Algemeen directeur Rudy Van Eysendeyk slaagde erin om de Antwerpse Zoo in een paar jaar tijd uit de zware rode cijfers te halen. Een grondige renovatie en een uitbreiding met anderhalve hectare moeten de dierentuin straks nog aantrekkelijker maken voor mens en dier. ‘Ik denk niet dat ik overdrijf als ik zeg dat de Zoo van Antwerpen de best bewaarde 19e-eeuwse zoo van de wereld is.’
Een paar weken geleden kwam de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde Antwerpen (KMDA), die onder meer de Zoo en het dierenpark Planckendael beheert, naar buiten met een masterplan. Daarin worden de krachtlijnen van het beleid voor de volgende jaren uitgetekend. Het masterplan moet het kroonstuk worden van het werk van Rudy Van Eysendeyk, die in 2001 aan het roer kwam van de KMDA. De maatschappij stapelde toen de verliezen op, naar rato van ongeveer 2 miljoen euro per jaar. Twee jaar na Van Eysendeyks komst werd er weer winst geboekt – ondertussen bedraagt die op haar beurt 2 miljoen euro per jaar. Nu is de KMDA, een bedrijf met 400 voltijdse banen en een jaaromzet van 50 miljoen euro, een gezonde onderneming met goede vooruitzichten.
Van Eysendeyk, die een verleden heeft als crisismanager, kan tevreden terugblikken op zijn parcours.
Hoe erg was de KMDA eraan toe toen u hier aan het roer kwam?
RUDY VAN EYSENDEYK: Het zag er, om het zacht te zeggen, niet goed uit. We zaten in een neerwaartse spiraal, met dalende bezoekersaantallen, minder inkomsten en dus beperktere mogelijkheden om te investeren. Daardoor werd de Zoo nog minder attractief. We hebben die spiraal moeten doorbreken om uit de problemen te komen.
Wat was de oorzaak van de dalende aantrekkingskracht?
VAN EYSENDEYK: Dierentuinen verloren hun monopolie op vermaak. Als kleine jongen kwam ik met mijn ouders voor een dagje uit de Kempen naar Antwerpen voor een tocht op de Schelde en een bezoek aan de Zoo. Vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw kwamen de pretparken, en later werd stadsmarketing belangrijk, gestuwd door de gratiscultuur van een politicus als Steve Stevaert. Ineens was er veel concurrentie voor een dagje uit. De Zoo was te veel een instituut om snel op die veranderingen te kunnen inspelen. Daarenboven was er ondertussen een Europese richtlijn die in een strenge Belgische dierentuinwetgeving werd gegoten.
Hoe hebt u de spiraal doorbroken?
VAN EYSENDEYK: Cruciaal was een versoepeling van de overheidssubsidiëring. Vele dierentuinen in het buitenland overleven dankzij subsidies, maar voor de KMDA was dat niet het geval. Wij hebben altijd veel met eigen middelen gewerkt. Vanaf 1985 kwam er toch overheidssteun, maar die was aan zulke zware financiële voorwaarden gekoppeld dat de Zoo de steun waarop hij nochtans recht had jarenlang niet of slechts gedeeltelijk kon krijgen. Ik heb meteen na mijn aankomst die voorwaarden kunnen laten aanpassen, zodat we tenminste geld hadden om de omslag te maken.
Is het masterplan voor u als directeur van de KMDA de kroon op het werk?
VAN EYSENDEYK: Nee hoor. We zijn er al lang mee bezig, maar nu was de tijd rijp om ermee naar buiten te komen. Alle aankopen die nodig waren om de Zoo in Antwerpen met anderhalve hectare uit te breiden, zijn eindelijk rond. De uitbreiding past in het inzicht dat we ruimte nodig hebben om de dieren op een diervriendelijker wijze te kunnen houden. In het centrum van een stad is dat niet vanzelfsprekend. Vroeger werden dieren in het beste geval paarsgewijs in hokjes gehouden die als postzegels naast elkaar geplakt waren. Zonder veel rekening te houden met hun natuurlijke gedrag. Nu houden we sommige soorten echt in kuddes, zoals in de natuur. Vooral het dierenpark Planckendael is daar op toegespitst.
De Zoo is een beschermd monument. Hindert dat de modernisering niet?
VAN EYSENDEYK: Ik denk niet dat ik overdrijf als ik zeg dat de Zoo van Antwerpen de best bewaarde 19e-eeuwse dierentuin ter wereld is. Maar als je hem louter als monument ziet, kun je er geen dieren meer in zetten. Tenzij opgezette, en daar trek je geen anderhalf miljoen bezoekers mee.
Dan ben je een museum, en dat is iets anders?
VAN EYSENDEYK: Inderdaad. De stadsdierentuin is niet alleen een dierentuin, maar ook een park met een grote sociale functie. Wat niet wil zeggen dat we niet moeten trachten hem zo goed mogelijk aan de moderne concepten aan te passen. Met aandacht voor wat de mensen willen zien. Met blinde mollen kun je een geweldige presentatie maken, maar je lokt er evenmin anderhalf miljoen bezoekers mee.
Moet je gevoel voor dieren hebben om een zoo te kunnen leiden?
VAN EYSENDEYK: Een van mijn motto’s is: word nooit verliefd op je product. Naar mijn aanvoelen is mijn voorganger in die val getrapt. Hij heeft gigantisch veel gedaan voor de internationale reputatie van de Zoo, maar te weinig gewerkt aan de uitbouw van de Zoo als bedrijf. Ik heb een aantal boutades, en één daarvan is: we zijn voor 90 procent een bedrijf en voor 10 procent een instelling, maar we gedragen ons alsof het omgekeerd is. Vroeger werden de zaken hier begroot volgens een systeem dat ik ‘de brief aan Sinterklaas’ noemde: iedereen zette zijn financiële wensen op papier, waarna de rekening werd gemaakt en er twee keer zoveel nodig bleek te zijn als dat er beschikbaar was. Bijgevolg moest de directie schrappen en was iedereen ontevreden. Nu zeggen wij hoeveel er tussen wie te verdelen valt, en dan mogen ze het verder op hun niveau uitvechten. Er was ook een totaal verschillende dynamiek tussen het management van Planckendael en dat van de Zoo. Dat hebben we dringend moeten oplossen. We hebben iedereen samen in een directiecomité gezet. Ik ben de eerste directeur van de Zoo die niet meer de baas is. We beslissen nu samen.
Wat is het grootste verschil tussen Planckendael en de Zoo?
VAN EYSENDEYK: We hebben sinds enige tijd met Anja Stas een sterk merkgerichte marketeer in onze rangen, die de Zoo positioneert als la grande dame: een stijlvolle tuin waarin je tot rust kunt komen, waarin je kunt genieten van het park, de monumentale gebouwen en de nabijheid van dieren. Planckendael is meer jong en speels. Je kunt er letterlijk op avontuur gaan tussen de dieren.
In Planckendael kijk je naar de dieren terwijl je van de ene speelplaats naar de andere wandelt?
VAN EYSENDEYK: In Planckendael moeten we erover waken dat we een goede balans behouden tussen spel en dieren. Ik denk dat Planckendael een uniek concept is, dat we nu overal gekopieerd zien worden, onder meer in Paradisio, wat goed is. We hebben de laatste jaren veel in Planckendael geïnvesteerd om dat concept te verfijnen, waarbij het speelse en het educatieve elkaar afwisselen. Want het moet natuurlijk wel een dierentuin blijven, en geen speeltuin met hier en daar een dier.
Hoe kiest u de projecten waarin u het nieuwe geld investeert?
VAN EYSENDEYK: We hebben gekozen voor projecten met een grote hefboomwerking. Het restaureren van het aquarium stond hoog op de prioriteitenlijst, want het gebouw – het oudste gebouw in ons land dat in gewapend beton is opgetrokken – bleef alleen nog overeind staan uit gewoonte. Maar de hefboomwerking daarvan is niet groot, dus hebben we met een nieuwe techniek, en met relatief weinig kosten, het gebouw extra gestut, zodat het niet om veiligheidsredenen gesloten moest worden. We hebben later wel de aquaria zelf vergroot, zodat je de vissen soms echt uit de verte kunt zien opdoemen. Wat we wel meteen beslist hebben, is het nijlpaardengebouw te renoveren.
Hebben nijlpaarden dan zo’n grote hefboomwerking?
VAN EYSENDEYK: Ja hoor. Ze zitten niet in de top vijf van de aantrekkelijkste dieren, die wij de ‘kleurboekdieren’ noemen, zoals leeuw en olifant: dieren die kinderen in hun kleurboeken zien, en die je natuurlijk wel moet hebben. Maar het nijlpaardengebouw in Antwerpen was hemeltergend, het deed meer aan een slachthuis denken dan aan een beschermd monument, en het stonk. De beroemde Hermien durfde zelfs niet meer naar buiten. Het was echt een voorbeeld van hoe het vooral níét moest. We hebben in nauw overleg met de ambtenaren van Monumenten en Landschappen een renovatieproject opgestart, met het idee van een rivier die door de Zoo loopt. Die zal vertrekken van de canyon boven de zeehonden, waar ook een waterval komt. Het was ons eerste dierenwelzijnsproject met een sterke hefboomwerking. We hebben toen ook beslist vooral in Planckendael te investeren. Met succes, want onze bezoekersaantallen zijn er in vijf jaar tijd verdubbeld van 450.000 naar 900.000. Dat is bijzonder veel. Ik verwacht trouwens dat 2009 een succesvol jaar zal worden. Als gevolg van de zwakke economie zullen mensen minder citytrips maken en dichter bij huis vertier gaan zoeken, want ze hebben nog altijd evenveel vrije tijd. Zo hebben we in 2002 ook geprofiteerd van de aanslagen van elf september 2001. De mensen waren bang om te vliegen, dus kwamen ze meer naar de Zoo.
Al-Qaeda heeft bijgedragen tot de opleving van de Zoo?
VAN EYSENDEYK: Zo zou je het kunnen zeggen. Zonder Al-Qaeda was het ook gegaan, maar trager.
U bent dus niet bang voor de magere jaren die eraan zitten te komen?
VAN EYSENDEYK: Nee. Wij zijn een gezond bedrijf met een zeer grote liquiditeit en een zeer hoge solvabiliteit.
Sinds de bankencrisis weet iedereen hoe belangrijk die zijn.
VAN EYSENDEYK: Al onze schulden zijn afbetaald. Door onze sterk gestegen inkomsten en onze subsidie van 3 miljoen euro per jaar hebben we een goede cashflow. We hebben nog extra cash achter de hand, en we investeren uitsluitend met geld dat we hebben, niet met inkomsten die we hopen te zullen krijgen. We kunnen dus investeren zonder schulden te maken. Maar we willen geen gekke dingen doen. We gaan geleidelijk blijven werken. Er zijn in het verleden nog masterplannen gemaakt, maar, met alle respect, die focusten te veel op het toeristische aspect, op het pretparkidee. We willen nu op de anderhalve hectare extra die we verworven hebben dieren zoals olifanten en giraffen gaan houden, die we niet in de kweekprogramma’s van Planckendael kunnen inschakelen, maar die wel opvang nodig hebben.
Een soort rusthuis voor niet-kwekende dieren?
VAN EYSENDEYK: Inderdaad, want we willen zulke dieren niet meteen euthanaseren. We willen de Zoo ook meer een etalagefunctie geven. Ons ingangsplein zal veel groter worden, tot achter wat nu de kiosk is. Er zal een terras komen aan de zookant van ons restaurant Paon Royal, zodat de Zoo ook interessant wordt voor mensen die geen kaartje gekocht hebben. En die dat later misschien wel zullen doen. Daarenboven runnen we nog de Koningin Elisabethzaal, onze concertzaal, en binnenkort krijgt het grote Vlaamse congrescentrum onderdak in onze gebouwen. We zijn een gediversifieerde maatschappij.
Hoeveel procent van jullie inkomsten gaat naar de dieren?
VAN EYSENDEYK: Dat hangt ervan af hoe je het bekijkt. 60 procent van onze middelen gaat naar het personeel, met daarbij veel dierenverzorgers. Mensen denken dat het veel kost om al die dieren eten te geven, maar zelfs nu ze de beste voeding krijgen valt die kostprijs erg mee.
Worden er nog dieren voor de Zoo in het wild gevangen?
VAN EYSENDEYK: Nee. Met uitzondering van wat vissen of van in beslag genomen dieren halen we ze uitsluitend uit kweekprogramma’s. Er zijn al problemen genoeg met het in stand houden van wilde dierenpopulaties, dat moeten wij niet extra stimuleren. Het principe is dat zoos zelfbedruipend zijn in hun aanvoer van dieren. Zoos kweken dieren, en daarom is het nuttig dat we op grote schaal samenwerken. Zo beheert de Zoo van Antwerpen onder meer het stamboek van de okapi’s uit de hele zoowereld.
De dierentuinen worden een eigen biotoop?
VAN EYSENDEYK: We hebben wel de bedoeling de genetische eigenschappen van de dieren zo goed mogelijk te bewaren. Antwerpen was een van de eerste zoos met een eigen DNA-laboratorium, waardoor we de verwantschappen van zoodieren konden nagaan. Zo weten we dat nijlpaarden en olifanten in zoos een gezonde genetische samenstelling hebben, terwijl het voor de babiroesa’s zwak is. Daar kunnen we rekening mee houden in de kweekplannen.
Beschouwt u een diersoort waarvan alleen nog exemplaren in een zoo leven als uitgestorven?
VAN EYSENDEYK: De mens is enorm dominant en onderdrukt de rest van de dierenwereld. Als we zo voortdoen, is er binnenkort geen wild meer. Wij hopen dat we als zoo een bijdrage kunnen leveren aan het herintroduceren van uitgestorven dieren in de natuur. We doen al iets in die zin met de goudkopleeuwaapjes in Brazilië. Die zijn zeer bedreigd door het uiteenvallen van hun leefgebied. We proberen dat te counteren door corridors aan te leggen tussen de lapjes bos die overblijven. Als het nodig zou zijn, kunnen we een verarmde wilde populatie aanvullen met diertjes die we in zoos gekweekt hebben, en die hun natuurlijke gedrag bewaard hebben.
Er zijn nog niet veel succesvolle herintroductieprojecten geweest.
VAN EYSENDEYK: Die niet waagt, die niet wint. Wat we momenteel met onze monniksgieren in enkele Franse gebieden doen, bewijst dat het kan.
Zal een okapi die zijn leven lang in een kooi gezeten heeft, ooit in een woud kunnen overleven?
VAN EYSENDEYK: Okapi’s hebben hier natuurlijk veel van hun natuurlijke gedrag verloren, maar we plannen op termijn de bouw van een groot okapicentrum in Planckendael, waar ze meer van hun natuurlijke gedrag zullen kunnen etaleren. Aan het bewaren van een zo natuurlijk mogelijk gedrag van onze dieren is vroeger te weinig gedacht.
Is een soort die alleen nog in een zoo leeft, losgekoppeld van herintroductie, dan uitgestorven?
VAN EYSENDEYK: Ik denk het wel, maar ik wil toch niet te pessimistisch zijn. Als het genetisch materiaal grotendeels intact is, en het gedrag op termijn goed zit, ga ik ervan uit dat er geschikte technieken voor herintroductie zullen komen. Je gaat okapi’s uit een zoo niet zomaar in een woud loslaten. Vele reservaten waarin dieren nu zogezegd in het wild leven, zijn in feite grote dierentuinen. Dierentuinen worden almaar groter, en natuurreservaten helaas almaar kleiner, waardoor de twee naar elkaar toegroeien en raakvlakken kunnen vinden. Er is nog maar heel weinig echt wild, dat niet beheerd wordt. Wij spitsen ons als zoo ook sterk toe op het beheer van amfibieën, zoals wormsalamanders…
Bezwaarlijk beesten met een sterke hefboomfunctie.
VAN EYSENDEYK: Daar zullen we inderdaad geen miljoenen mensen mee lokken, maar we vervullen er wel onze rol mee wat het behoud van biodiversiteit betreft. Als we alleen de kleurboekdieren zouden kweken, zouden we aan een deel van onze missie verzaken. We willen nagaan hoe we op haast industriële wijze een aantal amfibieën uit de natuur kunnen halen en kweken, zodat we een passend antwoord kunnen vinden op de vele bedreigingen die deze diertjes treffen. Vele amfibieën staan echt op het punt om uit te sterven. We kunnen de zoo dan profileren als een soort Ark van Noë, want als wij het niet doen, wie dan wel?
Zijn dit soort initiatieven geen schaamlapje voor het feit dat u dieren gevangenhoudt?
VAN EYSENDEYK: Zo stelt u de zaken al te simpel voor. We hebben natuurlijk ons verleden niet mee. Ik besef dat we inzake natuurbeheer nog altijd een geloofwaardigheidsprobleem hebben, maar we gaan er ondertussen wel op een volwassen manier mee om. Wij zijn ons er goed van bewust dat we geen veredelde kermisattractie zijn, en we streven naar nog meer geloofwaardigheid. Dat bewijzen ook onze nieuwe plannen.
DOOR DIRK DRAULANS/FOTO’S filip naudts