Naarmate de tijdgenoten wegvallen, vervaagt de herinnering aan de échte Louis Paul Boon. Paul Van den Abeele trok jaren met hem op. We liepen met hem door de selectie uit zijn Boon-foto’s in het Stedelijk Museum van Aalst.
‘Schilderen is mijn ziekte,’ zegt Paul Van den Abeele (1929), ‘fotografie was mijn broodwinning.’ Het was via de kunstacademie in Aalst, vandaag het Stedelijk Museum, dat de latere fotograaf en winnaar van de Staatsprijs op prille leeftijd Louis Paul Boon op het spoor kwam. Van den Abeele wijst een plaats aan in de museumzaal. ‘Hier zat ik aan de tekentafel naast Frans Boon. Hij had het vaak over de boeken van zijn oudere broer Louis. Ik vroeg of ik eens mee mocht naar die broer van hem. Dat was nog voor Boon de Leo J. Krynprijs kreeg voor zijn debuut, De Voorstad Groeit. Hij had zijn literaire klassiekers, goedkope Hollandse uitgaven, tweedehands gekocht in Brussel. Boon haalde de mosterd toen al bij de Russen en andere literaire reuzen. Ook belangrijk, en dat wordt onderschat, is de invloed van de film op zijn schrijverschap. Boon heeft in de socialistische bioscoop Vooruit in Aalst alle filmklassiekers en alles van Charlie Chaplin gezien.’
Paul ‘Polleken’ Van den Abeele werd in 1947 fotograaf bij de krant De Standaard. Hij was toen achttien jaar. Maar de foto’s die nu in het Stedelijk Museum hangen, maakte Van den Abeele lang niet allemaal voor zijn krant. Voor de schrijver Boon was pas vele jaren later plaats in de kolommen van De Standaard.
‘Kijk, dat beeld van de nog jonge Louis met zijn filmcamera komt van mijn eerste filmrolletje met opnamen van Boon’, zegt Van den Abeele. ‘Dat is zeker meer dan vijftig jaar geleden. De foto’s van Boon met de gemaskerde carnavalsgast zijn van dezelfde tijd. Ik heb die carnavalsvierders toen aangesproken om Louis wat te gaan jennen. Ze wisten niet wie hij was. Niemand trouwens. Boon werd pas bekend toen hij vanaf 1962 in het televisieprogramma ’t Is maar een woord zat.’
Sjofele vent
‘Toen ik hem op mijn veertiende ontmoette, was het leeftijdsverschil te groot’, geeft Van den Abeele toe. ‘Hij moet toen 31 geweest zijn. Ik begreep nauwelijks waar hij het over had. Later wel, natuurlijk. Ik heb hem bij veel belangrijke gelegenheden gefotografeerd, zoals je kunt zien: de Staatsprijs in 1971, de bekendmaking van de Nobelprijs, vieringen met Vlaamse en Nederlandse schrijvers bij de kapel van Ter-Muren, bij de uitgave van weer een nieuw boek, op een tentoonstelling van zijn beeldend werk in de Brusselse KVS, met de deelnemers van de Nachten van de Poëzie in Hekelgem, noem maar op. Ik ging Louis ’s avonds ook weleens opzoeken om wat te praten, en ik ben heel dikwijls zijn chauffeur geweest. Hij durfde niet te rijden.’
‘Voor de verschijning van DeBende van Jan de Lichte (1957) vroeg Gaston Durnez me om een paar foto’s te gaan maken op locaties die belangrijk waren in het boek. Toen ben ik met Boon naar het Osbroekpark in Aalst gereden. Daar stonden toen nog wat krotten die afgebroken moesten worden, een dankbare decor. Louis kwam er dit vrouwtje tegen met wie hij begon te gekscheren. Het was een dankbaar beeld, ik hoefde alleen maar af te drukken.’
‘Voor het beeld bij het graf van Pieter Daens ben ik met Boon naar het kerkhof van Aalst gereden. Het was net voor zijn Daensboek in 1971 uitkwam. Na de foto wou Louis niet instappen voor ik beloofd had dat we eerst bij mij een whisky gingen drinken. Ik zei: “Nee, Louis jongen, dat is niet goed voor u, en ik heb Jeanneke beloofd dat ik u direct zou terugbrengen.” Maar dat hielp allemaal niet, en toen ik hem thuis een kleintje had uitgeschonken, nam hij direct de fles uit mijn handen.’ Op de meeste foto’s zien we een lachende Boon in die typische, wat sjofele uitdossing van hem. ‘Aan kleren hechtte hij geen belang’, zegt Van den Abeele. ‘Eigenlijk had hij geen gevoel voor esthetiek als het op kleren, meubels of gebruiksvoorwerpen aankwam. Het liet hem volkomen koud.’
Toneelspeler
Intussen staan we voor een foto van Boon met de Aalsterse communist en verzetsman Bert van Hoorick. Van Hoorick, die volgens Van den Abeele een ruimdenkend man was, hielp Boon na de Tweede Wereldoorlog aan een baantje bij De Roode Vaan. ‘Financieel was het maar een lamentabele klus’, merkt Van den Abeele op. Toen het ledenbestand van de communistische partij daalde, ging de bezem door de redactie van De Roode Vaan. Boon werd daarop redactiesecretaris van het uit het verzet voortgekomen weekblad Front. Eind 1948 begon hij voor de Gentse socia-listische krant Vooruit te schrijven, waar hij in november 1954 in dienst kwam en tot in 1978 zijn populaire Boontjes zou blijven schrijven.
Goed vertegenwoordigd op de expositie zijn de beelden uit 1972, toen Boon de gedoodverfde kandidaat was voor de Nobelprijs voor de Literatuur. ‘De Vlaamse pers had zich samen met Nederlandse journalisten verzameld voor het villaatje in Erembodegem. Ik mocht samen met Gaston Durnez en een radiojournalist binnen, waar we met spanning zaten te wachten op het verlossende middagjournaal’, herinnert Van den Abeele zich. Een foto verder staat Boon breed glimlachend met de hoorn van de telefoon aan zijn oor. ‘Hier krijgt hij van de vrouw van professor Frans Vyncke te horen dat het Heinrich Böll is die de Nobelprijs heeft gewonnen. Boon reageert lachend: “Oef, heb ik chance. Ge zoudt eens moeten zien wat een miserie het hier is met al die journalisten. Stel u voor dat ik gewonnen had, dan was het helemaal om zot te worden.”
‘Of hij meende wat hij zei, is een andere zaak’, aldus Van den Abeele. ‘Want Louis was een echte toneelspeler, een cabotin. De grens tussen waarheid en verdichting was bij hem dikwijls vaag. Op televisie deed hij zich voor als simpele lolbroek, maar voor mij is hij de intelligente schrijver met de dromerige blik, zoals op deze portretten hier. Louis de viezentist of de antiklerikaal is niet de man die ik gekend heb. Kijk, hier staat Louis met een jezuïet op een tentoonstelling van etsen van mij. Pater Schuermans was een groot poëziekenner en kwam geregeld bij Boon thuis om over poëzie en literatuur te praten. Louis was dus zeker geen fanatieke antiklerikaal of een ideologische scherpslijper.’
Volgens academici is Boons Fenomenale Feminatheek, de verzameling pikante plaatjes van vrouwen waarvan de tentoonstelling in het Antwerpse Fotomuseum vorig jaar geannuleerd werd, een belangrijk document voor zijn schrijverschap. Van den Abeele haalt zijn schouders op, en vertelt een anekdote die moet aantonen dat het belang ervan voor Boon relatief was. ‘Op de dag van de opening van Expo 58 kwam ik schrijver-dichter Gaston Burssens en zijn jonge vrouw tegen. In de Beurs van Amsterdam in Aalst bestelde hij voor het inmiddels aangegroeide gezelschap een gastronomisch menu. Er was van alles veel te veel, en Burssens liet wat over was netjes op een schotel schikken. Toen moest ik hem met zijn vrouw en de schotel naar Louis voeren. Ze lagen daar al te slapen, maar Burssens maakte zoveel kabaal dat Jeanneke kwam kijken. Ze maakte Louis wakker, en toen is er nog uitbundig gefeest. Er was daar ook een jongetje van een jaar of acht, dat verveeld naar die zatte bende zat te kijken. Louis zei: “Gij zit u hier zeker te verdrieten, jongen? Hier zie, ik heb hier nog wat schoon boekskes.” En hij gaf de jongen zijn Feminatheek.
PAUL VAN DEN ABEELE: LOUIS PAUL BOON GEFOTOGRAFEERD, NOG TOT 11 APRIL IN HET STEDELIJK MUSEUM, OUDE VISMARKT 13, AALST. INFO: 053 73 23 45 EN musea@aalst.be.
DOOR ERIC BRACKE / FOTO’S PAUL VAN DEN ABEELE