My Boy, het debuut van Olivier Schrauwen, betekende in 2006 een regelrechte aardschok voor de Vlaamse strip. Een debuutprijs in Turnhout en een nominatie in Angoulême later komt Schrauwen terug met De man die zijn baard liet groeien, een kortverhalenbundel die de lat voor zijn Vlaamse collega’s erg hoog legt.
De 32-jarige Schrauwen heeft tot nu toe nog maar één boek gepubliceerd, maar hij heeft er al een indrukwekkende carrière op zitten. Aanvankelijk zag het er niet naar uit dat hij stripauteur zou worden. Hij studeerde animatiefilm aan de Gentse KASK. Die discipline heeft hij nooit definitief vaarwel gezegd, want hij maakte enkele jaren geleden onder andere de animatiefilm The Mole Whisperer met Stanley Duchateau. Toch kwam hij al tijdens zijn studie tot het besef dat hij vooral strips wilde maken. Halverwege de opleiding verkaste hij naar de pas uitgewerkte stripafdeling van Sint-Lukas Brussel. In 2002, amper een jaar na zijn studie, werd hij als enige Vlaming opgenomen in een grote groepstentoonstelling over aankomend talent op het prestigieuze stripfestival van Angoulême. Dat had hij te danken aan een blijkbaar imposante stage bij het klassieke stripblad Spirou/Robbedoes.
Het kostte hem daarna een grafische zoektocht van verscheidene jaren voordat in 2006 My Boy/Mon fiston verscheen, een stripboek dat in niets leek op andere Vlaamse strips. Het verscheen onmiddellijk in het Frans en in het Engels, maar is nooit in het Nederlands uitgebracht. Schrauwen schreef het verhaal immers in het Engels en vond het taalgebruik in zijn strip zo eenvoudig dat hij het nut van een vertaling niet inzag. My Boy mag dan niet geworteld zijn in de Vlaamse striptraditie, Schrauwen verankerde het boek wel in het ruimere Vlaamse en internationale kunstpatrimonium. Hij liet een vader en zijn minuscule zoon Brugge en de zoo bezoeken. Daarbij riep hij stilistisch verwijzingen op naar de Vlaamse primitieven en naar de Amerikaanse strippionier Winsor McCay van Little Nemo in Slumberland, die de grafiek van het boek zichtbaar beïnvloedde. Schrauwen gebruikte zelfs computertechnieken om zijn werk er te laten uitzien als een strip uit een vergeelde oude krant. Het verhaal van My Boy deed dan weer erg hedendaags aan, met absurde wendingen die in McCays tijd ondenkbaar waren.
Schrauwens debuut leverde hem lovende recensies op tot in Libération. Hij kreeg er de Debuutprijs van de stad Turnhout voor in 2006, en een nominatie voor de prijzen van Angoulême in 2007. Het boek werd ondertussen vertaald in het Spaans, het Italiaans, het Duits, het Pools en het Fins. Al betekent zo’n vertaalsucces niet automatisch veel voor de verkoop. Schrauwen verhuisde in 2007 naar Berlijn ‘omdat het een interessante stad is, maar ook omdat het leven daar goedkoper is dan in België’. Sindsdien broedde hij er in stilte op een nieuwe strip.
Freudiaanse trekjes
De man die zijn baard liet groeien, zijn langverwachte tweede boek, komt onmiddellijk uit in drie talen: het Nederlands, het Frans en het Engels. Het zijn eigenlijk acht strips voor de prijs van één. Schrauwen vult zijn boek met heel uiteenlopende korte verhalen. Over mannen met baarden – jawel – maar het bevat ook een fantasierijk alternatief scheppingsverhaal, verhalen over tekenlessen en over mannen die liever in een droomwereld verblijven dan in de realiteit. ‘Het werd als vanzelf een bundel kortverhalen’, vertelt Schrauwen. ‘Ik werk tegenwoordig veel voor tijdschriften: Mome in de Verenigde Staten en Canicola in Italië. Een lang verhaal past nu eenmaal moeilijk in zo’n tijdschrift.’
‘Die mannen met baarden vormen een rode draad, maar je hoeft er ook niet te veel achter te zoeken. Die baard is natuurlijk een nogal uitgesproken fallisch symbool. Het is ook zeker niet de enige freudiaanse trek van het boek. Maar ik zie de baardmannen vooral als grote kinderen. Het zijn dromers die helemaal opgaan in hun fantasie. Voor mij is dat nostalgisch. Als kind kon ik ook volledig opgeslorpt worden door een fantasiewereld die ik zelf verzonnen had. Die kon bijna reëel aanvoelen. Nu kan ik dat helaas niet meer, maar mijn baardmannen zijn er meesters in. Je ziet hun kinderlijke aard ook aan het feit dat ze altijd in pak rondlopen. Die pakken zijn een toonbeeld van onschuld, zoals de blauwe en roze pakjes die kinderen vroeger droegen. Een van de personages combineert een baard van een meter met een korte broek. Dat vat het zo’n beetje samen. Die baard geeft het elan van een wijze, een profeet of een koning. Toch is hun belevingswereld nogal adolescent of ronduit infantiel.’ Het tekent de verrassende beeldenwereld van Schrauwen. Niet iedereen associeert baarden en nette pakken met kinderen. Schrauwen lacht door zijn baardfiguren ook geregeld met het heldendom. Personages die machogedrag tentoonspreiden, krijgen er steevast van langs.
Daarnaast doet Schrauwen weer zijn voordeel met het nationale erfgoed. Dit keer zijn het niet de Vlaamse primitieven of de Brugse architectuur die een hoofdrol opeisen, maar wel een naïeve versie van het koloniale België. Schrauwen leeft zich daar grafisch helemaal in uit, alsof hij zijn eigen komische Kuifje in Afrika wil maken. Wie koloniaal België en mannen met baarden zegt, kan uiteraard niet om Leopold II heen. ‘Eigenlijk weet ik niet waar mijn voorliefde voor het koloniale tijdperk vandaan komt. Het is natuurlijk geen realistische weergave van die periode, maar een volledig gefantaseerde versie. Congo is in mijn boek een kleurrijke speeltuin, waarin alles gruwelijk fout kan lopen. Ik had inderdaad een verhaal over Leopold II zelf in gedachten, maar ik heb het uiteindelijk niet gemaakt. Misschien was dat te realistisch, of had ik niet genoeg ideeën.’
Nieuwe stem
Sommige personages, zoals een rolstoelgebruiker, lijken fantasie te gebruiken om hun kleurloze bestaan te ontvluchten. De realiteit kan in De man die zijn baard liet groeien erg deprimerend zijn. Door het contrast wordt de droom in verhouding nog sprookjesachtiger. ‘Maar dat wil niet zeggen dat de strontbruine realiteit uit dat verhaal mijn persoonlijke visie op de werkelijkheid is.’
Bij elk nieuw verhaal verandert Schrauwen even gemakkelijk van stijl als van schoenen: hij wisselt van kleurenpalet, maakt woordeloze verhalen, componeert strippagina’s als miniaturen in plaats van in de typische rasterlay-out. ‘Ik kies die stijl intuïtief. Als ik een verhaal bedenk, zie ik het al voor me in een bepaalde grafische stijl. Bij de uitwerking komt het er dan opaan om dat mentale beeld op papier te zetten. In een andere stijl tekenen, is als met een andere stem spreken. Het roept andere ideeën bij me op, ik kan andere accenten leggen. Ik speel daar graag mee. De eerste verhalen uit de bundel, die eruitzien alsof ze heel oud zijn, heb ik nog helemaal op computer gemaakt. Tegenwoordig werk ik weer meer en meer met de hand. Dat blijft toch sneller gaan. De laatste verhalen zijn gewoon met verf geschilderd.’
Typisch Schrauwen blijft dat zijn pagina’s er ondanks hun grafische virtuositeit niet altijd helemaal af uitzien. Hij streept al eens een woordje door of kliedert nadrukkelijk buiten de lijntjes. ‘Ik vind het niet erg als mijn tekeningen er hier en daar slordig uitzien. Ik zal gemakkelijk opnieuw beginnen als ik vind dat een pagina niet het juiste effect overbrengt, maar kleine uitschuivers horen voor mij bij mijn tekeningen. Ik ben bijvoorbeeld niet zo’n goede letteraar, maar de letters passen wel meestal bij het verhaal. Soms heb ik zelfs tekstfouten laten staan omdat ze bij de sfeer van het verhaal hoorden. Dat is het voordeel van die droomwerelden: als een vrouwelijk personage van het ene plaatje op het andere opeens sproeten krijgt, kun je het altijd op de flexibele fantasie van de dromer steken.’
OLIVIER SCHRAUWEN, DE MAN DIE ZIJN BAARD LIET GROEIEN, BRIES, 112 BLZ., 19,95 EURO.
DOOR GERT MEESTERS