is de geest van Marat, de leverancier van de guillotine. Men meent hier het getier van de club der Jacobijnen te horen.?

De Italianen hebben geweten wat het oorlogsavontuur, waaraan ze totaal onvoorbereid begonnen, ze heeft gekost. Na een tweetal maanden al telden ze 66.000 doden, 190.000 gewonden en 22.000 gevangenen. Het bloedigste hoogtepunt kwam er in oktober 1917 met de slag bij Caporetto, waar 400.000 man werd uitgeschakeld, 3.000 kanonnen verloren gingen en een strook van zo’n 100 kilometer breed werd prijsgegeven. Na Caporetto stonden de Oostenrijkers omzeggens bij de poorten van Venetië. In totaal vonden 600.000 Italianen tussen mei 1915 en november 1918 de dood. Nog eens een half miljoen kwam zwaar verminkt terug van het strijdtoneel.

De eerste die zich in mei 1915 als vrijwilliger aandiende, was uiteraard D’Annunzio. Ondanks zijn 52 jaar en zijn kleine gestalte werd hij bij de lanciers van Novara ingelijfd en ingedeeld bij de staf van de hertog van Aosta, de bevelhebber van het derde leger. Maar hij kreeg de vrijheid om zich op elk moment bij gelijk welk legeronderdeel te voegen dat aan het front actief was.

D’Annunzio werd het boegbeeld van de Italiaanse propaganda. Elk van zijn projecten, zoals het uitgooien van pamfletten eerst boven Trieste daarna boven Wenen, kreeg de goedkeuring van de legerstaf, zolang de dichter zich maar niet met het ernstige werk bemoeide. Bovendien schreef hij op staatsbestelling patriottische teksten, zoals in 1917 op de medaille uitgereikt aan de bakkers van het beste oorlogsbrood :

Dit oorlogsbrood,

door zuivere hand gemaakt,

is het communiebrood

dat het hele vaderland

beleeft als een gedaanteverwisseling,

zoals het lichaam van de verlosser

in de eucharistische offrande,

Het zegejaar MCMXVII.

?Men kan van het soldatenleven dat D’Annunzio heeft geleid, beweren wat men wil,? schreef zijn biograaf Paolo Alatri, ?oncomfortabel was het zeker niet.? Tijdens de eerste maanden van zijn legerdienst woonde de schrijver in het mondaine Danieli-hotel in Venetië, daarna huurde hij in de stad de Casetta Rossa, de villa van Fritz von Hohenlohe, die toen in Zwitserland verbleef.

De Franse schrijver Maurice Barrès, al even oorlogszuchtig als D’Annunzio, was geschokt toen hij in mei 1916 zijn wapenbroeder in de Casetta Rossa vond temidden van een ongehoorde luxe. De Fransman trof D’Annunzio aan, luisterend naar een kwartet dat voor hem muziek van César Franck, Maurice Ravel en Alexander Scriabin ten gehore bracht.

Er is naderhand wat afgelachen met de militaire dienst van D’Annunzio. Maar zijn bewonderaars merkten op : ?Welke 52-jarige meldde zich als vrijwilliger ? In de loopgrachten waren geen mensen van die leeftijd. Die waren meestal officier. Bovendien werkte D’Annunzio vooral met de luchtmacht. Piloten leefden hoe dan ook niet aan het front.?

GRAPPEN EN RAIDS.

Hoogtepunten uit zijn militaire carrière waren ongetwijfeld zijn vluchten boven Trieste en Wenen. Als waarnemer aan boord van een watervliegtuig, liep de dichter in januari 1916 een wonde op. Na een poging om Trieste te overvliegen, werd de piloot, geplaagd door motorpech, gedwongen snel te landen. Daarbij stootte D’Annunzio zijn hoofd tegen de boordmitrailleur. Als gevolg daarvan geraakte het netvlies van zijn rechteroog los. Een maandenlange immobiliteit in een totaal verdonkerde kamer was zijn deel. Niettemin schreef hij in het donker zijn beroemde ?Notturno?, wellicht de beste en zeker de aangrijpendste tekst die hij ooit op papier zette. Hij schreef zijn Nocturne, al tastend, op repen papier die hem door zijn dochter Renata werden aangereikt.

Zijn twee opmerkelijkste ondernemingen waren allicht zijn raid op Buccari en de vlucht boven Wenen. De raid vond plaats in februari 1918 en had tot doel met drie torpedoboten van het type-Mas ( Motoscafo Anti Sommergibile) de baai van Buccari (Bakar), vlakbij Fiume (Rijeka) binnen te dringen en er de Oostenrijkse oorlogsbodems te kelderen. Die bleken op het cruciale moment hun schuilplaats te hebben verlaten waarop D’Annunzio besloot niet alleen torpedo’s maar ook een drietal flessen uit te gooien. Die bevatten boodschappen als ?De vijand nummer één (hijzelf) is gekomen om de draak te steken met de prijs op z’n hoofd? of ?Italiaanse zeelui, altijd bereid het onmogelijke te wagen? en ook de Italiaanse driekleur. Militair gezien, was de raid, algemeen gekend als La beffa di BuccariDe grap van Buccari een flop. Want alle torpedo’s geraakten klem in de vangnetten die de Oostenrijkers dwars over de baai hadden gespannen. De torpedoboot van D’Annunzio bevindt zich nu in het Vittoriale.

Hoog in de nok van het auditorium van het Vittoriale hangt de tweedekker waarmee D’Annunzio in augustus 1918, in het gezelschap van negen andere toestellen, naar Wenen vloog om er 50.000 driekleurige pamfletten uit te werpen. In zijn boodschap aan de Weners zei D’Annunzio geen bommen te willen gooien maar ?een driekleurige groet, de driekleur van de vrijheid?.

Hij kon maar niet genoeg krijgen van het oorlogsgeweld. ?Ware het niet van al dat bloed, ik zou met afschuw het einde van de oorlog afwachten,? zei hij tegen de onthutste Franse schrijver Marcel Boulenger. Tegen marineofficier Costanzo Ciano klaagde hij : ?Voor mij, voor jou en voor onze gelijken is de vrede vandaag een catastrofe. Ik hoop tenminste op tijd te mogen sterven zoals ik verdien. Ja, Costanzo, laten we nog een grote expeditie wagen alvorens willens nillens gepacificeerd te worden.?

Het was deze D’Annunzio, de van glorie dronken leider van het Italiaanse nationalisme, die de 27-jarige Léon Kochnitzky in mei 1919 in het salon van Donna Maria ontmoette.

Rik Van Cauwelaert

Het hart van Europa

Gabriele d’Annunzio kon maar niet genoeg krijgen van het oorlogsgeweld.

De Belg Léon Kochnitzky volgde D’Annunzio naar Fiume.

D’Annunzio spreekt in Quarto het volk toe.

Het Vittoriale, het theater van de laatste levensjaren van D’Annunzio.

Het mausoleum en de boeg van de Puglia in de heuvels van Gardone.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content