Jeugdpsychiater en gerechtelijk expert Peter Adriaenssens over de respons van hulpverlening en gerecht op seksuele misbruiken.

Professor kinder- en jeugdpsychiatrie Peter Adriaenssens legt zich toe op kindermishandeling en seksueel misbruik. Geregeld voert hij gerechtelijke expertises uit in netelige zaken. Zo werd hem gevraagd om de kindervaringen van X1 aan een kritisch onderzoek te onderwerpen. Maar na het losbarsten van de mediahetze over deze getuige in het dossier van pedofiele netwerken was geen serene expertise meer mogelijk, oordeelde hij. Hoe komt er dan wel uitsluitsel over het dossier met spectaculaire getuigenissen over grootschalig seksueel misbruik?

PETER ADRIAENSSENS: Er wordt veel verwacht van het gerecht. De tolerantiemarge voor onopgeloste zaken is gering. De mensen willen klare antwoorden. Maar kan dat in oude dossiers, waarvan verwacht mag worden dat eventueel bezwarende sporen uitgewist zijn?

Justitie moet werken op grond van bewijzen. Maar inmiddels is het onderzoek verknald. Het abc van het gerechtelijk onderzoek werd niet gevolgd. De a is dat je niet alleen luistert naar het verhaal van een slachtoffer, maar ook onderzoekt hoe het voordien aangesproken en benaderd werd. Bronnenonderzoek dient niet om te suggereren dat bronnen slecht gewerkt hebben, wel om de invloed van bronnen op het getuigenis te verrekenen. De taal die wordt gehanteerd bij het tot stand komen van een getuigenis is namelijk heel belangrijk.

Een jong kind dat seksueel misbruikt werd, heeft daar vaak geen woorden voor. Het kan daar alleen over leren praten via contact met anderen: hulpverleners of politiemensen, bijvoorbeeld. De negenjarige die zegt “ik ben seksueel misbruikt”, neemt taal van volwassenen over, maar heeft er geen benul van dat zijn uitlatingen getoetst worden aan een juridisch kader. En in dat kader gelden andere wetten over de waarde van een getuigenis dan in de hulpverlening. Uitspraken moeten geobjectiveerd kunnen worden, de naspeurbare elementen dienen eruit gehaald. Hulpverleners mogen niet altijd alles letterlijk nemen. Sommige slachtoffers raken er bij het volwassen worden gaandeweg van overtuigd dat ieder detail in het verhaal waar is, herinneringen worden door elkaar gehaald. Het bestaan van pedofiele netwerken staat vast, maar nergens ter wereld zijn concrete bewijzen gevonden van zo’n grootschalig, sadistisch netwerk als dat waarvan nu sprake is.

Hoe schat u de verdere invloed in van de commotie rond de omstreden dossiers?

ADRIAENSSENS: Wat met de zaak-X gebeurt, is paradoxaal. De Morgen zegt: de eerlijkheid gebiedt om dit naar buiten te brengen, want er dient uitgemest. Maar door het verhaal zo gedetailleerd te brengen, voert de krant niet alleen een slachtoffer op, ze reduceert mensen tot het slachtofferaspect en roept bij het publiek verontwaardiging op. “Hoe is het mogelijk dat het gerecht dat niet aangepakt heeft?” Via het hierdoor aangewakkerde wantrouwen, wordt de verrechtsing bevorderd – de roep om meer politie en repressie – terwijl dit toch een voornemen is waarvan men die krant moeilijk kan verdenken. Knack en andere bladen reageren met “ja, maar, er zitten toch fouten in die verklaringen” en de pendel slaat terug, in de richting van “oef, het is toch niet zo erg”.

Zowel slachtoffers als daders gaan door fasen waarin ze zich zeer sterk bewust zijn van wat er gebeurd is en fasen waarin ze het gebeurde ontkennen, wegduwen, trachten te minimaliseren. Trek de parallel door naar het maatschappelijk gebeuren: enerzijds haalt een Witte Mars tegen seksueel geweld 300.000 betogers, anderzijds is er het ridiculiseren van getuigen. Iedereen gebruikt die ook nog eens ter wille van zijn eigen doelstellingen. Het land verkeert in een trauma. Bij slachtoffers spreken we van posttraumatische stress, maar wij geraken niet in posttrauma. Voortdurend breken nieuwe zaken open, worden we alweer gekwetst. In het buitenland heten we een bizar volk. We hebben dringend behoefte aan duiding van het hele kader of iedereen wordt depressief.

Wat kan ons uit de impasse leiden?

ADRIAENSSENS: Eigenlijk is het een compliment dat die feiten ons zo raken. Want we zeggen: zo’n samenleving willen we niet. In de Verenigde Staten hebben per dag vier kindermoorden door mishandeling plaats. Het haalt de kranten niet meer. Bij ons bestaat nog meer sociale controle, meer samenhang in gezinnen.

We weten niet goed hoe onze gevoelens te uiten. De Witte Mars bood een kans om verdriet te tonen, zonder dat iedereen uitleg moest geven. We proberen de emoties weer onder controle te krijgen door meer veiligheid te scheppen. En hoe gebeurt dat? Vanuit het beleid kregen parketten een handboek van 150 bladzijden waarin staat wat er precies moet gebeuren bij een onrustbarende verdwijning. Het resultaat? De minister is niet meer verantwoordelijk als er nog iets gebeurt, want hij heeft een duidelijke handleiding bezorgd. De procureur is niet verantwoordelijk, want die heeft aan zijn ondergeschikten gezegd dat ze dat handboek moeten volgen. Zo zakt de verantwoordelijkheid telkens een echelon. Er groeit een papieren samenleving met samenwerkingscontracten en platforms om kindermishandeling en emoties weer onder controle te brengen. We wiegen onszelf in slaap onder een administratief veiligheidsdeken.

Hebt u suggesties om het systeem te verbeteren?

ADRIAENSSENS: De kwaliteit van gerechtelijke expertises moet dringend verbeteren. En de expertises moeten op een onafhankelijke manier gebeuren. Het gaat niet op vanuit de hulpverlening aan gerechtelijke onderzoekers uit te leggen hoe iemand reageert op een trauma, om de feiten te helpen opsporen. Hulpverlening en justitie hebben een eigen logica. Een politieagent zoekt in het beluisteren van een verhaal terecht naar juridisch bruikbare elementen; hulpverlening heeft het helen als doelstelling.

Het past niet langer expertises te laten uitvoeren door iemand die daar een paar keer voor wordt aangewezen door het parket. Iedere arts, iedere psycholoog kan expert zijn. Je moet zelfs niet kunnen voorleggen dat je al eerder met een bepaalde problematiek gewerkt hebt.

Het gebeurt dat ik aan het parket schrijf “ik heb dit kind gezien en de interacties vastgelegd; ik heb redenen om aan te nemen dat de zaak ernstig is maar ik ben natuurlijk betrokken partij in de zin dat ik enkel het kind gezien heb en niet de dader. Ik beveel een onafhankelijk onderzoek aan, waarbij rekening gehouden wordt met mijn bevindingen.” Dat laatste gebeurt niet. Er wordt geen contact opgenomen met mij. En de persoon die als tweede of derde het kind ziet, krijgt het materiaal niet meer.

Ander voorbeeld: het kan voorkomen dat daders, in expertise, gezien worden door een deskundige die principieel stelt dat hij niet wil weten hoe de man het slachtoffer sadistisch misbruikt heeft. Je krijgt dan een verslag over een man die zich natuurlijk zeer behoorlijk heeft opgesteld tijdens de expertise, maar het totaalbeeld mankeert. De rechter moet dan maar uitmaken wat hij gelooft. Er is eens een studie gemaakt van doktersattesten in verband met gecontesteerd bezoekrecht na scheiding. Sommige attesten kwamen honderd kilometer van de woonplaats vandaan; bij andere was de huisarts de zoon van de advocaat of omgekeerd. De Orde van Geneesheren heeft wel ingegrepen. Bepaalde artsen zijn nu eenmaal geneigd attesten voor te schrijven. Bij sommige experts kan je bij voorbaat de uitslag van een daderexpertise voorspellen. Wat moet de rechter hiermee?

Dat is het drama. Niemand geraakt wijs uit de zaak. Er is een onafhankelijke gerechtelijke expertise nodig, een instantie die kan beslissen: we bekijken alle rapporten van diverse experts en dan maken we uit of we het kind eventueel zelf nog zien of niet. In Nederland, Engeland, Frankrijk en Zwitserland is er een aparte erkenning voor gerechtelijke experts. Zij moeten zich professioneel kunnen bekwamen in een materie en voltijds voor justitie werken, dus onafhankelijk staan ten aanzien van de betrokken partijen. We hebben nood aan centra voor gerechtelijke expertise, die multidisciplinair zijn samengesteld. Een professionele, onafhankelijke expertise zou niet alleen het werk van rechters ondersteunen, ze zou zowel beklaagde als slachtoffer ten goede komen, want nu heerst vaak te veel twijfel over een expertise.

Wat intrafamiliaal misbruik betreft, geloven sommige collega’s van u dat een juridisch mandaat om die dossiers te behartigen, een goede zaak zou zijn voor vertrouwensartsencentra.

ADRIAENSSENS: Ik ben het daar niet mee eens. Het gevaar is dan te groot dat de hulpverlening alle macht krijgt in deze materie. Door twee gescheiden structuren in stand te houden, met hun eigen logica, bewaak je het best de democratische kwaliteit. Hulpverlening en justitie moeten voor elkaar een kritische observator zijn. Justitie heeft terecht kritiek geuit op het feit dat wij soms te weinig doorverwezen naar hen, terwijl sommige mensen daar wel baat bij hadden. En hulpverlening zal altijd kritiek hebben op justitie en dat is maar goed ook. De dag dat justitie zegt “de vertrouwensartsencentra krijgen een mandaat om te werken op kindermishandeling en ze kunnen dienaangaande niet vervolgd worden”, worden wij gevaarlijke centra. Als onze uitspraken niet meer betwist kunnen worden, organiseert men een eigen, nieuwe rechtbank.

In tien jaar tijd zijn er weinig aanvaringen geweest tussen vertrouwensartsencentra en justitie, zeker in verhouding tot het groot aantal dossiers. Het bedroeft me dat we het jongste jaar soms de indruk hebben achteruit te gaan. Het geloof dat kindermishandeling door hulpverlening en justitie moet behartigd worden, komt op de helling te staan.

Mensen pendelen tegenwoordig tussen twee uitersten: ofwel verwachten ze alle heil van juridische procedures, ofwel zeggen ze “niks van wat justitie doet, deugt”. Bij dit zwart-wit denken is vooral justitie de kop van Jut. Ik durf vraagtekens bij mijn eigen sector te zetten: mocht men met dezelfde grondigheid en hetzelfde publieke karakter dossiers gaan doornemen uit het verleden, zou de hulpverlening dan de proef doorstaan? Hetzelfde geldt voor ziekenhuizen, scholen en alle andere systemen in ons land. Zitten we niet met zijn allen in hetzelfde schuitje? Het pleit voor onze generatie dat we kwaliteitsnormen naar voren schuiven en komaf willen maken met ondoorzichtige situaties, die vele generaties bestaan hebben. Maar grondige veranderingen vereisen tijd en de huidige druk om snel resultaten te boeken, is zeer groot.

U pleit voor kritisch zelfonderzoek in eigen rangen?

ADRIAENSSENS: Eerst moeten erkenningscriteria voor therapeuten worden vastgelegd. Pas daarna kan er in eigen rangen een orgaan ontstaan, dat een waakhondfunctie uitoefent. Maar het blijft wachten op een erkenningscommissie, omdat met het uitwerken van criteria ook terugbetaling is gemoeid van prestaties door het Riziv (Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering). En omdat diverse beroepsgroepen elkaar het licht in de ogen niet gunnen. Mag een maatschappelijk werker ook therapeut zijn, of kunnen alleen psychologen en psychiaters worden erkend? Dat is een van de discussiepunten. Nederland heeft een aparte erkenning van therapeut. In België bestaat geen aparte erkenning voor therapie en kan misbruik van de therapeutische relatie ongestraft blijven. De kerk en scholen hebben een meldpunt voor seksueel misbruik. Waarom niet één voor ieder die professioneel met kinderen en patiënten werkt? Wat nu soms bij therapeuten gebeurt, is hemeltergend en besmeurt een beroepsgroep. Zelfhulpgroepen kennen de namen van deze mensen, maar kunnen weinig met deze informatie aanvangen.

Op het stuk van intrafamiliaal misbruik pleiten de vertrouwensartsencentra voor een buitengerechtelijke aanpak waar dit mogelijk is. Is sinds de zaak-Dutroux de roep om gerechtelijke afhandeling versterkt?

ADRIAENSSENS: Het aantal zelfmeldingen van mensen die buiten het gerecht om naar een oplossing zoeken, is de afgelopen tien jaar gestegen van 3 naar 30 procent. En daar kan ik alleen maar blij om zijn. Maar sinds de zaak-Dutroux is losgebarsten, zie ik twee bewegingen. Enerzijds ontstaat een hogere drempel om met misbruik naar buiten te komen, omwille van de repressieve sfeer. Anderzijds lopen veel telefoons binnen van mensen die vragen hoe ze bij het gerecht terechtkunnen met hun verhaal. Ze willen wraak, een sanctie voor de dader. Ze gaan ervan uit dat het gerecht nu veel ontvankelijker is voor deze zaken. Het ontgoochelt ze vaak dat de procedure en het onderzoek op dezelfde manier verlopen als vroeger.

Het is waar dat de samenleving het slachtoffer ontdekt heeft. Het slachtoffer wordt beter onthaald. Maar verhalen worden op dezelfde manier geanalyseerd als vroeger, het gerecht kan niet anders. Het probleem met een gerechtelijke melding is dat je verder weinig invloed hebt op wat er met dat verhaal gebeurt. Dat geldt des te meer voor een kind. Volwassenen beslissen wat het beste is voor je, zoals mocht blijken met de kliklijn die na de zaak Dutroux werd geopend. Gevaarlijke onzin, die duizenden signalen heeft opgeleverd, zonder indrukwekkend eindresultaat. Daarbij is het beeld van een klikkende samenleving geïntroduceerd, waarin je als kind geen invloed hebt op wat er verder met je verhaal gebeurt. Dat is nefast als respons op kindermishandeling. De kern van misbruik ligt in het overschrijden van de grenzen van het slachtoffer. Daarom ligt een belangrijk element van genezing in het respecteren van die grenzen. En niet in het alles beslissen over het hoofd van het slachtoffer heen.

De meeste kinderen willen geen juridische procedure. Volwassenen willen iemand achter de tralies krijgen. Kinderen willen dat het misbruik ophoudt. Wij proberen een beroep te doen op de morele verantwoordelijkheidszin van betrokken volwassenen. Dit betekent doorgaans dat de dader het gezin tijdelijk verlaat en slechts terugkeert als de therapeutische evolutie voldoende garantie biedt om het thuis opnieuw te proberen. Slechts als we er niet in slagen constructieve medewerking te krijgen van de betrokkenen, wordt justitie ingeroepen.

Maar stel dat het lukt bij ons en dat een jongere vijf jaar nadien zegt: ik zou via het gerecht erkenning voor het mij gedane onrecht willen krijgen. Als wij dan doorgeven aan het parket “wij hebben vijf jaar geleden deze zaak gehad”, dan kunnen wij beschuldigd worden van schuldig verzuim, omdat we kennis hadden van strafbare feiten en ze niet gemeld hebben. Hierin moet dringend meer duidelijkheid gecreëerd worden.

Is het taboe op seksueel misbruik nu doorbroken?

ADRIAENSSENS: Ja en nee. Extrafamiliaal geweld komt zeker meer naar buiten, maar de drempel voor het uitbrengen van intrafamiliaal geweld is verhoogd. En vier op vijf misbruiken gebeuren in kleine kring.

Ria Goris

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content