Jarenlang was hij een begrip. Even geliefd als gevreesd en gecontesteerd. Vooral dan door de manier waarop hij zijn grote gelijk verdedigde in dossiers als die van Notaris X, Oude Pekela en X1. ‘Maar ik weet waarover ik praat’, zegt kinder- en jeugdpsychiater Karel Pyck aan de vooravond van zijn 75e verjaardag. ‘Ik ben nog altijd niet zot.’ Om dat te beweijzen schreef hij een boek.

Karel Pyck, Kindermisbruik en macht, Uitgeverij Epo, 248 blz., 19,50 euro.

Een believer noemden ze hem. In de jaren tachtig omdat hij geloofde in het grootschalige kindermisbruik in het Nederlandse dorp Oude Pekela. In de jaren negentig omdat hij Regina Louf, ‘X1’ uit de nevendossiers van de zaak-Dutroux, het woord gaf in zijn lessen aan de Leuvense universiteit. ‘In die jaren heb ik geleerd wat veerkracht is’, zegt emeritus hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie Karel Pyck. ‘Blijkbaar ben ik een echte survivor, want mijn leven en carrière zijn bij momenten bijzonder turbulent geweest.’

En dan heeft hij het nog niet eens over zijn betrokkenheid bij de zaak rond de Antwerpse notaris X, die er halfweg de jaren tachtig door zijn ex-vrouw van werd beschuldigd zijn zonen te hebben misbruikt. Notaris X, het boek dat Paul Koeck over de zaak schreef, zou een donkere schaduw over de rest van Pycks carrière werpen. Omdat zijn deskundigheid en objectiviteit daarin ter discussie werden gesteld, schorste de universiteit hem zelfs. Op dat moment ontstond ook de juridische vete tussen hem en zijn opvolger Peter Adriaenssens, en dat conflict werd pas onlangs weer bij-gelegd. ‘De zaak van Notaris X was de eerste in Europa waarbij sprake was van believers en disbelievers‘, zegt hij. ‘Verder zeg ik daar niets meer over. Geen woord.’

Ondertussen heeft Karel Pyck, die straks 75 wordt, het academische Leuven ingeruild voor een rokerige flat aan de Oostendse Zeedijk. Daar slijt hij nu zijn dagen. Met een weids uitzicht op de zee en omgeven door boeken over kinderpsychiatrie. Want zijn vak heeft hem nooit losgelaten. ‘Ik ben een goede psychiater. Nog altijd’, zegt hij. ‘Ik blijf een deskundige in mijn vakgebied.’ Dat is meteen ook de reden waarom hij twaalf jaar na zijn emeritaat nog een boek heeft geschreven. ‘Met Kindermisbruik en macht wil ik bewijzen dat ik zo dom niet ben als sommigen maar blijven suggereren’, zegt hij. ‘En dat ik nog altijd niet zot ben ook.’

Waarom hebt u in uw boek net op kindermisbruik binnen de kerk in- gezoomd?

Karel Pyck: Omdat de bekentenissen van bisschop Roger Vangheluwe twee jaar geleden voor een echte ommekeer hebben gezorgd. Door de zaak- Dutroux was er destijds al een breed maatschappelijk debat ontstaan over het seksueel misbruik van kinderen. Maar het was wachten op de zaak-Vangheluwe voor dat ook in de kerk bespreekbaar werd. Sindsdien kan de katholieke kerk niet meer doen alsof er niets aan de hand is. Maar voor alle duidelijkheid: het is niet zo dat er in de kerk méér misbruik plaatsvindt dan in gezinnen, sportclubs of de rest van de samenleving. Misbruik is – vrees ik – des mensen.

Wat maakt misbruik door geestelijken dan zo specifiek?

Pyck: Om te beginnen is de katholieke kerkorganisatie uniek doordat ze zo hiërarchisch en gecentraliseerd is. Bovendien is het de enige kerk die uitsluitend wordt bestuurd door celibataire mannen, die zeker vroeger ontzettend veel macht hadden. Vooral in de jaren vijftig en zestig waren priesters zo hoog boven de gelovige leken verheven dat ze zo goed als onschendbaar waren. Slachtoffers durfden hen gewoon niet te beschuldigen. En degenen die dat toch deden, werden met diepe minachting bekeken. Als ze al door hun omgeving werden geloofd. Nestbevuilers waren het.

Jarenlang was de enige die daartegenin durfde te gaan Rik Devillé, die niet toevallig een voorwoord bij mijn boek heeft geschreven. Zonder hem was er nooit een commissie-Halsberghe of een commissie-Adriaenssens opgericht om het misbruik binnen de kerk te onderzoeken. Want men wilde het niet weten, hè. En kwam het misbruik toch aan de oppervlakte, dan verwachtte men dat het slachtoffer de dader zijn zonden zou vergeven. Zo zit het katholieke geloof nu eenmaal in elkaar.

Aan de Leuvense universiteit hebt u ook jarenlang lesgegeven over seksueel misbruik. Vanwaar die fascinatie?

Pyck: Het idee om een deel van mijn lessen daaraan te wijden, is ontstaan toen ik begin jaren negentig in de Verenigde Staten een congres over seksueel misbruik en het maatschappelijk taboe daarrond bijwoonde. In die tijd werd daar bij ons aan de universiteit nog niet over gesproken en dus ben ik er maar mee begonnen.

Vonden uw collega’s dat een goed idee?

Pyck: Dat weet ik niet en dat interesseert me ook niet. Het was mijn academische vrijheid om mijn lessen in te vullen zoals ik dat wilde.

Als psychiater was u toch al voor dat congres met seksueel kindermisbruik geconfronteerd?

Pyck: Natuurlijk. In de jaren tachtig had mijn Nederlandse collega Gerrit Mik mijn advies gevraagd in de zaak-Oude Pekela. In dat dorpje zouden als clown verklede mannen tientallen kinderen hebben misbruikt. Een verhaal dat verbazend goed leek op wat er drie jaar eerder in Manhattan Beach in de VS zou zijn gebeurd: in een peutertuin zouden daar liefst 360 kinderen zijn misbruikt. Ook in Oude Pekela namen de getuigenissen steeds gruwelijkere vormen aan en gaandeweg werd er steeds minder geloof aan gehecht. Sommigen deden het zelfs als massahysterie af. Ik ben dan naar Oude Pekela gereden om er zelf de temperatuur op te nemen. Ik heb er ook uitgebreid gepraat met slachtoffers en andere betrokkenen.

En wat was uw conclusie?

Pyck: Dat er wel degelijk iets aan de hand was.

Er zijn nochtans nooit bewijzen gevonden.

Pyck: Dat wil toch niets zeggen? De afwezigheid van bewijs is nog geen bewijs van het tegendeel. Dat er in Oude Pekela iets is gebeurd, staat buiten kijf voor iedereen die van dichtbij of veraf met de zaak te maken had. Het probleem bij dat soort zaken, die ook nog eens breed in de media worden uitgesmeerd, is natuurlijk dat er meteen een polarisatie ontstaat tussen believers en disbelievers. Misbruik is nochtans geen kwestie van geloof of ongeloof, maar wel van objectieve feiten. Jammer genoeg staat zo’n polarisatie objectief wetenschappelijk onderzoek vaak in de weg. Neem nu de getuigenis van Regina Louf, die in 1996 contact opnam met de speurders die de zaak-Dutroux onderzochten. Zij beweerde jarenlang misbruikt te zijn in een netwerk van kinder- misbruikers, waar onder anderen Marc Dutroux en Michel Nihoul deel van uitmaakten. Aanvankelijk lieten velen zich door haar overtuigen, maar gaandeweg werd ze minder geloofd omdat de feiten die ze aanhaalde nogal onwaarschijnlijk waren en elkaar ook tegenspraken. Doordat er ook in die zaak een polarisatie ontstond, zijn haar getuigenis en die van de andere X’en nooit ten gronde onderzocht.

En daarom hebt u haar destijds uitgenodigd om tijdens een van uw lessen haar verhaal te komen doen?

Pyck: Dat had ik al eens gedaan, hè. Met Liliane Stijnen, die veertig jaar lang onterecht in een psychiatrische instelling had gezeten en over wie Elisabeth Marain het boek Rosalie Niemand schreef. Ik vond dat mijn studenten haar verhaal uit haar eigen mond moesten horen zodat ze zelf een mening konden vormen. Om dezelfde reden heb ik dan later Regina Louf uitgenodigd. Iedereen zei: ‘Wat doe jij nu? Zo’n zotte madam.’ Maar ik wou mijn studenten duidelijk maken dat ze niet zomaar alles mochten geloven wat in de kranten stond en zelf een oordeel moesten leren vellen. Anderhalf uur lang heeft Regina Louf toen een bijzonder coherent verhaal verteld. Achteraf was er zelfs een van mijn studentinnendie haar scriptie over haar wou maken.

Nochtans heeft men kunnen aantonen dat veel van Loufs beweringen totaal niet kloppen.

Pyck: En dan? Bewijst dat misschien dat ze niet misbruikt is? Natuurlijk niet. Het is perfect mogelijk dat een deel van wat een slachtoffer vertelt waar is en een ander deel niet. Het kan bijvoorbeeld dat de personen, tijdstippen en locaties waar een kind het over heeft niet kloppen, maar dat het toch is misbruikt. Op een ander moment, op een andere plaats en door andere mensen.

Waarom vertelt zo’n slachtoffer dan niet gewoon de waarheid?

Pyck: Om te kunnen overleven, creëren kinderen soms hun eigen werkelijkheid. Dat komt onder meer door allerlei interne processen die eigen zijn aan trauma-ervaring en -verwerking. Daarnaast kunnen daders er heel jonge kinderen met allerlei trucs van overtuigen dat iets echt is gebeurd. Geef een kleuter bijvoorbeeld een rode vloeistof te drinken en hij zal je geloven als je beweert dat het bloed is. Maak je hem wijs dat de duivel bestaat en voer je vervolgens iemand in een verkleedkostuum op, dan zal hij echt geloven dat de duivel in de kamer staat. Zulke dingen. Als een kind dus vertelt dat het is aangerand door de duivel en bloed moest drinken, hoeft dat nog niet te betekenen dat het hele verhaal gefantaseerd is.

Hoe kunnen onderzoekers er dan ooit helemaal zeker van zijn dat een kind al dan niet misbruikt is?

Pyck: Als er geen sperma wordt gevonden, valt het inderdaad bijzonder moeilijk te bewijzen. Al zijn er nu wel meer kinderpsychiaters dan vroeger en kan misbruik ook fysiek beter worden vastgesteld. Ook de politie heeft ondertussen veel bijgeleerd, en de Brusselse cel Pedofilie levert heel goed werk. Wat ook helpt, is dat seksueel misbruik bespreekbaar is geworden door alle aandacht voor de zaak- Dutroux en de zaak-Vangheluwe.

Maar dat neemt niet weg dat kinderen soms nog altijd niet worden geloofd omdat volwassenen hun verhaal te gruwelijk of te vergezocht vinden. Een grote denkfout natuurlijk. Je mag er nooit a priori van uitgaan dat iets onmogelijk is, want de werkelijkheid overtreft soms de ergste scenario’s. Wie had voor 23 april 2010 ooit kunnen denken dat een bisschop op een dag kindermisbruik zou opbiechten? En wie kon zich indenken dat er mensen zijn die seksuele geneugten ervaren bij betrekkingen met baby’s? Niemand toch? Nochtans werd onlangs een man veroordeeld omdat hij in Amsterdamse crèches tientallen baby’s heeft misbruikt. Je mag echt geen enkele mogelijkheid uitsluiten.

Maar u sluit wel uit dat dergelijke verhalen louter op fantasie kunnen zijn gebaseerd?

Pyck: Natuurlijk niet. Massahysterie bestaat wel degelijk. Maar kinder- misbruik ook. Waar ik voor pleit, is dat zowel onderzoekers als psychiaters met een open geest naar zulke zaken kijken. Anders blijft alles bij het oude. Barst er morgen een nieuwe misbruikzaak los, dan krijgen we meteen weer een polarisatie. Met als gevolg dat de feiten er nog nauwelijks toe doen. Zowel believers als disbelievers gaan dan uit van vooroordelen en ontwikkelen een blinde vlek voor alternatieve verklaringen. Op dat vlak is er niets veranderd. Niets.

DOOR ANN PEUTEMAN, FOTO LIES WILLAERT

‘Misbruik is geen kwestie van geloof of ongeloof, maar wel van objectieve feiten.’

‘Als een kind vertelt dat het is aangerand door de duivel en bloed moest drinken, hoeft dat nog niet te betekenen dat het hele verhaal gefantaseerd is.’

‘Barst er morgen een nieuwe misbruikzaak los, dan krijgen we meteen weer een polarisatie tussen believers en disbelievers.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content