Schaamte. Trots. Familiegeheimen. Maar er komt een moment waarop kleinkinderen willen weten wat opa in de Tweede Wereldoorlog of in de Spaanse burgeroorlog heeft uitgevreten. Was opa een held of een slachtoffer? Het antwoord ligt vaak verborgen in archieven. Hoe betrouwbaar zijn die archieven? En hoe verhoudt het recht op privacy zich met het recht op waarheid?
Was opa een spion of werd hij bespioneerd? Had hij bloed aan zijn handen of was hij een ordinaire meeloper? Heeft hij mensen verklikt of wérd hij verklikt? Dat soort vragen wordt overal ter wereld gesteld. Historici kennen het probleem, en het antwoord is niet simpel: ‘het recht op weten’ wil nog weleens botsen met ‘het recht op stilte’ – twee nobele, maar soms moeilijk te verzoenen principes. Het is ook niet overal op dezelfde manier geregeld: in Duitsland, bijvoorbeeld, zijn de archieven van de Stasi, de alomtegenwoordige en gevreesde geheime politie van de voormalige DDR, voor iedereen toegankelijk. In Spanje ging, 30 jaar na de dood van dictator Francisco Franco, het deksel van de beerput. In België zit, meer dan zestig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, een aantal archieven nog altijd potdicht.
‘ Privacy & Scientific Research: from Obstruction to Construction’ is het thema van een internationaal congres dat op 22 en 23 november in Brussel wordt georganiseerd, op initiatief van de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer – zeg maar de Privacycommissie. Die wou in het kader van het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie nadenken over de spanning die ontstaat tussen de bescherming van de privacy en wetenschappelijk onderzoek, zowel op biomedisch als op historisch vlak. Voor de voorbereiding van dat laatste deed ze een beroep op onderzoekers van het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij, het SOMA.
Het congres zal zich buigen over de relatie tussen privacywetgeving en onderzoek, en dat is interessant omdat die regelgeving vaak als excuus wordt gebruikt om archieven gesloten te houden. Recente Belgische wetgeving bepaalt dat overheidsarchieven na 30 jaar bij het Algemeen Rijksarchief moeten worden gedeponeerd. Dat principe kent enkele uitzonderingen. Ministeries zoals Defensie en Buitenlandse Zaken mogen hun archieven zelf bewaren. Dat wil zeggen dat wat betrekking heeft op de koloniale tijd nu bij Buitenlandse Zaken berust en onder de regels valt die daar worden gehanteerd. Andere beperkingen hebben te maken met de bescherming van de binnen- en buitenlandse veiligheid van de staat, de persoonlijke levenssfeer en Europese richtlijnen die daarop betrekking hebben. ‘Het is daarbij belangrijk om te weten’, zegt SOMA-directeur Rudi Van Doorslaer, ‘dat privacy in principe alleen geldt voor levende personen en dat er daarbij een uitzondering geldt voor wetenschappelijk onderzoek. Het is dus zaak uit te maken wat wetenschappelijk onderzoek is, en wie het doet.’
Historici beschouwen de manier waarop de toegang tot de archieven van de Stasi na de val van de Muur is geregeld als een model. ‘Dat komt’, zegt historicus Vincent Scheltiens van SOMA, ‘omdat er zo snel na de val van de Muur een wet kwam. De instelling die de archieven beheert, kreeg vrijwel onbeperkte middelen. Die situatie is uitzonderlijk. Ze was ook alleen mogelijk omdat er in het geval van de DDR geen continuïteit was: het land hield gewoon op te bestaan. Mensen waren vragende partij om te weten wat er van hen bekend was. Ze verzochten dringend om toegang tot de archieven. Er werden op zeker ogenblik zelfs archieven bezet. Ze kregen hun zin, en wat meer is: de archieven bleven op het grondgebied van het voormalige Oost-Duitsland. Ze werden niet onder de hoede geplaatst van het veel strengere West-Duitse Bundesarchiv.’
Onderzoekers zoals Vincent Scheltiens weten uit ervaring dat omzichtigheid geboden is omdat informatie uit dit soort archieven niet altijd even betrouwbaar is: ‘Tsjechië is daar een goed voorbeeld van. Daar was wel continuïteit en werden de archieven in eerste instantie alleen gebruikt om het apparaat uit te zuiveren. Dat de archieven verder lang dicht bleven, leidde tot frustratie. Tot een ongeleid projectiel een boel namen op het internet gooide. Maar waren dat namen van mensen die bespioneerd werden of van mensen die zelf spioneerden? Waren het betaalde spionnen of mensen die werden gechanteerd om informatie te geven? De schrijver Milan Kundera moest zich op zeker ogenblik verweren tegen ongecontroleerde beschuldigingen.
‘Een andere mogelijkheid is dat de veiligheidsdienst over compromitterende informatie beschikt, waarmee hij iemand onder druk kan zetten. Om een goede indruk te maken, dikt die persoon de informatie waarom wordt gevraagd een beetje aan. De officier tegenover hem, die verslag opmaakt, wil graag carrière maken en doet er nog een flinke schep bovenop. Vaak werden er ook bewust leugens in de archieven gestopt. Al die dingen krioelen door elkaar. Je moet een alert, goed opgeleid historicus of een gedegen onderzoeksjournalist zijn om daarmee om te gaan. De historicus en essayist Timothy Garton Ash ging na hoe zijn Stasi-dossier tot stand kwam. Hij zocht iedereen op die erin werd vermeld en kreeg zo een reëel beeld. Ook van de onzin die er in zo een dossier terechtkomt.’
Wit en zwart
De praktijk leert dat niet alleen dictaturen archieven manipuleren. Ook democratische regimes en inlichtingendiensten kunnen er wat van. ‘Je moet de regels van de historische kritiek toepassen ten aanzien van elke bron’, zegt Van Doorslaer. ‘Met informatie die door inlichtingen- en politiediensten is verzameld, is altijd voorzichtigheid geboden. In de jaren dertig bleek uit de dossiers van de Sicherheitspolizei en de Sicherheitsdienst dat een ongeloofwaardig hoog aantal Duitsers van communistische sympathieën kon worden verdacht.’
Is het beter om de archieven dan maar dicht te laten? Van Doorslaer: ‘Dat is een gevaarlijke, algemene conclusie. In Spanje kreeg je na de dood van Franco eerst een soort, niet afgesproken maar door alle partijen gerespecteerd, stilzwijgen. Niemand wou het broze proces van het herstel van de democratie op de helling zetten door de burgeroorlog direct op de agenda te plaatsen. In die houding kwam pas vanaf het midden van de jaren negentig verandering. Want dat stilzwijgen betekende niet dat het verleden was verwerkt. Het is, zoals nu blijkt, nog bijzonder levend. Dat zie je ook in België: in dorpen in Limburg kunnen mensen je vandaag nog precies zeggen wie er van een zwarte en wie er van een witte familie is. Dat geheugen is nog altijd aanwezig.’
Alle beloften ten spijt, zijn de Belgische archieven over de afwikkeling van de collaboratie nog niet bij het Algemeen Rijksarchief neergelegd. ‘Ik heb de indruk dat de onzekerheid over de toekomst van België daarbij een rol speelt’, zegt Van Doorslaer. ‘In Nederland is er veel sneller afgerekend met de mythes rond de bestraffing van de collaboratie. De beste manier om dat te doen, is de toegang tot de archieven vereenvoudigen. Voorzien in een omkadering met historici, maar ook met sociaalpsychologische hulp. Er is in België een politieke beslissing nodig, die rekening houdt met alle problemen die kunnen rijzen. Bijvoorbeeld op het vlak van de privacy.’
Uit een recente kleine mediastorm rond de figuur van Bart De Wever bleek opnieuw hoe anders het noorden en het zuiden van het land op de oorlog terugkijken. Rudi Van Doorslaer vertelt ook hoe zijn instelling in de aanloop naar de verkiezingen door verschillende Franstalige media werd benaderd, die het collaboratieverleden van de familie De Wever wilden uitspitten. ‘Maar wij zijn er natuurlijk niet om mee te werken aan een Operatie Beschadiging. Dat is niet waarom wij aan wetenschappelijk onderzoek doen.’
Precies ter wille van die andere kijk op de oorlog is het belangrijk dat mensen kennis nemen van wat de repressie werkelijk was. Van Doorslaer: ‘Het is één voorbeeld. Toen Koenraad Dassen chef was van de Staatsveiligheid was er een begin van openheid, maar vandaag lijkt de deur weer helemaal dicht. Ondanks alle mogelijke wetten is geen enkel stuk van de staatsveiligheid van na 1945 bij het Algemeen Rijksarchief neergelegd. Daar botsen we op de regel dat de staat het recht heeft om documenten die zijn binnen- of buitenlandse veiligheid in gevaar kunnen brengen niet publiek te maken. Daar zijn ook goede redenen voor: de staat mag zijn informatie beschermen. Maar je ziet toch dat in ons omringende landen naar een wetenschappelijke onderbouw van die diensten wordt gestreefd. Zeker als het om de analyse gaat. Dat schept vertrouwen. Maar het is nu zo dat wie de situatie in Congo in de aanloop naar de onafhankelijkheid wil bestuderen, zich moet behelpen met de archieven van de CIA. Daar kunnen toch vragen bij worden gesteld.’
Ondertussen vindt ook de directeur van het SOMA dat de redelijke termijn, zeker wat de repressie betreft, meer dan zestig jaar na de feiten ruimschoots overschreden is. Van Doorslaer: ‘Verzoening kan niet zonder weten. Het is vaak zo dat er in families mythes leven over de redenen waarom ouders, grootouders, ooms of tantes zijn veroordeeld. Mensen geloven graag dat er daarbij louter ideologische, onbaatzuchtige motieven in het spel waren. Maar uit de dossiers blijken dikwijls heel ontluisterende feiten, zoals verklikking. De wereld is niet zo mooi dat je hem in goede en slechte mensen kunt opdelen. Idealisme levert niet alleen maar goede mensen op. Die wetenschap en dat besef kunnen een opstap zijn naar begrip. Die gelegenheid is er nu niet.’
De kleinkinderen
Rechtssocioloog Luc Huyse stelde in zijn onderzoek naar de verwerking van een traumatisch verleden in, onder meer, Zuid-Afrika en België al vast dat alles voorbijgaat – behalve het verleden. Hij heeft een punt, vindt ook Scheltiens. ‘En het beste voorbeeld daarvan is toch Spanje. Het duurde tot diep in de jaren tachtig voor de Spanjaarden niet meer bang waren dat hun land in de dictatuur zou terugvallen. Daarnaast trad er een nieuwe generatie nieuwsgierigen aan. De kleinkinderen willen weten wat er met opa is gebeurd en waar hij begraven ligt. Niet omdat ze willen polariseren, maar omdat ze willen weten.’
De ommekeer in Spanje kwam er toen onderzoeksjournalist Emilio Silva erin slaagde het massagraf te laten blootleggen waarin zijn grootvader begraven lag. De man was standrechtelijk geëxecuteerd, zoals 140.000 andere mensen tijdens en in de eerste jaren na de burgeroorlog. ‘De conservatieve regering van Jose Maria Aznar wou er eerst nog niet aan,’ zegt Scheltiens, ‘maar de sociaaldemocraat Jose Luis Zapatero is zelf de kleinzoon van slachtoffers van het Franco-regime en hij wilde een daad stellen. Dat werd de wet op het historische geheugen, die voor de enen te ver en voor anderen niet ver genoeg gaat. En zo zie je dat verzoenen niet samengaat met onwetendheid. Spanje wilde een zware loden mantel over het verleden leggen, en dat werkt niet. De bekende rechter Baltasar Garzón betoogde zelfs dat de hele amnestiewet uit de jaren zeventig niet geldt, omdat ze misdaden tegen de mensheid wil toedekken. Het kwam hem op een aanklacht voor ambtsmisbruik te staan. In afwachting van een uitspraak is hij nu voor enige tijd naar het Internationaal Strafhof in Den Haag uitgeweken.’
In België blijft de conclusie intussen nog altijd dat je voor onderzoek naar gebeurtenissen uit, bijvoorbeeld, de Koude Oorlog gemakkelijker in de voormalige DDR terechtkunt dan in eigen land. Van Doorslaer: ‘De archieven daar maken precies duidelijk hoe de Stasi reageerde op de Praagse Lente in 1968. Probeer hier maar informatie te vinden over de zogenaamde ondergrondse Stay Behind-netwerken, die door de CIA, de NAVO en andere publieke en private ‘diensten’ werden opgezet voor het geval dat de Sovjet-Unie ons zou bezetten. Na het Gladio-schandaal in Italië deed een parlementaire onderzoekscommissie in België onderzoek naar dat soort netwerken in ons land. Die commissie had de bevoegdheden van een onderzoeksrechter. Maar als je haar verslag leest, stel je vast dat ze niet de minste informatie kreeg over wat die netwerken in de voorbije vijftig jaar hebben uitgevoerd. Wie waren die mensen? Wat deden ze? Wat deden ze niet? Welke invloed hadden ze? Dat lijken me toch legitieme vragen voor wie bekommerd is over de werking van onze democratie.’
DOOR PIET PIRYNS EN HUBERT VAN HUMBEECK
In België zit, meer dan zestig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, een aantal archieven nog altijd potdicht.
De praktijk leert dat niet alleen dictaturen archieven manipuleren.