Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

“En Garde!”. Kleine cultuurgeschiedenis van het schermen en aanzet tot een sportieve initiatie.

“We hebben de meeuwenstoot niet gedaan…” zegt Kristin Daenen, me van terzijde aankijkend. De korte rit van het Antwerpse Sport- en Trefcentrum RUCA naar het station van Berchem zit er bijna op. Een hand lost het stuur en drukt mijn uitgestoken hand. Het regent en het regent niet en het is al zo lang donker. Op de trein, de laatste, verwens ik mezelf om de fatale vergetelheid en het verloren duel in professioneel perfectionisme.

De hele avond had de floretschermster met de lange zwarte lokken me zowat alle denkbare houdingen en bewegingen gedemonstreerd. Ze had kinderen van het ASC ( Antwerps Scherm Centrum) geïnitieerd, en op mijn verzoek geduelleerd met degenschermster Berlinde Gers uit de kersverse wereldkampioenenploeg bij de veteranen. Eerst met de degens, waarbij de kleinere Gers, traag bewegend, door de knieën buigend, de punt van het wapen met gestrekte arm dreigend uitgestoken hield, om dan haar tegenstandster in bliksemsnelle uitvallen de ene steek na de andere toe te brengen en in een mum van tijd volledig af te matten.

Even later met het floret, een continu dansende Daenen in een sierlijke opeenvolging van parades en ripostes waarin de minder beweeglijke Gers verstrikt raakte. Op haar beurt leek ze totaal uitgeput. Ze controleerde haar glucosegehalte, merkte een duidelijk tekort aan suiker en greep naar een gezinsfles cola. Tijdens de match had ik fotografe Elisabeth Broekaert op de zenuwen gewerkt opdat ze toch vooral op het juiste moment zou afdrukken. Man, schermers stoten sneller dan god kan zien, zag ik haar denken. Maar vragen om een demonstratie en een beeld van de meeuwenstoot had ik domweg nagelaten.

Daar was het nochtans allemaal mee begonnen. Ongevoelig voor de zwiepende sabel van Zorro, de revérences en trippelpasjes van d’Artagnan, opgezadeld met weinig meer dan een schim van Ivanhoe alias Roger Moore – doeltreffender door het gooien met tafels en stoelen naar de vijand dan door het slaan met het zwaard: in de prille jaren zestig moest het nog zonder doodsteek of bloedverlies – was het de combinatie van een boek en een tentoonstellingsproject die me na jaren opnieuw warm maakte voor de Noble Science of Defence.

In zijn roman “Het eiland van de vorige Dag” (Bert Bakker, 1995) laat Umberto Eco de jonge held Roberto la Grive kennismaken met de theorie van een schermstoot, ontleend aan de loodrechte val en het vlak boven het water weer opstijgen van de meeuwen, prooi in de bek. Later is Roberto getuige van een gevecht dat eindigt met een coup de mouette. De Franse edelman Saint-Savin dient hem die koelbloedig toe in een duel met een briesende abt, net nadat deze zijn laatste wilde stoten uitgedeeld heeft: “Saint-Savin weerde ze af met een paar fraaie parada’s en toen was het snel gebeurd. Terwijl de abt zijn rapier nog geheven hield na een parade in de prime, maakte hij een beweging alsof hij een passada wilde maken en deed alsof hij vooroverviel. De abt sprong opzij, in de hoop hem in zijn val te treffen. Maar Saint-Savin had de beheersing over zijn benen niet verloren en had zich bliksemsnel weer opgericht, waarbij hij zich had afgezet met zijn op de grond steunende linkerhand, en zijn rechterhand was omhooggeschoten: het was de Meeuwenstoot. De punt van het rapier had het gelaat van de abt opengereten van diens neuswortel tot aan zijn lip en had de linkerhelft van zijn snor in tweeën gespleten.”

MAESTRI DI SCHERMA

De punt van het rapier! Het ziet eruit zoals zijn naam klinkt: het gevaarlijkste en het gemeenste onder de schermwapens. Ontworpen door de Spanjaarden in de zestiende eeuw, door de Italiaanse maestri di scherma gepropageerd om er vooral mee te steken in plaats van te houwen, beleefde het wapen in het tijdperk van de barok, de eeuw van Eco’s roman, bloedige triomfen. Niet op het slagveld, waar alleen ruiters zich nog wel eens met het zwaard tussen de vuurwapens begaven. Het rapier was bestemd voor het duel, de door de aristocratie en de hogere burgerij verkozen vorm om gevallen van laster en eerroof te beslechten. Sneller, lichter, fijner en efficiënter dan het zwaard, maakte het met een enkele steek een fijne diepe wonde. Wie niet terstond overleed, deed dat later wel aan de gevolgen van infecties. Zo’n wapen druiste in tegen het eergevoel van de English Masters of Defence. Ze vochten stoere en spectaculaire prize-fights in hun theaters uit met het zware backsword dat een vlak eensnijdend blad heeft.

Het enige rapier op de tentoonstelling En Garde! in de Leuvense universiteitsbibliotheek, mag dan een achttiende-eeuws exemplaar van Duitse makelij zijn, het verloochent zijn ware aard niet. In het deel van het stalen lemmer dat het dichtst bij het gevest ligt, is een smalle sleuf ter versteviging aangebracht. “Het is vergelijkbaar met een gewelf, maar ze noemen het ook wel eens de bloedgleuf”, zegt Chris Schwartz van het organiserende Sportmuseum. Ze leidt me samen met Kristin Daenen rond tussen honderden uitgestalde schermboeken, prenten, documenten en een handvol echte wapens.

In het duel du premier sang nam degene die als eerste het bloed van zijn tegenstander aan z’n lemmer zag, daarmee genoegen. Het was het ondubbelzinnige teken dat men “in staat is een leven te nemen terwijl men het zijne blootstelt”. (François Billacois, “Le Duel dans la société française des XVI-XVII siècles”). Dat zo’n, bijna verfijnd te noemen, gedachtegang gedijde in een land waar in de zeventiende eeuw het meest elegante onder de steekwapens werd ontworpen, hoeft geen betoog. Op het floret, korter, fijner en buigzamer dan het rapier, werd een dopje gestoken zodat het wapen op een bloemstengel ging lijken. Daarmee kon naar believen het hart worden getroffen, zonder dat de dood erop volgde.

“De Fransen wilden van schermen een kunst maken, een mooie bewegingsvorm die nog in functie stond van het duel, maar toch ook al sport kon worden genoemd”, zegt Schwartz. Dat gaf enerzijds aanleiding tot wufte hoogstandjes “op hoge hakken met een elegante hoed en pruik zonder deze te verfomfaaien”, terwijl toch best nog met enige regelmaat op leven en dood werd geduelleerd. Dat gebeurde meestal volgens door Italiaanse meesters geperfectioneerde en door de Fransen te boek gestelde regels, die al heel erg aan het moderne sportschermen doen denken. Maar wie niet sterk was, nam soms zijn toevlucht tot “geheime” of listige stoten. Dit repertoire kreeg de verzamelnaam coup de jarnac toebedeeld, zo genoemd naar Sieur de Jarnac die in 1547 gewoon de kniepezen van zijn sterkere tegenstander La Chastaigneraye doorgesneden had.

KOFFIETAFELSCHERMBOEK

De meeuwenstoot daarentegen, of iets wat daar sterk op lijkt, hoorde bij de meer koosjere, zij het in zijn tijd al voorbijgestreefde bewegingen. In “Les vrays principes de l’Espée seule” (1670) van Philibert de La Touche zag Kristin Daenen een gelijkaardige uitval beschreven, die ze als té acrobatisch en “eigenlijk niet schermbaar” beschouwt: “De rechterarm wordt gestrekt, de rechtervoet neemt een stap zo groot als anatomisch mogelijk is. Het bovenlichaam wordt voorwaarts gegooid totdat het op de rechterdij rust. De linkervoet is naar binnen gedraaid zodat de enkel de grond raakt. Het hoofd wordt zo laag mogelijk gehouden. Deze voorstelling ging door het leven als de estocade de pied ferme. Bij de estocade de passe, die sterk op het voorgaande geleek, kwam de linkervoet nu vooraan, het bovenlichaam werd naar voren gebogen tot de kin op de linkerknie rustte. De linkerhand plaatste men op de grond voor evenwicht.”

Het boek van Philibert de la Touche is een van de tweeduizend titels uit de onovertroffen Corble-collectie die kunsthistorica Kristin Daenen kon inkijken. Een keuze daaruit is de basis van de tentoonstelling “En Garde!” en van de catalogus die zij maakte, samen met Schwartz en Chris Coppens, de conservator zeldzame boeken van de universiteitsbibliotheek.

Voor ze aan de klus begon, had Daenen, hoewel regelmatig in oude boekhandels binnenlopend, amper vijfentwintig schermboeken onder handen gekregen. Geen twijfel, de schenking van Archibald Corble aan de Leuvense universiteitsbibliotheek – nadat daar in mei 1940 bij een brand (het Duitse Strafgericht über Löwen) 300.000 boeken in rook waren opgegaan – heeft een zeldzaam bibliofiel belang en een onschatbare waarde.

Opengeslagen op bladzijden met soms naiëve, fantastische, leerrijke of gewoon kunstig gegraveerde voorstellingen, bevredigen ze zowel de esthetisch als de schermkunstig getrainde blik. Verenigd in het oog van Kristin Daenen, dwingt die blik een gericht kijken af. Het boek wat haar het liefst is, is niet het lijvige, weelderig geïllustreerde koffietafelschermboek “Académie de l’espée” van Gérard Thibault d’Anvers (Leiden, 1630), misschien zelfs niet “L’Art des Armes” (Parijs 1766), door de ‘vader van het moderne schermen’ Guillaume Danet geschreven zoals “een schermleraar zijn les opbouwt: jeu simple-jeu double-jeu décisif”. Het legt de nadruk op de grondbeginselen – een schermer moet stevig op zijn benen staan; schermen vereist soepelheid en evenwicht van het lichaam; men moet de juiste afstand ten opzichte van de partner kunnen inschatten; de uitvoering van de actie dient met een directheid, promptitude, te gebeuren; precisie is ook vandoen in de uitvoering van de parade en de riposte.

Nee, bovenal koestert de floretschermster met de zwarte krullen een werkje waar iedereen aan voorbijloopt, zo onooglijk lijkt het. De “Grondige Beschryvinge van de edele ende ridderlijcke scherm-ofte wapen-konste” (Leiden 1671) van Joannes Georgius Bruchius is niettemin een juweeltje, voor zover bekend het enige geheel Nederlandstalige tractaat dat zuiver aan de schermkunst gewijd is, bedoeld voor wie zich in het rapiervechten wou bekwamen. Het is ook het eerste dat een hoofdstuk bevat voor linkshandige schermers, in een tijd waarin men ervan uitging dat ook linkshandigen hun wapen rechts moesten vasthouden. “Linkshandigen werden vroeger een beetje raar bekeken, net zoals vrouwen die met kruiden bezig waren,” denkt Daenen, “zulke mensen die dan moesten schermen, trachtten zich zoveel mogelijk aan te passen om niet te veel op te vallen.”

SPIERBUNDELS

Zelf een rechtshandig schermster van een gemiddeld niveau, moet Daenen tactisch op een andere manier schermen als ze tegenover een linkshandige staat, want in dat geval staan de wapens aan dezelfde kant. Dat van de mannelijke deelnemers aan tornooien de linkshandigen vaker de finale halen, kan te maken hebben met het feit dat de linkerhelft van het lichaam bestuurd wordt door de rechterhersenhelft, bij mannen het centrum van de visuele en ruimtelijke waarneming. Bij vrouwen worden die functies door elke hersenhelft ongeveer gelijkelijk waargenomen.

Heten mannen traditioneel agressiever dan vrouwen, dan halen ze daar alvast geen voordeel uit, althans niet in het hedendaagse sportschermen. Daar draait alles om lenigheid, uithouding, controle en reflexen. Zegt ze fel: “Ik zie dat al vanaf de eerste les. Als iemand compleet gespannen staat, dan kan ik al zeggen: dat wordt nooit een goed schermer.” Wie vol agressie zit, mist de voor het schermen vitale controle. Z’n wapen, uitgestoken om te treffen, wordt door een bekwame tegenstander gepareerd, en steekt naast. “Als schermer moet je kunnen zeggen: ik tref niet, ik probeer gewoon uit. Wat doet mijn tegenstander? Ha, die reageert zo, die doet dat, straks doe ik dat terug. Ik moet mijn treffer kunnen uitstellen. Als je agressief bent, kun je dat niet.”

Gestalte speelt geen doorslaggevende rol. Kleintjes steken van onderen uit, groten langs boven. In het nadeel zijn wel de krachtpatsers. Daenen, lachend: “Als we spierbundels binnenkrijgen, denk ik: daar gaan we hard aan moeten werken…, de meeste schermers zijn fijngebouwde mensen.” Het was ooit wel anders, denk ik, wanneer mijn oog valt op een meer dan drie kilo wegend tweehandszwaard met een kling van staal uit Solingen. De grote houten greep is bekleed met donker fluweel, de naar het zwaardpunt gebogen, brede en platte pareerstang heeft ruitvormige uiteinden en twee kommavormige haken.

Gemaakt in het laatste kwart van de zestiende eeuw, vroeg dit zwaard om hoog te worden geheven, boven het hoofd rondgedraaid, en na een stap met de rechtervoet op iemands schedel te worden geslagen – stuk geslagen soms; zelfs het soliedere maraginstaal van vandaag biedt geen eeuwige garantie. Klieven, houwen en slaan was de boodschap. In vijftiende- en zestiende-eeuwse veldslagen, braken de voetknechten in de eerste linies met hun tweehanders de lange pieken van de vijand.

In het allereerste schermmanuscript, het “Fechtbuch” van Hans Talhoffer (1467, pas in 1887 verscheen er een gedrukte versie van), staat zo’n tweehander beschreven, naast hellebaarden, piekijzers en strijdknotsen, daggers, schilden en het hele arsenaal van wapens waarmee de vijftiende-eeuwer schermde zoals het hem uitkwam. Regels waren er niet, alles was toegelaten. Het was Talhoffer die de eerste van een reeks bewaard gebleven schermtermen gebruikte, ijzercontact – in dit zo door het Frans gedomineerde wereldje lenig vertaald als sentiment-du-fer. Wie z’n lemmer tegen het lemmer van z’n tegenstander plaatst, voorvoelt diens volgende handhouding en kan anticiperen.

Het waren de Duitse vechtersbazen die de eerste georganiseerde schermgenootschappen oprichtten, de Marxbroeders… What’s in a name? Zij hadden het monopolie over het oude zwaardvechten, maar werden dra wat oudmodisch toen de Federfechter (rapier) het beweeglijke Italiaanse schermen met z’n jeu de pointe introduceerde.

CONFRERIE SOUVERAINE

Stoom aflatend bij een warme mok in het Café de Commerce schuin tegenover de bibliotheek op het Ladeuzeplein, merk ik nu pas aan elk van Kristins oren een lange metalen krul, dezelfde curve als haar zwarte lokken makend, glanzend als haar lichte, dicht bij elkaar staande ogen. De weg in de kunsten van de geboren Antwerpse (1963) liep via een licentiaatsverhandeling over een getijdenboekje van de vroeg vijftiende-eeuwse miniaturist Herman Scheerre, en een in opdracht van het Antwerpse Museum voor Schone Kunsten gerealiseerde tentoonstelling over vrouwenarbeid in de negentiende-eeuwse schilderkunst (1988). Dan volgde een stille periode in Reet, gewijd aan de opvoeding van haar twee kinderen.

Haar eigen kleine schermgeschiedenis start bij een jeugdfascinatie voor televisiehelden Zorro, Fabian van Fallada en Floris, en de lectuur van de verhalen rond Koning Arthur. De vage droom werd concreet dankzij een initiatie met de Sportkaart aan de KU-Leuven en ten slotte het lidmaatschap van het ASC, de club die dit jaar z’n twintigste verjaardag viert. (Voorzitter Ivo van Seters: “Schermen is een individuele sport, maar je kan niet tegen je eigen schaduw vechten…”) Veel meer dan uit het militariaat of de burgerlijke cercles d’escrime komen de huidige clubs voort uit de schermafdelingen van de populaire turnverenigingen die vanaf de negentiende eeuw ontstonden en er een stoer gezondheidsideaal op na hielden.

Daenens beide passies kwamen twee jaar geleden samen toen het Sportmuseum haar de technische hoofdstukken van de schermboekententoonstelling “En Garde” toevertrouwde. Nu wil ze een boek schrijven over de Antwerpse schermersgilde Haertsiers van der Croone, in 1488 opgericht als lijfwacht van keizer Frederik III. Van de vijftiende tot de zeventiende eeuw maakten de Haertsiers deel uit van de Antwerpse burgerwacht. Schermers, kruisbogers, voetbogers en kolveniers namen er om beurten de dienst waar.

Geen schermgilde overleefde de Franse bezetter. De Franse Revolutie zag er potentiële haarden van gewapend aristocratisch verzet in. Alleen de Gentse Sint-Michielsgilde verdween slechts even, en leidt tot op vandaag onder de naam Confrérie souveraine, royale et chevalière de Saint Michel een wat exclusiever bestaan dan al de rest.

Maar ook de gilde van de Haertsiers zal herleven, zij het in de categorie van het spektakelschermen. Dat gebeurt met originele kostuums en wapens, zonder het masker van gevlochten staal en de Kevlar-vest (de stof waaruit ook kogelvrije vesten gemaakt worden) die bij het sportschermen verplicht zijn.

SCARAMOUCHE

Liveduels zoals op het witte doek moeten zijn sport populairder maken, vindt Guy Geysen. De voorzitter van de Vlaamse Schermbond, die de woensdagavondtraining van het ASC bijwoont, nipt aan een tomatensapje in de cafetaria. Hij vertelt dat Hollywood na de Tweede Wereldoorlog een beroep deed op Belgische meesters als Jean Herremans om de Amerikaanse sterren Stewart Granger en Mel Ferrer geloofwaardig te laten schermen. Ze deden het alleszins beter dan de acteurs in de Franse mantel-en degenfilms uit die tijd. Het was wachten tot de Franse schermmeesters zich ermee moeiden en Jean Marais tiptop voorbereid voor de camera’s brachten.

“De beste schermscènes zaten in Scaramouche, maar dat is een Amerikaanse film met Stewart Granger”, zegt Geysen. “Bij de Fransen mocht men zien dat het niet echt was. De Amerikanen streefden ernaar zo meticuleus mogelijk te zijn.” Momenteel vindt hij de Engelsen het knapst, met de meest verzorgde details. Dat mag blijken uit de twee versies van Hamlet, de ene met Mel Gibson, de andere van en met Kenneth Branagh. Ook “Valmont” van Milos Forman laat een mooi duel en een prachtig zicht op een schermzaal zien. Zelfs in het komische genre zitten hoogstandjes. Guy Geysen zag Danny Kaye schitteren in “The Court Jester” (’56): bij elke vingerknip verandert de hofnar van een meesterschermer in een sukkel die amper een zwaard in zijn handen kan houden. “Natuurlijk, de tegenstrever doet niet anders dan knippen van coleire, links en rechts.”

De bondsvoorzitter deelt het enthousiasme van Kristin Daenen voor de film Rob Roy met Liam Neeson. In een bloedstollende finale neemt de Schotse held het met een ouderwets zwaar broad sword op tegen een in de Franse school opgeleide Engelsman, die het rapier hanteert. In werkelijkheid kan de rapierschermer nooit verliezen. Ook in de film wordt Rob Roy inderdaad compleet overdonderd en ontwapend. “En het is maar omdat hij op het laatste moment met zijn blote hand het wapen van de andere neemt en zich serieus kwetst dat hij de fatale steek kan ontwijken…”

Het is laat op de avond, en ik geef me gewonnen. In de neonverlichte sportzaal blijven de schermers van het ASC onverdroten aan de slag. Onverbeterlijke perfectionisten, ja. “Uw voet een halve centimeter zo of zo zetten, kan een groot verschil maken. Hoe onbenullig dat ook lijkt”, zegt Daenen. Ik moet denken aan de Spaanse schermboekenschrijvers uit de zestiende eeuw, schermend met rekenkunde, filosofie en metafysica, geheime cirkels en parallelle lijnen, door Luis Pacheco Narvaez ‘het oneindige’ genoemd. Ze maakten het allemaal zo ingewikkeld dat een schermer van puur nadenken over de implicaties van deze of gene stap, onbeweeglijk werd. Tegenwoordig blijft het even ingewikkeld, maar ze staan er niet eens meer bij stil, zo bedreven zijn ze, dunkt me.

“En garde!”

“Etes-vous prêts?”

“Oui!”

“Allez.”

“En garde!” Tot 19.12. Universiteitsbibliotheek Leuven, Ladeuzeplein. Op 11.12: Koningsschermen, primeur draadloos schermen.

Initiaties: ma.t/m. vr. 10-12 en 13-16 u., zat. 10-12 u. Inl.Sportmuseum:016/22.54.38.

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content