De Limburgse cultuursector kreeg de laatste drie jaar een impuls van 7,5 miljoen euro. Maar heeft die injectie, behalve veel gemor over Rimpelrock, ook iets opgeleverd?
Om een plaats op de culturele kaart van Vlaanderen te verwerven, kon Limburg de laatste drie jaar rekenen op een impulssubsidie van 7,5 miljoen euro voor ‘duurzame culturele initiatieven’. Binnenkort beslist Vlaams minister van Cultuur Bert Anciaux (Spirit) welke kunstencentra, theatergezelschappen, festivals en andere kunstenaars hij met een nieuw kunstendecreet in de komende twee of vier jaar wil subsidiëren. En dan zal ook blijken of deze financiële injectie vruchten heeft afgeworpen, dan wel een slag in het water geworden is.
‘Er is nogal wat commotie geweest’ over die ‘meer dan uitzonderlijke toemaat’ voor Limburg, zo staat te lezen in een evaluatienota van de commissie die de minister van Cultuur de voorbije drie jaar adviseerde over de verdeling van telkens ongeveer 2,5 miljoen euro. En dat is een understatement. In culturele kringen in de rest van Vlaanderen was er veel kritiek omdat de Vlaamse regering één regio een wel erg aparte behandeling gaf. En ook in Limburg zelf rommelde het over de weinig transparante beslissingen aangaande de impulssubsidies. Veel van het ongenoegen was gericht tegen het seniorenfestival Rimpelrock in Hasselt, met de man van het jongerenmuziekfestival Pukkelpop én Vlaams parlementslid Chokri Ma- hassine (SP.A) als spilfiguur. Gespreid over drie jaar ving hij 860.000 euro voor de vzw Rimpelrock.
Kritische inspectie
In november 2002 kreeg de vorige Vlaamse minister van Cultuur Paul Van Grembergen (Spirit) groen licht van de Vlaamse regering voor zijn beleidsnota ‘Impulssubsidies voor duurzame culturele initiatieven in Limburg’. Die nota bezegelde de inspanningen van twee tandems uit Limburg – Patrick Dewael en Marino Keulen van de VLD en Steve Stevaert en Chokri Mahassine van de SP.A – om 7,5 miljoen euro naar hun ‘perifere’ provincie te sluizen en zodoende ‘een noodzakelijke inhaalbeweging’ te maken voor de cultuur in Limburg. Concreet moest het geld een aantal initiatieven een duw in de rug geven, zodat ze na drie jaar op eigen vleugels verder konden of aanspraak konden maken op een reguliere financiering.
Dat liep evenwel niet van een leien dakje. Bij de nota van Van Grembergen zat weliswaar een reglement en de minister werd ook bijgestaan door een ad-hoccommissie van culturele deskundigen uit heel Vlaanderen om te oordelen over de Limburgse aanvragen. Maar hun adviezen werden niet altijd gevolgd. Het duurde ook telkens een eeuwigheid voor het geld er echt was. Kleinere en nieuwe organisaties kwamen daardoor zelfs in financiële ademnood.
De ondoorzichtige en trage besluitvorming temperde de hoge verwachtingen van veel ‘culturele actoren’ in Limburg. In 2003 meldden er zich 61. Dat aantal zakte naar 39 in 2004 en naar 29 in 2005. In het eerste jaar werden slechts 15 aanvragen beloond met een impulssubsidie. Dit jaar ontvangen 21 initiatieven een subsidie. De merkwaardigste kronkel zat telkens in het verschil tussen de adviezen van de ad-hoccommissie en het dossier van de administratie van Cultuur voor de Vlaamse regering. Terwijl de commissie ieder jaar ruim binnen de enveloppe van 2,5 miljoen euro bleef, corrigeerde de administratie die beoordeling. Zij gebruikte daarbij ook het vage argument dat ‘een te snelle afbouw of een te forse opbouw’ van de impulssubsidies de erkende initiatieven niet ten goede zou komen.
Dit brak sommige initiatiefnemers zuur op, anderen legde het geen windeieren. Zo zal de jongerencultuurwerkplaats Villa Basta in Houthalen-Helchteren tegen eind 2005 in totaal 569.000 euro ontvangen hebben, terwijl het gecumuleerde commissieadvies niet verder ging dan 320.000 euro. Voor de impulssubsidie voor het Kunsterfgoedfestival Artuartuca in Tongeren, de stad van Dewael, werd de commissie beter gevolgd (een totaalbedrag van 1.252.000 euro tegenover een geadviseerde som van 1.170.000 euro). De ‘afwijking’ voor Rimpelrock ontging dan weer niemand.
Dit seniorenfestival, dat in 2002 voor het eerst werd georganiseerd en toen gratis was (dit jaar kost een toegangs- ticket al 7 euro), lokt jaarlijks 50.000 mensen naar Stevaert-stad Hasselt. Hoewel het zeker niet allemaal senioren zijn die voor Helmut Lotti, Will Tura of Eddy Wally naar de Pukkelpopweide afzakken, ontkent de commissie ‘het succes van dit evenement’ niet. Maar het kan volgens haar best zonder impulssubsidie. Daarom bouwde ze de subsidie in haar adviezen stelselmatig af, maar in plaats van de door haar voorgestelde som (in totaal 300.000 euro over drie jaar) zal 860.000 euro naar Rimpelrock gaan.
Vooral de Inspectie van Financiën kreeg het hiervan op de heupen. ‘Dit is geen behoorlijk bestuur, maar willekeur’, zo klonk in 2003 haar negatief advies. In 2004 sprak ze in een nieuw negatief advies over veel ‘ one shot-operaties om een extraatje aan subsidies te verwerven’. Ze kaartte ook een ‘onduidelijke kostenraming en -verdeling’ tussen Rimpelrock en Pukkelpop (die op hetzelfde terrein plaatsvinden) aan. Dit jaar gaf de inspectie een gunstig advies, maar liet ze niet na te melden dat Rimpelrock ‘eigenlijk zelfbedruipend zou moeten zijn’. Toch krijgt het ‘driemaal meer’ dan de ad-hoccommissie ‘onder voorbehoud’ had gedacht.
Politieke beslissing
Paul Van Grembergen, die dit dossier had overgenomen uit de eerste periode van Anciaux als minister van Cultuur, bekende al in oktober 2003 in het Vlaams parlement dat hij ‘niet enthousiast’ was over deze gang van zaken. Hij gaf open en bloot toe dat het om ‘een politieke beslissing’ ging. Van Grembergen voerde gewoon uit wat zijn paarse coalitiegenoten hadden bedisseld.
Vlak voor zijn afscheid als minister vroeg hij in juni vorig jaar aan de ad-hoccommissie om het systeem van de impulssubsidies te evalueren. ‘Zinvol en nuttig’, zeggen de leden, maar tegelijk wijzen ze erop dat de keuze voor Limburg ‘delicaat’ was. ‘Te snel wordt de link gelegd naar de plek waar vooraanstaande politici’ vandaan komen. In hun evaluatienota is voorts te lezen dat er beter ‘een aanloopjaar’ was geweest, dat de communicatie over en de tussentijdse evaluatie van het impulsprogramma te wensen overlieten, dat beter met ‘groeitoelagen’ voor erkende ini- tiatieven was gewerkt en dat er geen samenwerking tussen Limburgse initiatiefnemers was.
De Raad voor Cultuur voegde daar op 26 mei voor minister Anciaux aan toe dat impulssubsidies ’terreinverkennend onderzoek’ en ‘operationele doelstellingen en meetbare indicaties’ vergen. Of anders gezegd: de bedoelingen van de financiële impuls voor de cultuur in Limburg waren misschien nobel, maar te vaag geformuleerd en daarom aan veel kritiek over politieke en andere manipulaties onderhevig.
Van alle met impulssubsidies ondersteunde Limburgse initiatieven hebben er in de aanloop naar de eerste toepassing van het kunstendecreet door Anciaux drie een positief advies voor twee jaar (Flanders Art Centre Casino, het festival Artuartuca, het platform Beeldende Kunst Limburg) en drie een positief advies voor een erkenning van vier jaar (Kultuurcentrum België, Theater op de Markt, theatergezelschap De Queeste) gekregen. Een magere oogst? ‘De impulssubsidies zijn nuttig geweest voor initiatieven die al goed bezig waren. Allicht zouden ze ook een structurele erkenning verworven hebben zonder die subsidie, maar dan had het langer geduurd’ zegt Eddie Guldof, voorzitter van de commissie die Anciaux adviseerde over het hoofdstuk ‘dans’ van het kunstendecreet én programmaverantwoordelijke van het Cultureel Centrum van Genk. ‘Wie al sterk in zijn schoenen stond, is nog sterker geworden door de impulsgelden. Wie geen stevige artistieke basis heeft, verdient geen langdurige financiering.’
‘Cultuur in Vlaanderen, dat is de driehoek Gent-Antwerpen-Brussel. Limburg valt daarbuiten, maar er zijn in onze provincie heel veel culturele initiatieven en met de impulssubsidies zijn dan ook onmiskenbaar goede dingen gedaan’ meent Karel Santermans, directeur van De Velinx in Tongeren en nauw betrokken bij het Artuartucafestival. ‘Met dat multidisciplinaire project van muziek, beelden en erfgoed brengen we voor een breed publiek een gedurfd programma met een meerwaarde. Daarvoor werken verschillende instellingen en organisaties in Tongeren samen. Ook dat is goed, want het is niet gemakkelijk om diverse cultuurboten met een eigen koers in één vloot te laten varen.’
Voor Guldof blijft net dat een zwak punt. ‘Minstens een deel van de middelen had moeten dienen voor de begeleiding van een groot tweejaarlijks kunstenproject om de synergie tussen de Limburgse actoren te vergroten. Door de nu gevolgde werkwijze is er veel argwaan ontstaan in de rest van de gesubsidieerde cultuursector in Vlaanderen. Daar bestaat niet de indruk dat de culturele woestijn in Limburg vruchtbaarder geworden is door die 7,5 miljoen euro. Zo krijgen we het nog moeilijker om de Limburgse culturele sector bij de Vlaamse overheid te verdedigen. Moest bijvoorbeeld geld naar Rimpelrock gaan? Op zich is het prima om een muziekfestival toegankelijk te maken voor senioren, maar een dergelijk sociaal-cultureel fenomeen kan beter met andere middelen ondersteund worden.’ Santermans: ‘Rimpelrock is een gemiste kans. Als voor de affiche van dat festival gezocht was naar muzikale acts met een toegevoegde waarde, dan zou de hele discussie over de impulsgelden voor Limburg ongetwijfeld anders verlopen zijn.’
Patrick Martens