Als de Vlaamse overheid haar werking wil ontvetten, is het misschien niet slecht om de zogenaamde ‘Vlaamse competentiepolen’ eens kritisch door te lichten. Tussenstructuren die met de beste bedoelingen zijn opgezet, leveren niet altijd het beste resultaat op.
Peter Rakers is boos. De consultant heeft – of beter: had – een plan om bij een Antwerps ziekenhuis de arbeidsorganisatie te optimaliseren. Dit is hoe het allemaal begon. De directie van het ziekenhuis gaat akkoord, en Rakers dient een subsidieaanvraag in bij ESF-Vlaanderen. Dat is het agentschap dat voor ons land de middelen van het Europees Sociaal Fonds beheert en toekent. Vervolgens hoort hij niets meer. Tot hij ineens bericht krijgt: hij pakt niet alleen naast zijn subsidie, hij is ook zijn ziekenhuisproject kwijt. Aan Flanders Synergy, een zogenaamde ‘Vlaamse competentiepool’.
Rakers gaat op onderzoek uit. Hij ontdekt dat in de evaluatiecommissie van ESF-Vlaanderen ook iemand van Flanders Synergy zit. Die persoon neemt dus tot in de details kennis van zijn project. Even later neemt Flanders Synergy contact op met het bewuste ziekenhuis en stelt voor om zelf het project in te dienen bij het ESF. Wat ook gebeurt. Peter Rakels is woedend: een overheidsinstelling die haar voorkennis gebruikt om contracten af te luizen van een Vlaamse ondernemer. Rakers dient klachten in waar hij kan: bij Flanders Synergy zelf, bij het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT, in dezen de voogdijoverheid), en bij de Vlaamse ombudsdienst.
Juist daarom wijst het IWT zijn klacht gedeeltelijk af. De klachtencoördinator van het IWT mailt hem: ‘U heeft met (uw) aangetekend schrijven reeds een klacht ingediend over dezelfde zaak bij Flanders Synergy.’ En ook: ‘Het betreft feiten die gebeurd zijn in en met organisaties die in hun dagelijks handelen volledig losstaan van IWT.’
Maar tegelijk geeft Veerle Lories, administrateur-generaal van het IWT, in een andere mail – zuinig – toe dat er toch iets aan de hand is: ‘Een actiepunt is om alle competentiepolen opnieuw te wijzen op het feit dat zij geen concurrentie mogen vormen voor commerciële bedrijven.’
Het is een kluwen. Wat zijn eigenlijk ‘Vlaamse competentiepolen’? Wat doet Flanders Synergy? Waarom zegt de klachtencoördinator van het IWT dat die organisaties ‘volledig losstaan van het IWT’, maar kan het IWT die polen toch terechtwijzen?
Slimmer worden
De Vlaamse competentiepolen dateren uit 2005. Patricia Ceysens (Open VLD) is dan Vlaams minister van Economie, Wetenschap, Ondernemen, Innovatie en Buitenlandse Handel. De minister zoekt naar een middel om Vlaamse bedrijven te helpen die soms niet de middelen hebben om te investeren in knowhow en innovatie om de concurrentie met het buitenland te kunnen aangaan. Vandaar dat ze samenwerking wil stimuleren. Per sector wil ze dat men ‘onder Vlamingen’ samenwerkt in de ontwikkeling van kennis. Dat heet ‘open innovatie’. Niemand betwist dat het concept zinvol is. Tegen een relatief lagere prijs kunnen kmo’s ‘slimmer’ worden. Alleen: de zo verkregen knowhow moeten ze wel samen kunnen delen. In het buitenland werkt dat model. Dus waarom niet in Vlaanderen? Zo komt Ceysens tot het concept van wat voortaan de ‘Vlaamse competentiepolen’ heet.
Wie dat wil, kan bij het IWT een aanvraag indienen voor de oprichting van een specifiek ‘vraaggedreven kenniscentrum’. In zo’n competentiepool kunnen alle betrokkenen en geïnteresseerden van één welbepaalde sector participeren: bedrijven, onderzoeksinstellingen en sectorale federaties. De Vlaamse overheid reikt het kader aan, maar neemt zelf niet het initiatief. In het jargon eigen aan de Vlaamse overheid: de oprichting van een ‘competentiepool’ gebeurt ‘bottom-up’.
Het IWT onderzoekt dan de aanvraag, adviseert de Vlaamse regering, die al dan niet tot erkenning overgaat. Vervolgens wordt er met de pas opgerichte ‘Vlaamse competentiepool’ een convenant afgesloten, met daarin ook afspraken over de doelstellingen. Na vier jaar volgt een evaluatie. In de tussentijd is het IWT verantwoordelijk voor de opvolging. Erkende ‘Vlaamse competentiepolen’ hebben meestal de juridische vorm van een vzw, ze worden voorzien van een raad van bestuur en een staf. Eind dit jaar zullen die competentiepools samen aan de Vlaamse overheid 133 miljoen euro gekost hebben.
Hoe dan ook zorgde een liberale minister met dit initiatief voor een sluipende en niet helemaal performante uitbreiding van de overheid. Op de keper beschouwd is het een schoolvoorbeeld van de creatie van ’tussenoverheid’: geen echte overheid, maar ook geen pure private sector.
Zeker, bij de competentiepolen ligt het initiatief bij de privésector. Zeker, het gaat doorgaans om privaatrechtelijke vzw’s. Maar verder is de omkadering van de competentiepolen sterk overheidgedreven. Zij het op z’n Vlaams. De Vlaamse regering erkent ze, maar laat de competentiepools niet opvolgen en controleren door de eigen administratie maar door het IWT. Het IWT heeft telkens een vertegenwoordiger in de raden van bestuur van wat verder volstrekt onafhankelijke organisaties blijven. Maar die zich graag als ‘Vlaams’ afficheren. Zij het meestal in het Engels.
De financiering van die organisaties is gemengd. Voor een deel subsidieert de Vlaamse overheid, via het IWT. Een ander deel van de inkomsten is afkomstig van bijdragen van de eigen leden. Ten slotte moeten de Vlaamse competentiepolen ook zelf inkomsten zien te genereren. Dat kunnen ze bijvoorbeeld door zelf consultancy-opdrachten voor eigen rekening aan te gaan. Men mag immers aannemen dat er in die kenniscentra nogal wat ‘kennis’ vergaard wordt die vervolgens aan derden aangeboden kan worden. Maar omdat de Vlaamse competentiepolen dan rechtstreekse concurrentie vormen voor private consultants, mag dat alleen volgens marktconforme tarieven, en zonder aanwending van subsidies. Per convenant wordt – weer dat jargon – de ‘cofinancieringsgraad’ geregeld: het percentage van de inkomsten dat de competentiepool zelf moet genereren. In de meeste convenanten ligt dat op ‘minimaal 20 procent’.
Resem parlementaire vragen
Daar wringt de schoen. In de praktijk blijken de vooropgestelde percentages moeilijk haalbaar. Daarom werd de cofinancieringsgraad van het Vlaams Instituut voor Mobiliteit (VIM) naar beneden gecorrigeerd: daar hoeft men nog maar 14,4 procent te halen. Het is meteen een bijstelling van de ambities: het mag wat minder. Vandaar ook dat competentiepolen als Flanders Synergy er zo veel aan gelegen is het contract van Peter Rakels in te pikken: van Vlaamse competentie- tot Vlaamse concurrentiepool.
Een en ander kwam naar boven na een resem parlementaire vragen waarmee Vlaams Parlementslid Lode Vereeck (LDD) de bevoegde ministers Ingrid Lieten (SP.A; Innovatie en Overheidsinvesteringen) en Philippe Muyters (N-VA; Begroting en Financiën) bestookte. In hun antwoorden benadrukken de ministers dat er amper een paar klachten waren over mogelijke concurrentievervalsing, en dat dit te prematuur is om alle competentiepolen te viseren. Vereeck is ervan overtuigd dat ‘de officieel ingediende klachten slechts het topje van de ijsberg zijn’. En dat omdat er een structureel probleem is met bepaalde competentiepolen. Vereeck: ‘Ik zeg niet: schaf die competentiepolen af. Ik zeg wel: evalueer ze grondig. Helpen ze onze competitiviteit echt vooruit? Of organiseren ze vooral “events” en dergelijke en zorgen ze dus voor de betere bezigheidstherapie voor hun sector? Ik vermoed dat er een paar wel potentieel hebben, zoals FISCH. De chemische industrie toont zich alvast enthousiast. Andere zouden beter fuseren. Ik denk aan VIL, VIM en Flanders’ Drive: die geven zelf toe dat de overlappingen in hun werking groot zijn. Ten slotte zijn er ook competentiepolen als Flanders InShape of Flanders Synergy. Daarvan vraag ik me af wat ze bijdragen aan onze economie, behalve dat ze marktverstorend werken. Schaf die toch af.’
DOOR WALTER PAULI