Straks hebben wij allemaal een SIS-kaart op zak. Leveren wij daar- mee opnieuw een stukje privacy in? Of bestaat die zelfs niet meer?
In december vorig jaar sprak een Antwerpse rechtbank een cassière vrij die de geldla van haar baas wat lichter maakte. Een camera had de feiten onweerlegbaar vastgelegd. De rechter oordeelde dat de videoband als (enig) bewijs verkregen was na een inbreuk op de wet ter bescherming van de privacy. Onwettelijk bewijs, dus vrijspraak.
In dezelfde maand dienden leden van het pedagogisch team van Alternerend Onderwijs- en Opleidingscentrum van Sint-Gillis klacht in tegen de lokale politie. Die had na een overval in de buurt, fiches met persoonlijke gegevens van jongeren uit het centrum opgevraagd bij de opvoeders. Zij weigerden die te laten inkijken op basis van dezelfde wet en werden prompt opgepakt door de politie.
Begin dit jaar maakte het Brussels Arbeidshof het ontslag ongedaan van een ergotherapeute die een epileptische aanval had gekregen en de laan was uitgestuurd omdat de vrouw bij haar aanwerving de aandoening had verzwegen. Zij beschermde daarmee terecht haar privacy, vond de rechter.
Midden 1997 noemde Miet Smet (CVP) als minister van Tewerkstelling en Arbeid, in antwoord op een parlementaire vraag, alcoholtests op het werk “onwettig”. Een patron mag werknemers in duidelijke staat van dronkenschap alleen geen bedrijfsvoertuig toevertrouwen en kan hen verbieden zich op de openbare weg te begeven. Hen laten blazen of een bloedtest opleggen, mag niet wegens schending van de persoonlijke levenssfeer. Smets collega van Justitie Stefan De Clerck (CVP) moest tenslotte na een parlementaire vraag over het doorsnuffelen van vuilniszakken, toegeven: “Het is niet zeker of de bescherming van het privé-leven bij wijze van spreken tot in de vuilnisbak door de hoven en rechtbanken kan worden gewaarborgd.”
WAAR BEGINT EN STOPT HET?
Over potentiële schendingen of – omgekeerd – de bescherming van de privacy hangt dus een onmiskenbare flou juridique. De grondwet (artikel 22) regelt weliswaar de eerbiediging van het privé-leven en er bestaat een wet uit 1992 op de privacy. Probleem is echter dat niemand de krijtlijnen van dat privé-leven in ondubbelzinnige, wettelijke bepalingen kan vastleggen. De Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer (zie kader) krijgt per jaar afgerond duizend klachten binnen over mogelijke schendingen, maar Jan Dhont durft als adjunct-adviseur en jurist van die instelling het begrip “persoonlijke levenssfeer” nog altijd niet definiëren. “Dat blijft zéér moeilijk. Niemand kan de grenzen vastleggen. Daarom gaan wij met de commissie niet uit van het begrip privacy of persoonlijke levenssfeer. Als er zich een probleem aandient, stellen wij gewoon de vraag: heeft dit te maken met persoonsgegevens? Daar bestaat namelijk wel een wettelijke bepaling voor. Het zijn volgens de letter van de wet gegevens die betrekking hebben op een natuurlijke persoon die is of kan worden geïdentificeerd.”
Met dat juridisch handigheidje is de burger, die zich vragen stelt over zijn privacy, niet erg gediend. Meestal gaat het over zeer concrete onderwerpen. Camera’s op het werk, bijvoorbeeld, mag dat nu? Vorig jaar antwoordde Paul Pirenne, directeur-generaal van de algemene directie van de studiën van Tewerkstelling en Arbeid in een artikel in dit weekblad veeleer ontwijkend op die vraag. “Het toezicht op het werk is zeker niet illegaal in termen van het arbeidsrecht. Zorgwekkend is dat het toezicht meer en meer uitgeoefend wordt zonder medeweten van de werknemer (…) en de neiging vertoont zich uit te strekken tot het algemeen gedrag van werknemers.”
Laura Ballarin van dezelfde administratie legde in die bijdrage de vinger op de wonde: “In het Belgisch recht is er geen enkele specifieke bepaling over de schending van het privé-leven op het werk.”
Daarmee staan we dus terug bij af. En zelfs het omzetten van een Europese richtlijn over privacy – voorzien in de tweede helft 1998 – brengt wellicht niet méér juridisch houvast.
Een aantal hardliners beschouwt nu alles wat de persoonlijke levenssfeer ook maar kan raken, als heilig. Tot die categorie behoort zeker Herman De Croo, VLD’er en één van de meest fervente politieke tegenstanders van databanken, afluisterapparatuur voor de politiediensten en andere onbemande camera’s voor verkeersovertredingen. “Waar begint het en waar stopt het? De Franse president François Mitterrand, notoir socialist en humanist, liet telefoons afluisteren. Wie zegt dat zoiets bij ons niet kan? Toen wijlen Jean Gol als liberaal en minister van Justitie een wetsvoorstel indiende over het afluisteren van telefoons door de rijkswacht, zei ik neen. Gol zei toen: je zou anders praten als je zoon Alexander gekidnapt werd. Zelfs dat argument veranderde mijn houding niet.”
DE BEVALLING GAAT LIVE OP TV
Voor De Croo betekenen afluisteren, SIS-kaarten (zie kader) en het opslaan van persoonlijke gegevens in databanken méér dan een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, méér dan een klein ongemak waarmee we moeten leren leven. Volgens hem gaat het om de ziel van de burger, eigenlijk over beschaving. “Elektronische zwarte dozen in auto’s, microfoons in de living en chips achter uw oor. Morgen kan het allemaal. Ik lach daar niet mee. Moeten wij echt weten met wie iemand vrijt, wat hij eet of drinkt? Neen, want dan bestaat het individu niet meer, dan strijkt het systeem de burger plat, je krijgt een revolutie en alleman wordt anarchist. Dus, laat een zweem van eigenheid en geheimzinnigheid, dat maakt het leven boeiend en zinnig.”
Zo’n radicale benadering gaat voorbij aan het feit dat wijzelf permanent en op volslagen vrijwillige basis een stuk van onze privacy blootgeven. Een gedeelte van de bevolking doet dat op een wel zeer extreme manier. De ietwat sullige tv-presentatrice die haar eerste bevalling live laat doorstralen. Wildvreemden die in zogenaamde reality shows hun diepste en allerintiemste zieleroerselen exposeren. De politicus die bereid is in zijn koelkast en kelder te laten kijken. Toegegeven, dit is geen gemeengoed, maar ook de weldenkende burger geeft – op een veel decentere en omzeggens algemeen geaccepteerde manier – veel van zichzelf vrij.
Bij elke transactie met een kredietkaart of een andere elektronisch betaalmiddel (tankkaarten, Proton,…) doen wij afstand van een stukje privacy. Bijna stelselmatig als wij een contract tekenen voor de aankoop van een product of dienst – van auto’s en wasmachines over leningen en telefoonaansluitingen tot bestellingen uit catalogi – geven wij automatisch toestemming om persoonlijke gegevens (naam, leeftijd, adres, beroep, inkomens, samenstelling van het gezin,…) ook te gebruiken buiten het strikte kader van de aankoop. De contractuele clausule die dat regelt, staat meestal in kleine lettertjes op de overeenkomst.
Aan een tweede reeks “inbreuken” op onze privacy onderwerpen wij ons willens nillens. Dat zijn de onbemande camera’s op straten, pleinen en gevaarlijk geachte verkeerspunten. Of de badges waarmee werknemers op sommige bedrijven ’s morgens inloggen, ’s avonds uitchecken en tussendoor het stuk plastic nodig hebben om in de kantine te eten, zelfs om naar het toilet te gaan. In deze categorie hoort ook het “gedwongen” vrijgeven van meer zeer persoonlijke informatie thuis, bijvoorbeeld bij het raadplegen van een arts of bij de aankoop van geneesmiddelen, want ook die data blijven opgeslagen. Slimme gebruikers weten verder dat moderne telefooncentrales alle relevante gegevens (oproepnummers, tijdstip, duur van de gesprekken,…) netjes en tot maandenlang kunnen bijhouden. En ze horen te weten dat informatica alles met lengten klopt wat tot nog toe bestond aan middelen voor registratie of identificatiecontrole.
Eén van de meest verfijnde vindsels van de computerindustrie bestaat uit zogenaamde cookies. Wie op het Internet gaat surfen, belandt op een website. De server die de site beheert, stuurt een cookie – in feite een klein informatiepakketje – terug naar de computer van de gebruiker. Het onding nestelt zich op de harde schijf en herkent voortaan die ene computer als een “trouwe” bezoeker van de site. Maar tegelijkertijd stuurt het cookie zeer waardevolle informatie terug naar de server. Hoe lang “Internauten” op die bepaalde website blijven hangen, welke bladzijden en vooral welke banners (de reclameboodschappen en links naar adverteerders) zij aanklikken. Op die manier kan een server elke individuele webbezoeker in amper vijftig milliseconden een op maat gesneden advertentieboodschap opsolveren. Twee keer niet geklikt op een banner van Ford, betekent volgende keer een advertentie van de Citibank. Gebruikersprofielen met alle soorten wetenswaardigheden worden in databestanden opgeslagen en op dit ogenblik vormt in de Verenigde Staten de handel in deze gegevens dé absolute bestseller.
GLAS BIJ HET PAPIER IN DE VUILNIS
Tenslotte bestaat er nog een derde reeks bedreigingen voor onze privacy. Dat zijn controles of het gebruik van persoonlijke gegevens die wij totaal onbewust ondergaan. Zeer handig gecamoufleerde camera’s in winkels bijvoorbeeld, het – wettelijk toegestane – aftappen van telefoongesprekken, het gebruik en misbruik van commerciële data- en zelfs officiële databanken,…
Af en toe duikt er in de media een berichtje in dat verband op. Als het Amerikaanse National Security Agency het volledige Europese telefoon-, fax- en e-mailverkeer blijkt te onderscheppen of onze rijkswacht een half miljoen namen in de computer heeft staan. Politici is blijkbaar geen inspanning te veel om dit soort ongrijpbare controles alsmaar op te voeren. Zo wou Louis Tobback (SP) als Leuvens burgmeester “zijn” kandidaat-taxichauffeurs moreel laten doorlichten. Zijn partijgenoot en minister van Binnenlandse Zaken Johan Vande Lanotte dacht eraan postbodes en buschauffeurs als “sociale controleurs” in te schakelen. En de CVP is zinnens – opgejut door “verkeersdeskundigen” als Jos Ansoms – in elke auto een zwarte doos te zetten.
Is onze privacy door dit amalgaam aan verschijnselen fundamenteel bedreigd of al voor een groot deel verdwenen? De burger krijgt de indruk van wel, zeker tegen de achtergrond van wat onze politici zo al allemaal bekokstoven. Maar zelfs zonder de esbattementen van zijn bemoeizieke collega’s ziet De Croo het somber in. “Ach, er zijn zoveel goeddenkende mensen, die beweren dat het allemaal zo erg niet is. Ik geloof daar niks van. Ik zal mij tot mijn laatste snik verzetten tegen alle mogelijke schendingen uit welke hoek dan ook. Ik ben sociaal voelend maar liet ooit een RTT-ambtenaar ontslaan omdat hij gesprekken afluisterde. Een linkse regering heeft de afluisterwetten tot drie keer toe versoepeld. Wat is dat nu afluisteren? Typen die zich vervelen en een band laten meedraaien, voilà. Waar kom je terecht als morgen DNA-onderzoeken zijn toegelaten die allerhande ziektes of aandoeningen kunnen voorspellen? Over mijn lijk dus. Liberaal zijn, betekent voor mij nog altijd: vrijheid respecteren.”
Vorig jaar kwam de privacykwestie zijdelings ter sprake op een bezinning van het Verbond der Vlaamse Academici. VVA-voorzitter, jurist en UIA-docent Matthias Storme kijkt iets genuanceerder tegen de hele zaak aan. “Ik vrees dat wij soms met een kanon op een mug schieten. Een tijd heb ik in Italië gewoond. Als je daar over de straat loopt, zie je overal mamma’s achter de venster zitten. Wij hebben dus camera’s. Kan je daar niet tegen, dan moet je binnen blijven. De discussie over het doorsnuffelen van vuilniszakken? Burgers willen dat de maatschappij hun rommel opruimt, de ophaling is gebonden aan regels, dus heeft die maatschappij het recht te controleren of de burger zich daaraan houdt. Dit soort controles heeft dus niks te maken met het terug aan elkaar plakken van versnipperde brieven, wel om te kijken of er geen glas bij het papier zit. Als je dat niet wil, goed, ruim dan je rommel zelf maar op.”
PRIVACY MAG GEEN ALIBI ZIJN
Storme is zich terdege bewust van de bedreiging die ontstaat wanneer er databanken aan mekaar worden gekoppeld, die nieuwe informatietechnologie met zich meebrengt of die een overheid veroorzaakt wanneer zij zich al te zeer als Big Brother gedraagt. Hij weigert echter mee op te stappen met diegenen die hij de “fundamentalisten van de privacy” noemt. “Vroeger gaf men in dorpen gidsjes met adressen uit. Heel handig voor kleinere gemeenten of gewoon om contact te onderhouden met buren en andere dorpsbewoners. Ik zie daar helemaal geen graten in, maar dat mag niet meer omdat het een schending van de privacy zou zijn.”
De pogingen tot wettelijke regeling van de problematiek noemt Storme dan ook potsierlijk, soms zelfs “krankzinnig”. Een voorbeeld: de wetgeving op de bescherming van gegevens in databanken. “De wet beschouwt data over het lidmaatschap van vakbonden en ziekenfondsen als supergevoelig. Informatie over inkomens en vermogens zijn dat niet. Vraag nu aan honderd Belgen wat het meest gevoelig ligt? Dat is toch zeker hun inkomen? Beschermt de wet dan de burger? Nee, die beschermt de vakbonden en de ziekenfondsen.”
De bedoelde “fundamentalisten” verwijzen steevast naar het verleden om te bewijzen dat de drastische inbreuken op ons privé-leven overhands toenemen. Maar bestond er twintig, dertig jaar geleden geen ingrijpende sociale controle? Herman De Croo vindt het een “flutvergelijking”. Zegt het flamboyante parlementslid: “Natuurlijk wist iedereen wanneer de pastoor een lief had, maar omdat iedereen zijn zwakheden had, hield alles mekaar in evenwicht. De moderne computer heeft geen enkele zwakheid. Hij registreert, ontrafelt en maakt de ziel van de mens kapot.”
Voor één keer zit de politicus daarmee op dezelfde golflengte als Matthias Storme. “Sociale controle was gebaseerd op reprociteit. Nu zijn wij anonieme controles aan het bestrijden die te ver gaan, maar daarmee hebben wij dus ook de sociale controle weggeveegd.”
Feit is dat informatica ontstellende “mogelijkheden” biedt voor het schenden van de privacy. Zelfs Kevin Kelly, één van de vooraanstaande commentaarschrijvers van het magazine Wired – de Amerikaanse computerbijbel – geeft dat toe. Volgens hem echter ontaardt de discussie als de computer als grote boosdoener wordt afgeschilderd. “Wij denken”, zei hij onlangs nog in Time magazine, “dat privacy draait om informatie. Dat klopt niet, het gaat om relaties (…). Probleem is dat wij niet meer weten wie wat over ons weet. De oplossing zit dan ook niet in méér wetgeving op de bescherming van onze privacy, maar in méér kennis. Meer kennis over informatiestromen, over wie ons waarom in het oog houdt.”
Het is een stelling die in zekere zin ook genade vindt in de ogen van VVA-voorzitter Storme. Zijn boodschap luidt ondubbelzinnig: hou de kerk in het midden. “Wij hebben de indruk – soms terecht – dat onze privacy echt bedreigd is. Maar wij moeten de gevolgen van een sociaal bestaan aanvaarden. Mensen willen alleen te maken hebben met andere mensen die zij zelf kiezen. Ze willen zich van de rest afschermen en gebruiken daarbij het recht op privacy als alibi. Zij willen dus de voordelen van een maatschappij meepikken, maar de nadelen ontvluchten. Zo wordt het recht op privacy omgebogen tot het recht op een asociaal bestaan.”
“Het hele dorp wist dat de pastoor een lief had.”
“Privacy draait niet om informatie, wel om relaties.”
“Het recht op privacy wordt het recht op een asociaal bestaan.”
Jos Grobben