In vergelijking met andere Europese en geïndustrialiseerde landen is het wettelijk pensioen in België een van de laagste. Een gepensioneerde ziet zijn inkomen met 40 procent of meer dalen, tenzij een aanvullend pensioen dat koopkrachtverlies enigszins compenseert. De regering-Verhofstadt heeft voor een kentering gezorgd, vooral door alle pensioenen mee te laten profiteren van de stijging van de welvaart. Of is die ingreep niet meer dan een ‘sociaal vijgenblad’?
Van de Belgische bevolking is 14 procent arm. Dat zijn 1.400.251 mensen. En bij de bejaarden heeft een op de vijf een te klein pensioen om ‘fatsoenlijk en menselijk’ te leven. Deze cijfers komen níét van een recent internationaal rapport of van een nieuw sociologisch onderzoek naar de armoede in ons land. Ze zijn gebaseerd op de sociale realiteit van het einde van de jaren 1960, zoals die beschreven werd in een cahier van 1974 over ‘Armoede in België’. Eindredacteur van dat boekje was socioloog Jan Vranken, die sindsdien aan de Universiteit Antwerpen (UA) ook naam gemaakt heeft als coauteur van vijftien jaarboeken over ‘Armoede en sociale uitsluiting’.
In bijna 40 jaar is de welvaart sterk toegenomen en is het onderzoek naar armoede verbeterd en verfijnd – Vranken ging destijds uit van een ‘sociaalvitaal minimum’ van 125 euro per maand voor een alleenstaande en 205 euro voor een gezin. Maar de vaststellingen van toen blijven wel opvallend dicht in de buurt van de resultaten van de jaarlijkse enquête van de Europese Commissie naar het inkomen en de levensstandaard in de EU-lidstaten. Zo bleek eind vorige maand dat 14,7 procent van de Belgen arm is. Arm is een gezin met twee kinderen dat moet rondkomen met minder dan 1726 euro per maand. Voor een alleenstaande is dat minder dan 822 euro. Ook volgens het Europese inkomensrapport is bijna 21 procent van de 65-plussers arm, ondanks de sociale zekerheid en de pensioenuitkeringen.
Die sociale zekerheid is ‘verzadigd’ en scoort in vergelijking met tien jaar geleden ‘middelmatig op het vlak van de sociale bescherming’, aldus professor Bea Cantillon, die aan de UA het Centrum voor Sociaal Beleid coördineert. ‘België behoort nog altijd tot de groep van EU-landen die een hoog welvaartsniveau combineert met een relatief lage armoede en een relatief gelijke verdeling van de welvaart. Maar binnen deze groep is België weggezakt tot een modaal en zwak presterend land.’ Cantillon voert al geruime tijd een kruistocht tegen ‘de erosie van de bodembescherming door de sociale zekerheid’. Die slijtage is volgens haar te wijten aan een vicieuze cirkel: te weinig mensen werken en te veel mensen leven van sociale uitkeringen. Budgettair is er ook geen ruimte om die uitkeringen op peil te houden. De remedies van Cantillon zijn een versnelde afbouw van de overheidsschuld, een hogere werkgelegenheidsgraad zodat minder mensen een uitkering nodig hebben, en een betere omschrijving van de sociale risico’s. In dat scenario kan volgens haar onder meer worden vermeden dat we afstevenen op ‘een systeem van minimumpensioenen voor iedereen’.
PAARSE MAATREGELEN
Cantillon zit eveneens aan het stuur van een interuniversitair consortium dat onderzoek verricht naar de impact van de vergrijzing. Dat liet vorig jaar noteren dat de Belgische gepensioneerden er in vergelijking met hun leeftijdsgenoten in andere EU-landen op achteruitgaan. Zo blijkt ook uit een studie van professor Jozef Pacolet (Hoger Instituut voor de Arbeid/KU Leuven) dat wie stopt met werken, niet alleen aankijkt tegen een forse inkomensverlaging, maar ook flink op de uitgaven moet letten als er voordien niet gespaard werd. Met een gewoon pensioen alleen is de levensstijl uit de actieve periode niet te handhaven.
De gemiddelde maandbedragen van de pensioenen voor een gemiddelde loopbaan (37 jaar) ogen in elk geval niet spectaculair: 869 euro voor wie enkel als werknemer aan de slag geweest is en 576 euro voor iemand met een zuivere loopbaan als zelfstandige. Wie alleen ambtenaar was, heeft het veel breder (2045 euro). Mannen zitten boven deze bedragen, vrouwen eronder.
Een andere indicator is de vervangingsratio of het verschil tussen het pensioen en het laatst verdiende beroepsinkomen. Een alleenstaande met een gemiddeld loon en vervolgens alleen een wettelijk pensioen, ziet zijn inkomen met bijna 40 procent dalen. Voor lagere lonen is de ratio hoger, voor hogere lonen nog een stuk lager. Aanvullende pensioenen kunnen het koopkrachtverlies dan weer met 5 tot meer dan 10 procent goedmaken.
Na twee decennia van saneren in een weinig riante economische context, onderneemt de paarse coalitie sinds 1999 stappen om het geweer van schouder te veranderen. Dit jaar heeft minister van Pensioenen Bruno Tobback (SP.A) een budget van bijna 28,4 miljard euro. Daarmee keert hij 1,75 miljoen rust- en/of overlevingspensioenen uit aan gepensioneerde werknemers en zelfstandigen. In het ambtenarenstelsel krijgen ongeveer 400.000 mensen een pensioen.
Die uitkeringen werden in de periode 2000-2006 al acht keer verhoogd om de welvaartstoename enigszins bij te benen. Daarnaast was er een reeks meer ingrijpende maatregelen. Zo is het gewaarborgd inkomen voor bejaarden met te weinig bestaansmiddelen sinds juni 2001 vervangen door een Inkomensgarantie voor Ouderen. Voor een tweede pijler van aanvullende pensioenen voor werknemers in de privésector (groepsverzekeringen, pensioenfondsen) is in april 2003 een wettelijk kader geschapen. Voor het minimumpensioen van zelfstandigen is sinds 2004 een inhaalbeweging bezig.
Met het Generatiepact van 2005 is een regeling in werking gesteld om de sociale uitkeringen vanaf dit jaar structureel te koppelen aan de stijging van de welvaart. Op 1 april ontvangen daardoor ongeveer een miljoen gepensioneerden voor het eerst een welvaartsbonus (35 of 75 euro). Omdat oudere vrouwen nu nog vaak geen of een kortere loopbaan hebben, heeft Tobback het Generatiepact ook gebruikt als hefboom om hun toegang tot het minimumpensioen te vergemakkelijken en om bij een overlevings- of ‘weduwenpensioen’ een cumulatie met andere sociale uitkeringen toe te laten.
Al die ingrepen betekenen niet dat nu alles rozengeur en maneschijn is aan het pen- sioenfront. Nog maar goed de helft van de 2,8 miljoen werknemers in de privésector heeft een aanvullende pensioenregeling. De ‘dekkingsgraad’ bij de 650.000 zelfstandigen is nog kleiner (21 procent). Voor contractuele ambtenaren – meer dan 250.000 mensen – is Tobback er niet in geslaagd om een tweede pijler te creëren. En mensen met een gemengde loopbaan (al 30 procent van de gepensioneerden) blijven wachten op de uitvoering van een wet van juni 2003 die de voordeligste pensioenrekening mogelijk maakt.
DUBBELE WELVAARTSVASTHEID
Opmerkelijk is dat de boodschap van Cantillon en co de meeste tegenwind krijgt van vakbondszijde. Tegelijk wordt de paarse kentering gewaardeerd. ‘Van de armoedecijfers voor bejaarden schrik ik helemaal niet’, zegt Jef Maes van het ABVV. ‘Cantillon heeft ook gelijk dat de pensioenen in de voorbije kwarteeuw de welvaartsstijging niet gevolgd hebben. Veel gepensioneerden stellen vast dat ze het niet breed hebben. Vanaf 1998 hebben we daarom bijna elk jaar voor welvaartsvaste uitkeringen betoogd, maar toen hebben we de alarmbel van Cantillon niet gehoord. Nochtans was bekend dat in 1981 de welvaartsvastheid van de uitkeringen is losgelaten. In de jaren 1980 volgde een reëel koopkrachtverlies door onder meer de indexsprongen en het invoeren van de categorie van de samenwonenden. In de jaren 1990 is er vervolgens niets gedaan voor de uitkeringen, zodat die sluipend werden uitgehold. En bij het begin van Paars is eerst nog ingezet op een verlaging van de belastingen en de sociale lasten en ook op een activering van werklozen. Het politieke antwoord op ons protest is toen de wet op de aanvullende pensioenen geweest, maar dat betekent zoveel als: zorg er zelf voor. Pas bij het Generatiepact hebben we onze slag voor de welvaartsvastheid kunnen thuishalen.’
Maes is het niet eens dat het pensioen voor werknemers afglijdt naar een basisinkomen. ‘Het grote knelpunt blijft dat hun pensioen berekend wordt op een hele loopbaan en in het begin verdienen ze natuurlijk niet veel. Anderzijds worden de loonplafonds voor de pensioenberekening om de twee jaar aangepast aan de welvaart. Die zijn daardoor sinds 1999 met 10 procent bovenop de inflatie verhoogd. Dat is alleszins goed voor hogere lonen en ook de minimumpensioenen zijn goed gevrijwaard gebleven. Uiteindelijk zijn de werknemers met een gewoon loon nog het meest de dupe van het beleid van de voorbije decennia.’
Gilbert De Swert, het voormalige hoofd van de studiedienst van het ACV, is nog scherper voor Cantillon. Hij wijst erop dat de sociale uitkeringen in de laatste tien jaar niet verminderd zijn en dat er, in tegenstelling tot veel andere EU-landen, geen drastische ingrepen in de sociale zekerheid zijn geweest. ‘Na 1999 is het verschil tussen actieven en niet-actieven vooral gemaakt door de belastinghervorming. Een akkefiet- je van 4,2 miljard euro. Daar is tot in 2003 voor 4 miljard aan lastenverlagingen voor de bedrijven bij gekomen. De sociale verbeteringen daarentegen waren slechts goed voor 500 miljoen euro, een sociaal vijgenblad.’
‘De methodologie van Cantillon is bedrieglijk’, vindt De Swert. ‘In de jaren 1970 en 1980 zijn de gepensioneerden door onder meer de welvaartsaanpassing van hun uitkering vooruitgegaan ten opzichte van de actieven, want die gingen toen in koopkracht achteruit. In de jaren 1990 hebben de gepensioneerden gelijke tred gehouden, omdat iedereen door de inleveringen achteruitging. Sinds de eeuwwisseling gaan de gepensioneerden vooruit, maar ook achteruit omdat de actieven meer en beter verdienen.’
De Swert pleit voor een bijkomende welvaartsvastheid van de werknemerspensioenen. Naast de welvaartsbonus van Paars, moeten volgens hem ook de verdiende lonen opnieuw geherwaardeerd worden voor een correcte pensioenberekening. ‘Die herwaardering heeft destijds plaatsgevonden voor de loonjaren 1955 tot 1975, maar onder de geniale loodgieter Jean-Luc Dehaene (CD&V) is dat wettelijk mechanisme afgeschaft. Daardoor zijn de werknemerspen- sioenen van vandaag laag, is er een inkomensduik vergeleken met het laatste loon en zit de mot er van bij het pensioenbegin in.’
DOOR PATRICK MARTENS