Nu hij wat ouder wordt, probeert hij bewuster met zijn tijd om te gaan. Niet dat hij al zin heeft om met pensioen te gaan, want daarvoor is er nog veel te veel te doen en te zien. Schrijver en cineast Marc Didden over zijn angst om verwaand over te komen, leugentjes om bestwil en de weeë geur van luchthavens.
‘Niet dat ik van plan ben om heel binnenkort te sterven, maar ik denk tegenwoordig toch wat meer na over wat ik al met mijn leven heb gedaan en wat ik er nog mee wil doen’, zegt Marc Didden als hij een tafeltje uitkiest in brasserie Gustav in de Antwerpse stationsbuurt. Vierenzestig is hij nu en door die jaren heen is hij al van alles geweest. In de jaren zeventig werkte hij als muziekjournalist voor Humo, daarna schreef (Crazy Love) en regisseerde (Brussels by Night, en Sailors Don’t Cry) hij films, en gaf hij jarenlang les aan de filmafdeling van de Brusselse hogeschool Sint-Lukas. De voorbije tien jaar heeft hij zich dan weer helemaal op het schrijven gestort: boeken, scenario’s, columns ook. ‘Je zou kunnen zeggen dat mijn leven zich in cycli van een jaar of tien afspeelt’, bedenkt hij. ‘En ik heb zo het gevoel dat deze fase ook weer op zijn einde loopt.’ Wat daarna komt, zal hij wel zien. Al zou hij heel graag met de trein door Europa gaan reizen. ‘Ik stond al in de woestijn van Arizona en reisde bijvoorbeeld naar Jamaica, Canada, Mexico en de Bermuda-eilanden. Maar Praag, Boedapest of Oslo heb ik nog nooit gezien. Vandaar mijn nog vage plannen voor een ontdekkingsreis naar de ziel van het oude Europa.’
Meer en meer is Didden zich bewust van de tijd die steeds korter wordt. Dus gaat hij er tegenwoordig ook wat zorgvuldiger mee om. Geen wonder dat er dingen zijn die hij nooit (meer) wil doen. Tien dingen zelfs.
Alles willen zien
‘Vroeger had ik een enorme culturele honger. Elke film en theatervoorstelling wou ik zien, elk boek moest ik gelezen hebben en elke tentoonstelling wou ik bezoeken. Ik vond het onzin om vooraf een selectie te maken op basis van recensies of de meningen van anderen. Je bent een cultuurliefhebber of je bent het niet, dacht ik. Het resultaat was dat ik zes avonden per week van huis was en alle fijne vakantiedagen in een museum doorbracht. Ondertussen las ik boeken van 700 pagina’s terwijl ik halverwege het eerste hoofdstuk al wist dat ik het niet goed vond. Toch las ik verder, uit respect voor het werk van de schrijver. Daar ben ik ondertussen van afgestapt. Nu ik ouder word, probeer ik bewuster met mijn tijd om te gaan en hoef ik echt niet meer alles te zien.’
Met een vliegtuig reizen
‘Als journalist en cineast heb ik een flink deel van de wereld bevlogen. Ik heb dus genoeg tijd op vliegtuigen en in luchthavens doorgebracht om goed te weten waarom ik dat nooit meer wil doen. Ik hou niet van vliegtuigen, maar meer nog haat ik luchthavens. Die beklemmende sfeer, het gebrek aan lucht, de geur van wafels en slappe koffie. En dan al die zenuwachtige mensen, de adrenaline, het zweet. Vreselijk. In een luchthaven als Zaventem is er ook nog die ongelooflijk grote afstand tussen de incheckbalie en de gate: de hel voor iemand als ik die wat slecht ter been is maar te veel trots heeft om dat toe te geven. Raak je dan eindelijk bij de gate, dan moet je ook nog eens heel lang wachten voor je je op het vliegtuig mag wringen. De stoelen in economy class zijn duidelijk voor slanke mensen gemaakt en niet voor iemand met mijn lichaamsbouw. Daar zit je dan een paar uur en daarna begint het allemaal opnieuw en moet je weer door gangen lopen, op taxi’s wachten… Soms plof je pas vierentwintig uur nadat je thuis bent vertrokken op een ander bed neer.
In juni ben ik nog naar de Biënnale van Venetië gevlogen. Alles wat fout kon gaan, ging ook fout. Ik vertrok om twee uur ’s middags en was pas na middernacht in mijn hotel. En op de terugreis was het weer van dat. Toen dacht ik: ofwel ga ik niet meer naar Venetië, ofwel ga ik voortaan met de trein.’
Een boek schrijven over Hugo Claus
‘Er zijn maar vier mensen van wie ik altijd fan ben geweest: Bob Dylan, Shakespeare, Elvis Presley en Hugo Claus. Ik kan het niet verdragen als iemand hen bekritiseert. Ze hebben zo veel goede dingen gemaakt dat het nergens voor nodig is om te wijzen op die paar werken die niet zo geslaagd zijn. Hugo Claus zal bijvoorbeeld wel een paar mindere boeken hebben geschreven, maar er zijn er veel meer die wél erg goed zijn.
Mijn leven lang ben ik met Hugo Claus bezig geweest. Toen ik in 1972 als regieassistent voor hem werkte, stond hij voor mij al op het niveau van een absolute ster. Ik hield niet alleen van zijn werk, maar ook van hem als figuur. Toch viel het me later zwaar om een boek over hem te schrijven. Het probleem was dat ik, als een soort professortje, te afstandelijk over zijn leven en werk aan het schrijven was. Want ik ben natuurlijk geen exegeet, germanist of literatuurgeleerde. Ik bewonderde die mens gewoon enorm en heb hem dat niet genoeg gezegd. Zo kwam ik op het idee om het boek te schrijven in de vorm van een aan hem gerichte brief. En dat werkte wel.
Nu is het voor mij gedaan. Niet dat ik Hugo plots zal afvallen, maar ik schrijf geen boeken of artikels meer over hem en ik heb ook geen zin om lezingen over hem te geven. Wie wil weten wat ik van Claus vind, moet mijn boek maar lezen.’
Lesgeven
‘Toen ik indertijd les begon te geven aan Sint-Lukas schreef en regisseerde ik zelf nog films. Maar gaandeweg kreeg ik verantwoordelijkheid binnen die school, zat ik in een paar comités, was ik juryvoorzitter en begeleider van eindwerken. Automatisch ging mijn eigen werk daaronder lijden. Als je les wilt geven, moet je dat ook ten volle doen. Dan kun je niet tegen je studenten zeggen: “Laat mij gerust, want ik ben een kunstenaar.” Zo zit ik toch niet in mekaar.
Dat lesgeven heb ik echt met passie gedaan. Het enige wat ik niet graag deed, was vergaderen, punten geven en toelatingsproeven afnemen. Dat laatste vond ik vooral moreel zwaar. Dan kwam zo’n meisje uit de polders voor het eerst met de trein naar Brussel, mocht ze een filmpje van een minuut laten zien en kreeg dan het vaak scherpe oordeel van mij en mijn collega’s te horen. Werd ze toegelaten, dan moest ze tegen het eind van haar eerste schooljaar, terwijl ze zichzelf en Brussel nog aan het ontdekken was, al een echte film van drie, vier minuten klaar hebben. Ik voelde me haast een beul als ik zo iemand dan voor een vol auditorium moest zeggen dat het niet goed was.
Verder had ik het lesgeven niet willen missen. Al was ik er wel beter een paar jaar eerder mee opgehouden. Op den duur had ik het gevoel dat ik alles al eens had verteld en gezien. Door de jaren heen had ik wel drieduizend scenario’s gelezen over mensen die drugs nemen, hun vader niet graag zien, aan zelfmoord denken of ontdekken dat ze homoseksueel zijn. Voor mij was het wel genoeg geweest en vier jaar geleden ben ik er dan ook definitief mee gestopt. J’ai déjà donné.‘
Me journalist voelen
‘Het enige wat ik op school graag deed en waar ik ook goede punten voor kreeg, waren mijn opstellen. Daarnaast schreef ik ook veel bomansiaanse onzin en voor tijdschriften waarvan maar één exemplaar bestond en die namen meekregen als Ons Elviske maakteik allemaal fictieve interviews. Een van mijn broers, die zwaar tegen zijn zin ergens in Duitsland legerdienst deed, vertelde me dat alleen een brief van mij hem in die tijd kon opbeuren. Schrijven kon ik dus wel een beetje.
Later ben ik dan voor Humo gaan werken. Zeker in de eerste jaren vond ik de journalistiek een heel plezierig vak. Ik vloog naar Jamaica om Bob Marley te interviewen, reisde drie keer per week naar Londen, ontmoette Mick Jagger. Niet slecht voor een twintiger zonder diploma middelbaar onderwijs. Er waren mensen zoals ik die elke dag aan de band moesten gaan staan bij Ford Genk, hè.
Even heb ik overwogen of de journalistiek mijn leven niet zou kunnen worden. Maar dan zou ik altijd het gevoel hebben gehad dat ik ontrouw was aan mijn droom. Uiteindelijk had ik aan de filmschool gestudeerd met de bedoeling zelf iets te maken. De journalistiek bleef ik altijd als een opstap naar iets anders beschouwen. Ik heb me ook nooit een echte journalist gevoeld: ik had de behoefte niet om het onderste uit de kan te halen of mensen lastige vragen te stellen. Een paar maanden nadat Guy Mortier een vast contract voor mij had geregeld, heb ik hem gezegd dat het toch niets voor mij was en ben ik films gaan maken.’
Verwaand zijn
‘Echt grote artiesten zijn roekeloos en kijken niet om, terwijl ik mijn eigen recensie al schrijf terwijl ik mijn film nog aan het maken ben. Ik heb de neiging om mezelf altijd weer te relativeren, maar dat zie ik eerder als een badge of honour dan als een gebrek. Ik mag er niet aan denken dat ik verwaand zou overkomen. Vreselijk zou ik dat vinden.
Al moet ik toegeven dat het soms wel plezant en zelfs ontroerend is om een heel verwaande man of vrouw bezig te zien. Minister van Defensie Pieter De Crem, bijvoorbeeld. Die man, die ik verder wel mag, lijkt echt te geloven dat hij aan het hoofd staat van een groot leger dat de wereldgeschiedenis mee bepaalt. Terwijl we in werkelijkheid vier vliegtuigen en drie tanks hebben. (lacht) Als ik merk dat iemand heel verwaand is, krijgt hij van mij in elk geval geen krediet meer. Of dat nu een artiest, een politicus of een journalist is.’
Een theaterstuk regisseren
‘In de jaren zeventig heb ik de hovaardigheid gehad om een theaterstuk te willen regisseren, maar na twee dagen wist ik al dat ik het niet kon. Toch heb ik het later nog eens geprobeerd, toen Jef Demedts me eind jaren negentig vroeg om een stuk te regisseren voor het NTG. Om niets meer aan het toeval over te laten, maakte ik toen wel een degelijke analyse van het stuk en een uitgebreid repetitieschema. Het begon ook goed en de acteurs zagen mij graag, maar toch voelde ik al op de tweede dag dat het weer niets zou worden. Ik wist gewoon niet wat ik tegen die mensen moest zeggen. Een toneelstuk regisseren is dan ook iets helemaal anders dan op een filmset staan. In het draaiboek van een film staat duidelijk hoe alles er moet uitzien, dat wordt dan op de set uitgevoerd en je wordt door een hele ploeg geholpen. Een theaterstuk komt op een heel andere manier tot stand.
Al snel wou ik ermee stoppen, maar ik vond de moed niet om dat tegen de directie te zeggen. Op de dag van de première had ik me het liefst van al op de wc opgesloten. Toen ik achteraf op het podium stapte om het publiek te groeten, nam ik me voor om nooit, nooit nog een toneelstuk te regisseren. Daarvoor hou ik te veel van het theater.’
Brussel afvallen
‘Het kwetst me echt dat Brussel altijd weer als een probleemgebied wordt afgeschilderd. Ik woon graag in Brussel en iedereen die ik er ken ook. Maar blijkbaar denken veel mensen dat wij idioten zijn, dat iemand als ik zestig jaar uit vrije wil in die stad zou blijven wonen als die werkelijk onleefbaar was. Die vooroordelen bestonden trouwens al toen ik mijn vrouw leerde kennen en zij voor mij van Antwerpen naar Brussel verhuisde. Sommigen van haar vriendinnen konden maar niet begrijpen waarom ik niet in Antwerpen kwam wonen.
In Brussel worden nochtans ook kinderen geboren, gaan er mensen dood, worden er huizen gekocht en verkocht. Kortom: alles wat elders gebeurt. Er staan mooie gebouwen, er zijn pleintjes met terrassen, prachtige parken ook. Op zondagochtend wandel ik graag naar de Zuidmarkt of langs de Zavel. Daarna ga ik iets drinken in Sint-Gillis en een tentoonstelling bezoeken in Bozar, loop ik een paar boekhandels binnen en ga ik een viske eten op de Vismarkt. Dat is even plezant als naar Parijs gaan. Al die mensen die honderd meningen over Brussel hebben zonder er ooit te zijn geweest, zouden dat beter ook eens doen.
Met mijn laatste boek, Een gehucht in een moeras, heb ik dat allemaal uit mijn systeem geschreven. Ook wie me nu nog naar mijn mening over Brussel vraagt, kan ik dus naar mijn boek verwijzen.’
In de politiek gaan
‘Ik denk weleens dat ik graag minister van Cultuur was geweest. Lang geleden heb ik het daar eens over gehad met wijlen Karel Van Miert, die toen nog voorzitter van de socialistische partij was. Ik was nog jong, had misschien één of twee films gemaakt en werd uitgenodigd om eens te gaan praten op het partijhoofdkwartier aan de Keizerinnelaan. Ik vroeg hoe het toch kwam dat de socialisten de minister van Cultuur altijd aan de CVP lieten, en lachend voegde ik eraan toe dat ik die job wel wou doen. Jaren later heb ik hetzelfde gezegd tegen Patrick Dewael, die toen bevoegd was voor Cultuur. “Maar dan zou ik wel echt minister van Cultuur zijn en niet minister van Subsidies”, zei ik. Want dat is natuurlijk een heel groot verschil. Wat ik had willen doen, is nadenken over de plaats die cultuur in Vlaanderen inneemt, over hoe we die in ons leven en in het beleid kunnen inpassen. Maar daar is natuurlijk nooit iets van gekomen. Ik had verder geen politieke ambities en wou ook nooit op een kieslijst staan. Ik had natuurlijk wel de functie van kabinetschef kunnen ambiëren, maar die stap heb ik nooit gezet en nu zal ik die ook niet meer zetten.’
Liegen
‘Zes, zeven jaar geleden heb ik me voorgenomen om nooit meer te liegen. Niet dat ik een gepatenteerde leugenaar was, maar een leugentje om bestwil vond ik wel kunnen. Dat had ik in mijn jeugd bij de jezuïeten geleerd. Ik vond het geen probleem iets te verdraaien of te verzwijgen om een ander niet te kwetsen. En ik had ook de neiging om de waarheid wat aan te dikken, om de dingen wat interessanter te maken dan ze zijn. Daardoor raakte ik vroeger weleens in de penarie, want ik onthield niet altijd wat ik had verteld maar mijn vrienden wel. Dan beweerde ik naar waarheid dat ik nog nooit in Rusland was geweest en wees iemand me erop dat ik een paar jaar eerder in geuren en kleuren over een wilde nacht in Moskou had verteld. Zulke dingen.
Maar sinds een goede vriend me daarop aansprak, doe ik dat dus niet meer. Ik herinner me die nacht nog goed: urenlang hadden we zitten praten en geholpen door de drank, maar zeker niet in dronken toestand, veegden we elkaar de mantel uit. Ik had hem eerst verteld wat me niet aan hem beviel en toen begon hij zijn zak te ledigen. Hij zei dat ik niet altijd oprecht was en gaf daar ook voorbeelden van. Dat schokte me enorm. Zeker omdat ik het niet kon ontkennen. Vanaf dat moment ben ik er resoluut mee gestopt. Op mijn padvinderseer. Het leven blijkt ook veel simpeler te zijn als je niet hoeft te onthouden wat je hebt verteld. Dus hou ik me tegenwoordig ver van leugens en probeer ik ook de kunst van het zwijgen wat vaker te beoefenen.’
DOOR JOS GEYSELS EN ANN PEUTEMAN, FOTO’S FILIP VAN ROE
‘Echt grote artiesten zijn roekeloos en kijken niet om.’
‘Er zijn maar vier mensen van wie ik altijd fan ben geweest: Bob Dylan, Shakespeare, Elvis Presley en Hugo Claus.’
‘Ik heb de neiging om mezelf altijd weer te relativeren, maar dat zie ik eerder als een badge of honour dan als een gebrek.’