Wie de discussies over de staatshervorming van een afstand gevolgd heeft, denkt wellicht dat het om een onontwarbaar kluwen gaat. Toch is er in academische kringen verrassend veel eensgezindheid. Het recept ligt klaar, het blijft wachten tot de politici de borrelnootjes achter de kiezen hebben en eindelijk achter het fornuis plaatsnemen om het hoofdgerecht klaar te maken.

De unitaire staat met zijn structuren en zijn werkwijze zoals die thans door de wetten nog geregeld zijn, is achterhaald’, zei wijlen Gaston Eyskens op 18 februari 1970 bij de eerste staatshervorming. Bijna veertig jaar later delen Vlamingen en Franstaligen het besef dat de huidige structuur van België ‘doeltreffend en doelmatig’ beleid van de verschillende overheden in de weg staat. Het systeem kraakt en piept en net op dit moment krijgen we te maken met de economische globalisering, milieu-uitdagingen door de klimaatverandering en snel stijgende sociale kosten door de vergrijzing van de bevolking.

De oranje-blauwe onderhandelaars kwamen er vorig jaar niet aan toe om een discussie ten gronde te voeren. De door de media gecultiveerde ‘verlatingsangst’ deed de Franstaligen verkrampen. Ze vreesden nieuw welvaartsverlies bij het begin van een economische heropleving in Wallonië. Aan Vlaamse kant werd voortdurend met de spierballen gerold. De eisen draaiden rond negen jaar oude resoluties van het Vlaams Parlement en een waslijst van over te hevelen bevoegdheden. Niemand legde echt gedocumenteerde voorstellen op tafel om een ingrijpende staatshervorming via onderhandelingen met de Franstaligen af te dwingen. De politieke machtsstrijd aan beide zijden van de taalgrens in het vooruitzicht van alweer nieuwe parlementsverkiezingen in 2009 ver- grootte bovendien alleen maar het wantrouwen tussen alle partijen.

Door deze politieke en communautaire verkramping bleek ook bijna niemand in staat om buiten het obligate discours over ‘beter bestuur’ in een ‘modern federalisme’ te stappen en uit te leggen waarom een staatshervorming onontbeerlijk is: zowel voor ‘unitaristen’ als voor ‘regionalisten’. De huidige situatie leidt tot het failliet van België en maakt een ‘goed bestuur’ in de deelstaten onmogelijk.

Een van de weinigen die daarover zijn hersenen blijkbaar wel heeft willen pijnigen, is Vlaams minister van Werk en Onderwijs Frank Vandenbroucke (SP.A). Tijdens een lezing in Den Haag in januari 2007 kaartte hij al een ‘sociale staatshervorming’ aan. In het eerste nummer van Knack dit jaar werkte hij zijn redenering uit om een nieuwe staatshervorming op te vatten als een kerntakendebat dat alle overheden duidelijke bevoegdheden geeft zodat ze elkaar niet voor de voeten lopen. Ze moeten zich wapenen voor ‘de oude en de nieuwe sociale kwestie’ en moeten elkaar kunnen versterken.

De ‘oude sociale kwestie’ is een federale opdracht en slaat volgens Vandenbroucke vooral op pensioenen en gezondheidszorg. De ‘nieuwe sociale kwestie’ is een verantwoordelijkheid van de deelstaten en houdt verband met onderwijs en opleiding, integratie op de arbeidsmarkt, cultuurparticipatie, inburgering en sociale integratie. ‘Als de nieuwe sociale kwestie niet goed wordt aangepakt, mislukken we ook voor de oude’, aldus Vandenbroucke.

ACADEMISCHE HULP

De financieringsafspraken die bij vorige staatshervormingen werden gemaakt en ook de begrotingspolitiek van Paars hebben geleid tot een ontwrichting van de financiële huishouding van België. Het ‘chequeboekfederalisme’, waarbij de deelstaten vooral geld kunnen uitgeven dat ze via de federale overheid krijgen, heeft zijn limieten bereikt. Communautaire afspraken over de overheveling van nieuwe bevoegdheden naar de deelstaten alleen ‘afkopen’ met nog meer federale middelen, is niet meer mogelijk. De kas is leeg.

De druk op dit financieringssysteem neemt bovendien toe omdat de federale overheid niet alleen de lasten van de publieke schuldenberg (288 miljard euro) op de schouders draagt, maar via de sociale zekerheid in de komende decennia ook opdraait voor het allergrootste deel van de meerkosten van de vergrijzing. Die worden door de Studiecommissie voor de Vergrijzing geraamd op ongeveer 20 miljard euro tegen 2050 (zie grafiek). Van de Hoge Raad van Financiën, de Nationale Bank en andere (internationale) instanties komt dan ook het dwingende advies om in de komende tien jaar structurele begrotingsoverschotten te realiseren, in plaats van budgetten op te maken die alleen boekhoudkundig in evenwicht zijn. Deze overschotten, die nodig zijn om de solidariteit voor de vergrijzing te financieren, zijn anderzijds maar mogelijk als het economische draagvlak in de regio’s groter wordt. Dat betekent onder meer dat er meer mensen aan de slag moeten in Vlaanderen, Wallonië en Brussel. De regio’s moeten ook een ‘beleid op maat’ kunnen voeren.

EENSGEZINDHEID

Over deze kwestie hebben zich in het voorbije jaar veel Vlaamse en Franstalige academici gebogen. Hun bijdragen hebben intussen een gunstige invloed op het politieke denken aan beide zijden van de taalgrens. Ze vertrekken steeds van het behoud van de interpersoonlijke solidariteit. Die solidariteit opgeven is volgens Bea Cantillon van het Centrum voor Sociaal Beleid (Universiteit Antwerpen) ‘niet mogelijk, niet haalbaar en niet wenselijk’. Ze berekende hoe Walen aanzienlijk minder van hun inkomen uit de sociale zekerheid halen dan 20 jaar geleden en de Vlamingen meer omdat ze sneller verouderen en meer inkomen uit de pensioenstelsels hebben. Een stopzetting van de sociale transfers zou leiden tot een dramatische verarming van de Walen (de armoedegraad in Wallonië zou stijgen van 13 naar 18 procent) én tot een grotere inkomensongelijkheid in Vlaanderen.

Cantillon dacht in oktober vorig jaar met zes collega’s uit de drie regio’s en uit diverse disciplines na over ‘een volwassen sociaal federalisme’, waarbij ‘punctuele bevoegdheden’ kunnen worden overgedragen (bijvoorbeeld inzake werkgelegenheid of de gezondheidszorg), samen doelstellingen worden afgesproken en de deelstaten vervolgens ook financieel verantwoordelijk worden in de mate dat hun beleid de socialezekerheidsuitgaven in positieve of negatieve zin beïnvloedt. Een soortgelijke denkoefening maakte een groep Franstalige economen eind november met een pleidooi om bij de uitvoering van het Waalse marshallplan Brussel meer te betrekken, de kwaliteit van het Franstalig leerplichtonderwijs fors te verhogen en de werking van de overheden in Wallonië te depolitiseren en efficiënter te maken. Op 26 januari ten slotte plaatsten meer dan honderd economen van universiteiten uit het hele land hun naam onder een nota over een nieuwe staatshervorming. Ze beschrijven hoe deelstaten eigen beleid moeten kunnen voeren om meer welvaart en werkgelegenheid te scheppen. Dit vergt tegelijk dat ze financieel en fiscaal meer verantwoordelijk zijn en dat ze gezamenlijke doelstellingen hebben om te kunnen beantwoorden aan de doelstellingen die Europa oplegt (bijvoorbeeld inzake begroting, werkgelegenheid, innovatie en milieu).

De Staatshervorming vanKnack is gebaseerd op de bevindingen van al deze academici. Die dringen nu mondjesmaat tot de politiek door. In de ’tweede fase’ van de nieuwe staatshervorming komen eindelijk de échte belangrijke thema’s aan bod: werkgelegenheidsbeleid, gezondheidszorg, gezinsbeleid, de financieringsregels in de federatie en ‘de Brusselse knoop’. De tijd van de borrelnootjes is voorbij.

Knack analyseert in dit dossier de knelpunten in de huidige situatie en formuleert een aantal mogelijke hervormingen. Het doel is een zo groot mogelijke autonomie met behoud van de solidariteit. Conclusie: het recept ligt klaar, het blijft wachten op de koks.

door PATRICK MARTENS en Han renard

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content