Herford en omstreken: zijn MARTa-museum, zijn meubels, zijn gat in de kas, zijn autonome vrouwen, zijn Hoet, zijn helden. Een bericht uit Oost-Westfalen.
Herford, een stad van vijfenzestigduizend zielen in Oost-Westfalen, heeft twee gezichten. Druk bereden snelwegen leiden rakelings langs de historische kern, op het gevaar af haar te versmachten. De vredige rust is te danken aan de Aa, een kleine rivier die een lus rond de stad maakt en waarvan de oevers – de vroegere wallen – als beboomde wandelpaden ingericht zijn. Ook het nieuwe MARTa-museum van Jan Hoet ligt met zijn achterzijde aan de Aa, en vertoont er een witte, discreet functionele bouw naast een beglaasde cafetaria met terras. De ondiepe Aa komt er in een stroomversnelling die het water doet klateren en de gedachten opfrist, vatbaar maakt voor humor. Zo moet ook de kunstenaar hebben gedacht die er aan de rand van het water, met het lover als achtergrond, een wit trapladdertje installeerde en er naakte witte takken doorheen weefde.
Aan de gevaarlijke Goebenstrasse ligt MARTa’s pronkzijde, in deze dagen voortdurend op foto vastgelegd door haastige automobilisten (parkerend op het gedicht Der Ball van Rainer Maria Rilke, door Luciano Fabro uitgewerkt tot een middenbermsculptuur). Het opwindende van Frank Gehry’s aan de computer ontworpen MARTa-architectuur laat zich natuurlijk niet vangen in een frontale opname. Alleen de rij pas aangeplante appeldoorns op het voetpad voor MARTa komt zo tot zijn recht. Maar de vier deelgebouwen, met hun in harmonische afwisseling golvende en rechthoekige lijnen en volumes, vormen slechts vanuit panoramisch oogpunt een geheel: in elkaar schuivende, lichtjes omwaaiende hoedendozen van bruinrode klinkers met deksels uit zilverkleurig edelstaal.
Wie het gebouw aan de buitenkant afloopt, belandt op verrassende uitzichtspunten. Nu eens is het alsof MARTa een blikkerende cowboyhoed draagt, dan weer lijkt ze uitgerust met de schoorsteen van een stoomboot in volle zee. Even excentriek en speels als bij zijn vermaarde Guggenheimmuseum in Bilbao, ontpopt Frank Gehry zich in Herford opnieuw als een humoristisch architect (humor ligt aan de basis van een architectuur waarin alles krom en scheef staat zonder dat het omvalt). Binnen is het belangrijkste museumdeel – de tentoonstellingsruimten op de begane grond – verrassend simpel opgevat: vijf galeries van verschillende grootte, gegroepeerd rond een centrale ‘dom’ van 22 meter hoog.
Herford heeft er een bezienswaardigheid bij, opvallender dan de site met de grote abdijkerk en het handvol middeleeuwse hanzehuizen in de binnenstad. Een beeldengroep met inschriften herinnert er aan de ontstaansgeschiedenis van de stad. Om tegemoet te komen aan de behoefte van vrome vrouwen aan afzondering, stichtte edelman Waltger in 789 op deze grond het vrouwenklooster Herford. Pas in 1170 stichtten burgers er een gemeente met stadsrecht, die een kleine honderd jaar later de bescherming van de ‘Reichsabtei’voor zijn rekening nam. Tot in 1530 vormden rijksabdij en rijksstad een gemeenschappelijke regering, een unicum in Duitsland. In het midden van de zeventiende eeuw werd de vrije rijksstad bezet door Brandenburg (Pruisen) terwijl de abdij ‘rijksvrijheid’ bleef genieten tot in 1802, toen ze ingelijfd werd bij het koninkrijk Pruisen.
In een naburig prieel staat het borstbeeld van Elisabeth I von der Pfalz (1618-1680), wier nobele trekken in brons zijn gegoten. Deze abdis van vorstelijken huize had een universele vorming genoten en was bevriend met de filosoof René Descartes, die haar zijn hoofdwerk opdroeg. William Penn en Gottfried Wilhelm Leibniz, niet de geringste denkers, zochten haar op in Herford. Ze toonde zich tolerant tegenover andersgelovigen (quakers en labadisten). Ze ligt opgebaard voor het hoogaltaar in de plaatselijke Münsterkerk.
Mobile
‘De kreet Mittelalter trifft Moderne mag geen toeristische slogan blijven, maar moet realiteit worden’, scherpt MARTa’s directeur de steile verwachtingen aan. De kleine Oost-Westfaalse stad haalde haar kas tot op de bodem leeg om 12 van de 29 miljoen euro voor de bouw van haar postmoderne museumkathedraal te vinden (ze deelt de kosten met het district Herford, de deelstaat Noord-Rijnland-Westfalen, met sponsors en steunverleners). Dat Herford na de Middeleeuwen vrede nam met weinig opmerkelijke architectuur, mag verklaren waarom de schrik van vele burgers voor het geldverslindende MARTa-project in boosheid ontaardde. Op de meidag van de opening hielden ze, verenigd in de actiegroep ‘Genug ist genug’een betoging, om even later toch massaal het gehate bouwwerk te bezoeken.
Sinds de geboorte van het concept zijn zeven jaar verlopen, en werden er drie burgemeesters versleten. De vierde, Bruno Wollbrink (SPD), maakt zich geen illusies: wanneer het harde werk van publieksovertuiging binnenkort niet loont, kost hem dat gegarandeerd zijn kop. ‘Jan Hoet zal tonen wat hij kan, Herford moet het grootste museum van Duitsland worden’, roffelt Wollbrink op de trom. De meer realistische ambitie is nog hoog genoeg gegrepen: de heren van Herford willen een klein Bilbao maken, naar het voorbeeld van de Spaanse havenstad waar de inplanting van het Guggenheimmuseum voor moderne kunst een wegkwijnend stadsdeel opnieuw tot bloei bracht.
Nu heeft Herford nooit zo’n eenduidig artistiek programma gehad als Bilbao. Het initiële idee, gelanceerd door Wolfgang Clement (SPD) – huidig Duits minister van Economie, toenmalig minister-president van Noord-Rijnland-Westfalen – betrof een ‘Huis van het Meubel’. Dit moest het uitstalraam worden van de trots van de regionale industrie: de meubelbouw. Een op de vijf Duitse meubels en tweederde van de Duitse keukenmeubels zijn van Herfordse makelij. Grote firma’s als Frommholz, Nobilia en Poggenpohl maken deel uit van de ‘vennootschap voor meubels, cultuur en kunst’ (MKK) dat MARTa gebouwd heeft en exploiteert.
Een jonge nomade in de stad legt me, op het MARTa-terras aan de kleine Aa, haar droom uit. MARTa verscheen haar als Marta, een nieuwe spirituele persoonlijkheid in de oude Herfordse lijn van autonome vrouwen, kluizenaarsters, abdissen en verlichte geesten als Elisabeth I. In de werkelijkheid schuilt achter de suggestieve vrouwennaam een iets prozaïscher bedoeling: Meubels (M), Kunst (ART) en ambiente (a). Frank Gehry’s gebouw is niet alleen bedacht op een museum maar ook op een competentie- en informatiecentrum voor de regionale hout-, meubel- en kunststofindustrie, met daarbij een forum voor cultuurmanifestaties, symposia, congressen, economische ‘events’ en promotiepresentaties.
Zelfs de bedoeling achter het eigenlijke museum overstijgt het puur artistieke. Jan Hoet wordt verondersteld ‘eigentijdse posities in kunst en design’ te presenteren, waarin zelfs een expliciete dialoog met de ‘meubelnijverheid en andere industrietakken’ gevraagd wordt. Nu is Hoet er de man niet naar om zich in welk keurslijf dan ook te laten dringen. Design en meubels zijn voor hem domeinen van het alledaagse leven waarmee de moderne kunst vanaf het kubisme, over surrealisme en dada tot popart altijd al een band gezocht heeft.
‘Mag het een dimensie meer hebben?’, zo pareert hij elk verzoek om MARTa op het altaar van het meubel vast te spijkeren. ‘Meubel komt van mobile, datgene wat in beweging is, persoonlijkheid toont in de alledaagsheid’, zegt hij. De verzameling actuele kunst waaraan hij bouwt, weerspiegelt die geest van beweeglijkheid, in aankopen van onder anderen Art & Language, Thomas Huber, Reinhard Mucha, Robert Wilson en de Belgen Hans Op de Beeck, Panamarenko en Luc Tuymans.
Er sloop een adder onder het gras, toen bleek dat er een museaal cruciale functie ontbrak: MARTa heeft geen geklimatiseerd depot of restauratieatelier die naam waardig. Voorlopig vonden de werken van de verzameling een onderdak in diverse andere musea, waaronder het SMAK. Dat er nog verder gebouwd moet worden aan MARTa, is evident. Binnenkort valt daarover een beslissing. Burgemeester Wollbrink moet een nieuwe ‘kostenpost’ zien te verantwoorden. Boze burgers zijn geneigd om alles slechts in termen van kostenposten te bekijken, en vergeten soms dat de 29 miljoen euro bouwkosten die al werden gemaakt, naar de regionale economie gevloeid zijn. ‘Musea zijn economische factoren’, beweert zakelijk leider Berndt Kriete.
Wittekind
Allicht in grotere mate dan men zelf wilde, hangt Herfords politieke en economische lot samen met het welslagen van MARTa. Het publieke succes zou, evenredig aan de internationale allure van het museum, wereldwijd behoren te zijn, niet zoveel kleiner dan in Bilbao. Een troef is alvast dat in een straal van 50 kilometer nu drie prestigieuze museale gebouwen van grote Amerikaanse architecten voorkomen. In Osnabrück staat het eerste museum dat Daniel Libeskind ooit afleverde (1998): het Felix Nussbaum-Haus, zo vernoemd naar de in Auschwitz omgekomen joodse schilder van wie het museum zo’n 170 werken bezit. Het vertoont een deconstructivistische en labyrintische structuur waarvan de bouwelementen in een driehoek aangelegd zijn.
De al wat oudere Kunsthalle in Bielefeld (1968), in strak modernistische stijl gebouwd door grootmeester Philip Johnson, herbergt een eigen verzameling Duitse en internationale kunst uit de 20e en 21e eeuw, en organiseert vier grote tentoonstellingen per jaar. De rode zandsteenplaten waaruit Johnsons museumkubus opgetrokken is, werden ook gebruikt voor de lange zijmuur van het bijbehorende sculpturenpark. Beelden van Henry Moore en Thomas Schütte staan er nadrukkelijk in de kijker. Verdekt in een hoek achter twee bloeiende paardekastanjes, prijkt het standbeeld van een militair, herkenbaar aan de punthelm en de spoor op de hiel van zijn laars.
De fiere gestalte met de gravende blik in het half door een snor overwoekerde gezicht, heeft zijn naam verloren, als moest hij zich een beetje schamen om in deze tijd nog voor een held door te gaan. Bij zoveel donkere présence in de schaduw onder de bomen kan schaamte slechts schijn zijn, zeker als men Bismarck heette – Otto, vorst von (1815-1898) – en als stichter van het Duitse Rijk de geschiedenis is ingegaan.
Herford gaat verder in de tijd terug om een strijdvaardige held van eigen bodem op een sokkel te hijsen. Wie voor het eerst het Wilhemsparkje in gaat, loopt verbaasd naar het bronzen standbeeld van een paard. Het is dan even slikken, bij het plots opmerken van een zijlings uit zijn rijdier hangende, woeste krijger met tweehoornshelm en geheven speer. Wittekind, aanvoerder van de Saksen in hun strijd tegen de Franken van Karel de Grote, liet zich in 785 dopen. Toch geen man om bang voor te zijn.
Is Wittekind Herfords grootste held? De stad kan kiezen, nu ze voor het oprapen liggen in Jan Hoets grote openingstentoonstelling (my private) Heroes (tot 17.8). Uitgerekend hetzelfde weekend in mei waarop de wereld de zestigste verjaardag van de overgave van nazi-Duitsland herdacht, kwam hij ermee voor de dag. Het ideale tijdstip voor een intense bevraging van het heldendom. Tijdens het fascisme werd het beleden met een quasi antieke verering van het lichamelijke. Een raszuiver heroïsme voerde een ‘natuurlijke’ strijd om de heerschappij op aarde.
Aanverwante, afgeleide of totaal van dit oerbeeld afwijkende heldenmodellen passeren de revue. Sportvedetten, guerrillero’s, zangers of sterren van het witte doek hebben de ‘Übermensch’allang van het toneel verdrongen. Maar iets in hun houding, hun look en in de mateloze aanbidding die hen te beurt valt, doet vermoeden en vrezen dat heroïek ontvlambare materie blijft, niet altijd zonder gevaar voor de wereld. Alleen de antiheld brengt altijd en overal zichzelf in gevaar. Maar ook hij zit vaak niet om vereerders verlegen, en is feitelijk een soortgenoot. Zo verwerft het begrip snel een weelde aan dubbelzinnigheden, paradoxen en complicaties, zoals bekend de favoriete vijver voor actuele kunstenaars om in te vissen. Als zij er niet in slagen om aan deze materie een adequate vormentaal te ontlokken, dan rest hen het gebazel, de fatale beproeving voor elke niet-held.
Onder (my private) Heroes zijn dan vooreerst de kunstenaars verstaan, de ontdekkers en vormgevers van de andere dimensie in de dingen, zoals Jan Hoet die persoonlijk leerde bewonderen. Hun namen klinken ons bekend – Permeke, Beuys, Warhol, Abramovic – of onbekend in de oren, dat doet er eigenlijk niet toe. Waar het op aankomt, is hun plaats in een unieke tentoonstelling die een globale confrontatie met oude en nieuwe vormen van heroïek inhoudt. Dit gebeurt in losse thematische groepen. De bewapende en ontwapende held, de kwetser en de martelaar, tot de held tussen idool en ster, en het heroïsche portret.
Opmerkelijk zijn de wandkleuren in drie galeries. Rood, geel en blauw zijn de door modernist Piet Mondriaan exclusief gebruikte, primaire kleuren. In plaats van zich discreet als achtergrondkleuren te gedragen, bepalen ze de klimaten van de tentoonstelling, als wilden ze zich in hun belichaming van de volmaakte abstractie opdringen als de eigenlijke stars. Heldhaftigheid van kleuren!
We kozen, tot slot, drie exemplarische werken uit het pak van driehonderd. Op het voorplein, Pablo Chiasera’s levensgrote monument voor Tupac, op een vijf meter hoge sokkel, beide uit vergankelijk beton. Het eventuele volspuiten met graffiti door de Herfordse jeugd, zou als een eerbewijs gelden. Gangstarapper en hiphopheld Tupac Shakur, geboren in 1971 in een gezin van Black Panthers uit Brooklyn, verloor zijn vader tijdens een schietpartij met de politie in 1973. Betrokken bij kleine criminaliteit, werd hij in 1997 zelf in Las Vegas afgeknald in zijn wagen, vermoedelijk door een vijandige gang.
In de eerste grote zaal, Andy Warhols serie van tien zeefdrukportretten van Marilyn Monroe, op basis van haar pose als beschikbare blondine in de film Niagara. In dit werk legt Warhol de mechanismen van de icoonvorming bloot, terwijl hij er zelf toe bijdraagt, zo schrijft Anne-Marie Bonnet in de catalogus. En Werner Gephart: ‘Het gezicht van Marilyn is de spiegel van een gebroken ziel in het mediatijdperk.’
Het slotbeeld van de tentoonstelling is een prachtige kleurenprint van Marina Abramovic, The Hero. De kunstenares brengt zichzelf in beeld, in zwarte uitrusting gezeten op een wit paard, een witte vlag voerend. Deel uitmakend van een video-installatie als hommage aan haar vader, held van het Montenegrijnse verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog, laat The Hero zich ook lezen als een bedekte invitatie aan het adres van de MARTa-directeur: ‘Ik heb het gevoel dat ‘de Held’ op een bepaald punt in zijn leven moet leren zich over te geven’, zo laat Abramovic weten. Jan Hoet had haar oproep niet afgewacht om te verklaren: ‘Ik open met een afscheidstentoonstelling.’ Laconiek, maar daarom niet minder raadselachtig.
Door Jan Braet
De heren van Herford willen een klein Bilbao maken.