‘Mensen geven zichzelf nog liever een stroomstoot dan dat ze zich vervelen’
De Gentse ethicus Ignaas Devisch wilde vooral geen negatief boek schrijven. ‘Leef mateloos’ is zijn boodschap. Een gesprek over het verschil tussen onrust en rusteloosheid met Johan Braeckman, een expert in het omgekeerde: onthaasting.
Het geweeklaag is niet van de lucht: we hebben het allemaal veel te druk. Professioneel en privé hollen we onszelf voorbij, met alle gevolgen van dien. De burn-out ligt op de loer, en intussen wrijven nieuwe middenstanders zich in de handen: mindfullnesstrainers, yoga-instructeurs, life-balancecoaches, de diensteneconomie is er een sector rijker op geworden. Ook Ignaas Devisch (45) heeft het eigentijds druk. Toch vond de Gentse professor medische ethiek tussen veel academische besognes door de tijd om over dit thema een bijzonder lezenswaardig boek te schrijven: Rusteloosheid. Het vertrekt vanuit een paradox: ondanks het constante gejammer over ons hectische bestaan en het bijbehorende verlangen naar al dan niet betaald verlof, blijkt de mens niet in staat tot dolce far niente. Behalve een filosofische en historische verkenning van knagende gevoelens reikt Devisch ook houvast waarmee we onszelf uit het moeras kunnen trekken. De ondertitel Pleidooi voor een mateloos bestaan werd niet willekeurig gekozen.
Zijn collega Johan Braeckman (50), professor wijsgerige antropologie aan de UGent, had eerder al op eigen kracht een uitweg uit de ratrace gevonden. Vorig academiejaar nam hij een sabbatical, een veelbesproken loopbaanonderbreking die niet zonder gevolgen bleef. Hij puurde er een lezingenreeks uit met de titel Lof der luiheid. Maar vooral: hij benutte zijn jaar verlof zonder wedde om de ouderlijke boomkwekerij in Wetteren eigenhandig te herscheppen in een lusthof. Het sluitstuk is een gerestaureerde schuur waar hij lezingen en vernissages organiseert, en waar hij gastheer-sidekick voor dit interview speelt. Braeckman en Devisch kennen elkaar erg goed. Als vrienden en collega’s, maar ook als gangmakers van de vzw De Maakbare Mens, een vrijzinnige club die kritisch nadenkt over de mogelijkheden die wetenschap en technologie bieden om de mens te verbeteren.
Waarom dit boek? En waarom nu?
IGNAAS DEVISCH: Het thema is niet bijster origineel, de lifestylepagina’s van kranten en tijdschriften staan vol columns en bijdragen over de jachtigheid van het leven. Helaas blinken die bijdragen vooral uit door oppervlakkigheid. Om de zoveel tijd wordt er een nieuw modebegrip gelanceerd. Nu is het eens FOMO, the Fear Of Missing Out, dan heet het weer GSA, wat staat voor Gnawing Sense of Anxiety. Allemaal leuk gevonden, maar het blijft steken op het niveau van symptomen en de toon is meestal moraliserend. ‘Het is de schuld van de digitalisering,’ is zo’n cliché, ‘smartphones en sociale media maken ons ziek.’ Nee, als filosoof wilde ik naar de kern van het probleem, vertrekkend vanuit de juiste vragen. Wordt het leven écht steeds hectischer? Of is het probleem niet veeleer dat we voortdurend klagen over de jachtigheid maar ondertussen wel dapper voorthollen? En hoe nieuw is het probleem eigenlijk? Ik verwijs onder meer naar William Erb, een Duitse neuroloog en tijdgenoot van Sigmund Freud die zich grote zorgen maakte over de versnelling van de maatschappij op het eind van de negentiende eeuw. Volgens Erb ging de menselijke geest kapot aan overprikkeling. Vooral de opkomst van telefonie en telegrafie beschouwde hij als nefast, en ook de schilderkunst en de muziek waren naar zijn smaak veel te druk en schreeuwerig. De parallel ligt voor de hand: vervang in Erbs discours telegrafie en telefonie door smartphone en iPad, en je krijgt een heel hedendaags vertoog.
BRAECKMAN: Ik was aangenaam verrast, Ignaas. Jij bent altijd wel met een boek bezig, maar ik wist niet dat je je in dit onderwerp had vastgebeten. Waarvoor mijn dank, ik zal niet nalaten het grondig te plunderen voor mijn eigen lezing over luiheid. (lacht) Het is natuurlijk geen toeval, want dit thema hangt in de lucht. Er verschijnen niet alleen columns in weekendbladen, de voorbije jaren werden er ook heel wat filosofische en wetenschappelijke boeken aan gewijd. Ik heb het zelf ondervonden toen ik mijn jaartje verlof zonder wedde aankondigde. Op zich iets banaals, maar blijkbaar had ik een gevoelige snaar geraakt want ik kwam in een mediastorm terecht. Ironisch was het wel. Schrijf een boek, en je mag al blij zijn als je een kolom in de krant krijgt. Maar als je aankondigt dat je een poosje de riem aflegt, krijg je meteen een volledige pagina. Die vaststelling heeft me ertoe aangezet om me in het thema van het hectische leven te verdiepen. Een boek is er nog niet van gekomen, maar mijn lezingenreeks krijgt veel respons.
Van Aristoteles via Schopenhauer tot Lacan en Sloterdijk, u citeert zowat de hele canon van de westerse wijsbegeerte. Toch is er één uitschieter: de Franse filosoof Blaise Pascal krijgt zowel het eerste als het laatste woord. Waaraan dankt hij de eer?
DEVISCH: Pascal schrijft in zijn Pensées uitvoerig over het spanningsveld tussen ennui en divertissement, verveling en verstrooiing. In een van zijn bekendste citaten vat hij volgens mij de kern: de mens is niet in staat om rustig in een lege kamer te zitten. Het zijn niet zozeer de omstandigheden die ons aanjagen, aldus Pascal, er zit iets in ons wezen wat ons tot activiteit dwingt. Hij gelooft bijgevolg niet dat we op een punt van totale onthechting kunnen belanden, de mens zal altijd streven en verlangen. Tegelijkertijd is hij lucide genoeg om in te zien dat we daarmee in een constante tweestrijd belanden, verscheurd tussen de drang om te handelen en het gevoel dat we geen tijd hebben om onze plannen te realiseren.
Veel mensen koesteren vooral het verlangen naar rust en zalig nietsdoen…
DEVISCH: Ach ja, het ideaal van het dolce far niente. Dat is georganiseerde verveling, de hoeksteen van onze boomende vrijetijdsindustrie. Daarover heeft Pascal het niet, bij hem gaat het om existentiële verveling. We kunnen niet stoppen met verlangen door ons af te sluiten van prikkels en sociale contacten, want dan wordt ons leven perspectiefloos en zinloos. Wat Pascal bedoelt is dit: we streven ernaar zalig niets te doen, maar zodra we alle obstakels naar dat doel hebben opgeruimd, zoeken we nieuwe obstakels want anders zitten we ons toch maar te vervelen. De Amerikaanse hoogleraar psychologie Timothy Wilson heeft een interessant experiment opgezet dat Pascals stelling bevestigt. Proefpersonen werd gevraagd een kwartiertje alleen in een lege kamer te gaan zitten. De enige mogelijke handeling was: zichzelf een stroomstoot toedienen met een apparaat waarvan ze het pijnlijke effect voor het betreden van de kamer hadden uitgetest. Voor velen bleek een paar minuten niksen een onmogelijke opgave, ze gaven zichzelf een stroomstoot. Liever pijn ervaren dan helemaal geen prikkels.
U voert Bruegels Boerenbruiloft op als illustratie van een verloren idylle, onbespoten volksvermaak in een stressvrije boerengemeenschap waar het leven rustig kabbelt. Waar en wanneer is dat ideaal teloorgegaan?
DEVISCH: Ik betwijfel of dat ideaal ooit heeft bestaan. Tijdens mijn bronnenonderzoek ontdekte ik dat de mens altijd al heeft geklaagd over drukte en tijdsgebrek, ook lang voor Bruegel, die in de zestiende eeuw leefde. Een prachtig voorbeeld is Marco Datini, een Toscaanse koopman uit de veertiende eeuw die een schat aan brieven en kronieken heeft nagelaten. Datini bekreunt zich de hele tijd dat hij veel te hard werkt en te gulzig leeft. Hij snakt naar rust en soberheid, maar komt er niet aan toe omdat hij altijd meer verlangt. Ik wil geen miezerig pannetje om sardientjes te bakken, schrijft hij, ik wil de grote kookpot. Toch is er een evolutie merkbaar. Hectiek was oorspronkelijk een luxeprobleem van de elite, waartoe Datini behoorde. Vanaf de vroege moderniteit, zeg maar de overgang van de middeleeuwen naar de renaissance, krijgen meer en meer mensen ermee te maken. De maatschappij versnelt, een proces dat parallel loopt met technologische en economische ontwikkelingen. Maar ook de secularisering heeft een doorslaggevende rol gespeeld.
Hoezo?
DEVISCH: Niet meer geloven in het hiernamaals heeft ons tijdsbesef fundamenteel veranderd. Er valt geen tijd te verliezen want er komt geen tweede kans, het moet nú gebeuren. De Duitse cultuurhistorica Marianne Gronemeyer heeft daar een interessant boek over geschreven, Het leven als laatste aangelegenheid. Een goed leven is voor de seculiere mens een gemaximaliseerd leven, schrijft Gronemeyer. Dat draagt natuurlijk bij tot de interne onrust die bij velen knaagt. We willen het onderste uit de kan halen, maar vinden geen tijd om alle plannen te realiseren.
BRAECKMAN: Dat zie ik toch anders. De Toscaanse koopman Datini was ongetwijfeld een diepgelovig man die niet aan het hiernamaals twijfelde, en toch ging ook hij gebukt onder tijdstress. Volgens Max Weber was religie juist een motor van rusteloosheid. Zijn theorie is overbekend: de protestantse moraal heeft de weg geplaveid voor het kapitalisme. Hard werken zonder te genieten van de resultaten, want die worden onmiddellijk geherinvesteerd om nog harder te werken en nog meer te oogsten.
We noteren een meningsverschil over de rol van secularisering…
BRAECKMAN: (lacht)Nuanceverschillen horen erbij als je meer dan één filosoof samenbrengt. Ik situeer de maatschappelijke kentering trouwens veel vroeger dan Ignaas, meer bepaald een dikke 10.000 jaar geleden toen we van jager-verzamelaars veranderden in sedentaire landbouwers en veetelers. Het belang daarvan valt niet te overschatten, de neolithische revolutie heeft de mensheid veel dieper getekend dan de industriële revolutie. Evolutionair is 10.000 jaar heel recent, als soort heeft de mens 90 procent van haar tijd op aarde als jager-verzamelaar doorgebracht. Dat is in dit verband heel relevant, want de jager-verzamelaar was puur vanuit zijn overlevingsinstinct alert en onrustig. Die erfenis zit nog altijd in onze genen.
Dan zou je net verwachten dat we perfect opgewassen zijn tegen het jachtige leven met zijn smartphones en deadlines. Waarom dan dat geklaag?
BRAECKMAN: Omdat de context compleet anders is. Toch zie je dat mensen nog altijd graag de natuur intrekken, ironisch genoeg om tot rust te komen. Nochtans is er weinig rust te vinden, in de natuur moet je net op je qui-vive zijn. En toch ervaren we ze als heilzaam, omdat het aansluit bij wie we deep down echt zijn.
U maakt een scherp onderscheid tussen onrust en rusteloosheid. Legt u dat eens uit.
DEVISCH: Het debat gaat bijna altijd over onrust, een negatief gevoel dat ons wordt opgedrongen door maatschappelijke omstandigheden waar we zelf geen greep op hebben. Denk aan de scheve balans tussen werk en privé, de schuldgevoelens omdat we geen tijd vinden voor vrienden, de vele verhalen over burn-outs. Omdat ik dat debat veel te eenzijdig vond, heb ik tegenover de onrust een positief begrip geplaatst: de rusteloosheid. Je zou het kunnen vertalen als passie, de innerlijke drive die je nodig hebt om iets te bereiken. Het is rusteloosheid die mensen tot grootse prestaties drijft, zonder die kracht waren Elon Musk, Bill Gates of Vincent Kompany nooit geworden wie ze zijn. Wat ik me ook afvroeg: waarom moeten we krampachtig naar evenwicht streven in ons leven? Een beetje mateloosheid kan geen kwaad, vandaar ook de titel van mijn boek. Het schrijfproces was trouwens niet bevorderlijk voor mijn persoonlijke life balance. Het was zwaar en bij momenten knap lastig, boven op al mijn academisch werk. Toch heb ik er ongelooflijk veel plezier aan beleefd, ik ben trots op het resultaat en pieker nu al over een volgende boek. Zulke gevoelens ervaar ik nooit als ik vier vergaderingen per dag moet bijwonen. Hard werken wordt pas een probleem wanneer je het niet als zinvol ervaart.
Zinvol werk als sleutel tot een gelukkig en bevredigend leven? Dat klinkt haalbaar voor een academicus, maar wat moet een kasseilegger of rekkenvuller ermee?
BRAECKMAN: Ik heb tijdens mijn verlof zonder wedde dagen aan een stuk kasseien gelegd. Een harde stiel, maar ik heb er veel voldoening uit geput. Nog altijd, trouwens, het doet me nog alle dagen plezier als ik zie hoe mooi ze in patroon liggen, zonder verzakkingen.
DEVISCH: Een zichtbaar resultaat doet wonderen. Mijn grootvader heeft zich letterlijk kapotgewerkt als vloerlegger in Brugge. Toch had hij nergens spijt van. Als we samen door de stad reden, wees hij trots de huizen aan waar hij had gewerkt. Daartegenover staat Charlie Chaplin in Modern Times, de arbeider die tot een radertje in een machine wordt gereduceerd, een toonbeeld van vervreemding. Natuurlijk hebben academici makkelijk praten, maar het gaat niet om diploma’s. Er zijn genoeg hoogopgeleide werknemers die acht uur per dag achter een computer zitten te balen. Ik wilde er geen familiekroniek van maken, maar het voorbeeld lag voor de hand: mijn grootmoeder die als boerin tien kinderen heeft grootgebracht. Drie keer per dag eten voor twaalf man op tafel, de was en de plas en daarbovenop de beesten en de boerderij. Naar hedendaagse normen was haar dagtaak onmenselijk zwaar. Toch heeft ze nooit geklaagd, en ik durf te wedden dat ze meer voldoening uit haar werk puurde dan heel wat kantoorbedienden.
Omdat ze niet beter wist en rondom zich alleen lotgenoten zag?
DEVISCH: Dat ook, ze was een diepgelovige katholieke vrouw die zich in haar lot schikte. Maar misschien nog belangrijker: grootmoeder kende geen hobby’s, ze voelde na haar werk geen behoefte om te sporten, dansles te volgen of allerlei vormingscursussen bij te wonen. Daar zit een enorm contrast met de huidige generatie. Sloterdijk spreekt van de nv IK, de mens die constant werkt aan zijn persoonlijkheid. Job, relatie, kinderen, hobby’s, vriendenkring, alle aspecten van het leven staan in het teken van de zelfontplooiing.
U loopt niet hoog op met de vrijetijdsindustrie. Waarom?
DEVISCH: We zien vrijetijdsbeleving als de ultieme compensatie voor de onrust die ons drukke werk ons berokkent. Een citytrip tussendoor, een wellnessweekend. Even de batterijen opladen, om er dan op het werk weer des te harder tegenaan te gaan. Daarmee slaan we de plank compleet mis. Om te beginnen zal zo’n citytrip niet beletten dat je maandag met slepende benen naar kantoor trekt als daar een weinig zinvolle dagtaak op je wacht. Maar mijn grootste bezwaar is dat onze vrijetijdsbeleving aan dezelfde logica onderhevig is als ons professionele leven. Ook buiten de arbeidsuren moet het allemaal meer en beter zijn. Niet één keer maar drie keer per jaar met vakantie. Nodigen we vrienden uit, dan neemt de nv IK geen genoegen met een simpele maaltijd. Nee, er moet een culinaire prestatie worden geleverd.
BRAECKMAN: Ik vind het ironisch. Luiheid geldt in onze maatschappij als een doodzonde, in de literatuur slaat de luilak een bespottelijk of zelfs verachtelijk figuur. Maar twee keer per jaar geven we ons allemaal over aan georganiseerde luiheid, bij voorkeur met een cocktail aan de rand van het zwembad. In mijn lezing wijs ik altijd op dat contrast.
Veelgehoord aan toog en borreltafel: het is de door consumptie gedreven vrijemarkteconomie die ons op stang jaagt, met burn-outs en depressies tot gevolg. Klopt?
DEVISCH:Ik was zeer onder de indruk van 24/7, een veelbesproken boek waarin de Amerikaanse essayist John Crary een samenleving beschrijft waar economische diensten permanent beschikbaar zijn. Crary waarschuwt onder meer voor het risico van slapeloosheid. Mensen staan in het holst van de nacht op om hun e-mails te checken, bang als ze zijn dat ze worden uitgerangeerd als ze tot de ochtend wachten. Kijk, ik wil geen clichés verkopen over het liberalisme of de vrije markt, maar er spelen zeker economische factoren mee die de mens en de samenleving in de richting van voortdurende versnelling duwen. We leven in een systeem waarin concurrenten elkaar de loef proberen af te steken met scherpere prijzen en nog snellere leveringstijden. Ik heb een verrassende ontdekking gedaan in de financiële wereld: beleggingskantoren proberen zich fysiek zo dicht mogelijk bij de beurs te vestigen. Dat is op het eerste gezicht merkwaardig, want de hele beurshandel verloopt digitaal. Maar blijkbaar maakt de lengte van de glasvezelkabel een verschil, een fractie van een seconde kan genoeg zijn om een beursorder voor de neus van de concurrentie weg te kapen. Dat is een extreem voorbeeld, maar onze hele economie is op die leest geschoeid. Als een producent een jeansbroek in 50 minuten maakt, zal de concurrent zijn arbeiders onder druk zetten om het in 45 minuten te doen. Consumenten doen daaraan mee, want ze zoeken de winkels op waar goedkope spullen liggen waarvan ze wéten dat ze stinken.
BRAECKMAN: Over die consumenten valt wel meer te vertellen. Thorstein Veblen heeft met zijn conspicuous consumption de nagel op de kop geslagen. Mensen consumeren niet om reële behoeften te bevredigen, maar om status te verwerven. Ze kopen een extra grote auto, niet omdat ze veel kinderen hebben, maar omdat hun buurman een grote kar voor zijn deur heeft staan. Keeping up with the Joneses, in de sociale psychologie staat dat bekend als een krachtige drijfveer. In de werkelijkheid probeert men niet alleen gelijke tred te houden, het liefst van al wil men buurman Janssens overtreffen.
De consumptiemaatschappij blaakt anders wel van gezondheid. Koopzondagen zijn razend populair, overal neemt de druk toe om winkels en supermarkten later en vaker open te houden. Een goede zaak?
DEVISCH: Ik juich dat niet toe, net zomin als ik de explosieve groei van onlineshoppen toejuich. Je plaatst om drie ’s nachts een bestelling en om zeven uur ’s ochtends wordt ze aan de deur geleverd. Instantbevrediging, jazeker, maar ik zie echt niet in waarom we dat vooruitgang zouden noemen.
De arbeiders in onlinedistributiecentra noemen dat vooruitgang. Verschillende politici ijveren trouwens voor het versoepelen van de Belgische arbeidsmarkt, omdat onze onlineshoppingdrift anders door buitenlandse aanbieders wordt bevredigd…
DEVISCH: Dat vind ik geen goed argument. Ja, er kan een industrie ontstaan met honderden orderpickers die minderwaardig en ongezond werk verrichten dat hun bioritme overhoophaalt. Dan kun je net zo goed voor meer McDonald’s-baantjes pleiten.
De moderne mens multitaskt zich een slag in de rondte. Is dat wel gezond?
DEVISCH: Echt multitasken bestaat niet. Mannen of vrouwen, we zijn er niet toe in staat. Ik zie het vaak genoeg in de aula. Vier vijfde van de studenten zit naar zijn tablet of smartphone te kijken. Het is onmogelijk dat ze intussen ook geconcentreerd naar een spreker luisteren. In feite gaat het om fragmentatie, en dat is een veel groter probleem dan de versnelling van de samenleving. We hebben het idee dat we vijftig dingen tegelijk moeten doen. Koken, het huiswerk van de kinderen overzien, de nota voor het werk klaarstomen, en dan nog naar de training van de sportclub. Op het eind van de dag zitten we met het onbevredigende gevoel dat we niets goed hebben gedaan.
Ook vanuit de academische wereld stijgen geregeld jammerklachten op over de hectiek van het professionele bestaan. Onderzoekers zouden bezwijken onder publicatiedruk. Wat is ervan aan?
DEVISCH: Ook de academische wereld is in de greep van een inflatoire logica. Hoe meer A1-artikels je publiceert, hoe beter voor je carrière. Jonge onderzoekers laten zich daardoor opjagen. Dat is des te treuriger omdat heel veel van die artikels door niemand worden gelezen. Ik heb daar, hand op het hart, nooit aan meegedaan. Ik schrijf alleen over thema’s die me echt boeien, ook al gaat het ten koste van een benoeming. Uiteraard zijn publicaties in Engelstalige vakbladen en internationale congressen belangrijk. Maar ik vind het als filosoof minstens even waardevol om met een groot publiek in debat te gaan, bijvoorbeeld door een Nederlandstalig boek te schrijven.
BRAECKMAN: Ik zit helemaal op dezelfde golflengte. Ignaas en ik behoren nog tot de generatie academici die de grote omslag heeft meegemaakt. Toen ik doctoreerde, heb ik mij in de Hoge Venen teruggetrokken. Lezen, wandelen, schrijven, ik denk er met plezier aan terug. Ik zou het ook mijn assistenten willen aanraden: trek je een jaar terug en lees een stuk of twintig standaardwerken. Heilzaam voor hun intellectuele ontwikkeling, maar toch hou ik die raad voor mezelf. Wie zich een jaar terugtrekt om te lezen, pleegt tegenwoordig academischecarrièrezelfmoord. Ik word daar niet vrolijk van. De universiteit is geen plek meer voor breed geschoolde intellectuelen, zelfs in de menswetenschappen zetten vakidioten de toon. Wie zijn trouwens de intellectuelen die vandaag het maatschappelijke debat kleuren? Mensen zoals Rutger Bregman, David Van Reybrouck, Tinneke Beekman, intellectuelen die de universiteit hebben verlaten om als onafhankelijk journalist of publicist de debatten aan te zwengelen. Dat zegt genoeg.
DOOR ERIK RASPOET, FOTO’S JOHAN JACOBS
‘Dolce far niente is georganiseerde verveling, de hoeksteen van de boomende vrijetijdsindustrie.’
‘Niet meer geloven in het hiernamaals heeft ons tijdsbesef veranderd. Er valt geen tijd te verliezen: er komt geen tweede kans, het moet nú gebeuren.’ (Ignaas Devisch)
‘Wie zich een jaar terugtrekt om te lezen, pleegt tegenwoordig academischecarrièrezelfmoord.’ (Johan Braeckman)