Honderd jaar geleden, op 25 juni 1903, werd George Orwell geboren. Zijn beste boek is ‘De boerderij der dieren’, ook al blijft zijn roem verbonden met ‘1984’, een inmiddels gedateerde toekomstroman.
De meeste vertalingen van Orwells boeken zijn verschenen bij de Arbeiderspers, waaronder ‘Een olifant omleggen’ in de reeks Privé-Domein. Drie jaar geleden verscheen bij uitgeverij Atlas een nieuwe uitgave van ‘Saluut aan Catalonië’.
In 1984, een boek dat nog een toekomstroman was toen de Britse schrijver George Orwell (1903-1950) het eind 1948 afsloot, behoort de grote nucleaire slag al tot het verleden. De enkele honderden atoombommen die op de industriecentra van Europees Rusland, West-Europa en Noord-Amerika zijn afgeworpen, hebben een enorme ravage aangericht. Omdat een voortzetting van die oorlog het einde van de geordende maatschappijen dreigt in te luiden, hebben de elites van de drie machtsblokken besloten om in de toekomst hun conflicten met conventionele wapens te beslechten. Maar met het idee van een wereld die door drie supermachten werd opgedeeld, had een andere publicist al eerder gespeeld. In 1941 had de jonge Amerikaanse filosoof James Burnham een boek gepubliceerd dat hem op slag beroemd had gemaakt. In The Managerial Revolution – What is Happening in the World had deze marxist, die in 1939 teleurgesteld afscheid van het trotskisme had genomen, een toekomstbeeld ontworpen van een constellatie waarin de Verenigde Staten, Japan en Duitsland elkaar in onbesliste oorlogen de macht over de wereldbol betwistten.
Ook in Orwells 1984 zijn Oceanië, Eurazië en Oost-Azië in eindeloze achterhoedegevechten verwikkeld. De hevigste conflicten spelen zich echter af aan de randen van de imperia, in de vroegere koloniën. Het in Oceanië gelegen Londen, de hoofdstad van Luchtstrook 1, wordt weliswaar een paar keer in de week door vijandelijke raketbommen getroffen, maar de tol aan mensenlevens is in de ogen van de machthebbers marginaal. Julia, de vrouwelijke ambtenaar die samen met haar geliefde Winston Smith de Big-Brother-tirannie in Oceanië begint te tarten, gaat nog een stap verder. Ze oppert dat de bombardementen in de schoenen van de vijand geschoven worden, maar eigenlijk uit het eigen kamp komen: ‘De raketbommen die dagelijks op Londen neerkwamen, werden vermoedelijk afgevuurd door de regering van Oceanië zelf, gewoon om de schrik erin te houden bij de mensen.’ Zulke voorbeelden van machiavellistische manipulaties door de machthebbers trof je ook in later werk van de al genoemde James Burnham aan. De geschriften van deze Amerikaanse publicist, die in The Machiavellians (1943) de grote ideologieën beschouwde als façades waarachter de vulgairste machtspolitiek schuilgaat, hebben het geopolitieke raamwerk voor Orwells 1984 opgeleverd.
TECHNOLOGISCH GEKLUNGEL
Wie Orwells 1984 leest als een sf-roman, wordt diep teleurgesteld. De teleschermen waarmee Big Brother zijn onderdanen in het oog houdt, zijn voor de moderne lezer beperkte en stuntelige instrumenten die gemakkelijk verschalkt kunnen worden. Ook de onderlegde lezer die 1984 in 1949 las, zal wellicht het hoofd hebben geschud over het technologisch geklungel van de Oceanische potentaten die hun afluisterapparaten in bosjes en struiken verbergen. In 1984 is de futurologie ver zoek. De toekomstfantasie beperkt zich eigenlijk tot de schildering van de vier grote superministeries (van Waarheid, Liefde, Vrede en Welvaart) die als dreigende piramides van glanzend wit beton de urbane omgeving verpletteren.
Op zoek naar een schuilplaats waar hij aan de greep van de Denkpolitie kan ontsnappen om na te denken, de liefde te bedrijven en het verboden boek van Emmanuel Goldstein (Trotski) te lezen, belandt de dissidente ambtenaar Winston Smith in de groezelige, gemeubileerde huurkamer van de oude weduwnaar Charrington. Met dat soort van ratten en luizen vergeven spelonken was Orwell in de loop van zijn leven vertrouwd geraakt. Nadat hij gedegouteerd van de Britse politie in Birma was afgezwaaid, woonde Orwell vanaf 1927 in Londen en Parijs in armzalige pensions met dunne muren waar elke zucht in de aanpalende kamers hoorbaar was en waar het krioelde van het ongedierte. Gekleed in de lompen van een dakloze struinde George Orwell met zwervers, dronkaards en prostituees door de stegen van East End en het Quartier Latin. Deze tochten in de marginaliteit inspireerden hem tot het destijds nieuwe genre van de grote sociale reportage zoals die ook door Ernest Hemingway, Theodore Dreisler en Sinclair Lewis beoefend werd. Maar de maatschappelijke ellende die de sfeer bepaalt in Aan de grond in Londen en Parijs (1933) en in De weg naar Wigan (1937), heeft Orwell ook in 1984 ondergebracht. In deze roman worden de Londense wijken van de zogenaamde proles verheerlijkt als de laatste humane plaatsen op de wereldbol. Winston Smith, het alter ego van de schrijver, idealiseert blindelings het proletariaat dat door de aanhangers van Big Brother – de leden van de Kern- en Randpartij – juist diep wordt veracht. Bij monde van Smith heft Orwell zelfs een sociaal-realistische lofzang aan op de dikke kont van een proletarische vrouw die hij vanuit zijn schuilplaats de was ziet ophangen: ‘De proles waren onsterfelijk, dat kon je niet betwijfelen als je keek naar die onverschrokken vrouw op de binnenplaats.’
In 1984 is het leven van de Oceanische burgers die niet behoren tot de geprivilegieerden, een en al ellende. Het is doortrokken van vuiligheid, ongemak en schaarste. Het is een uitputtend bestaan dat getekend wordt door ‘de eindeloze winters, de kleverigheid van je sokken, de liften die nooit werkten, het koude water uit de kraan, de zanderige zeep, de sigaretten die uit elkaar vielen, het voedsel met zijn vreemde, akelige bijsmaak.’ Hier beschrijft Orwell de miserabele levensstandaard van de Britse arbeiders vlak na de Tweede Wereldoorlog. Ze leefden in omstandigheden die op dat moment niet veel beter waren dan die van hun kameraden in de Sovjet-Unie. Het vleesrantsoen (twee karbonaden in de week) in Groot-Brittannië was niet altijd beschikbaar, de scheermesjes waren bot en de Victory Gin was zo afschuwelijk dat het drinken ervan je het gevoel gaf dat je met een gummiknuppel op het hoofd geslagen werd.
NEKSCHOTEN EN VAPORISATIES
Dat het verschijnen van 1984 in 1949 zowel een literaire als een politieke gebeurtenis was, heeft echter vooral te maken met de toedracht dat de linkse Orwell nog voor het uitbreken van de Koude Oorlog op een systematische manier een maatschappelijk bestel doorlichtte waarin iedereen moeiteloos het stalinistisch model kon herkennen. Die totalitaire dictatuur werd in de taal van Orwell, die na de publicatie van Saluut aan Catalonië (1938) ook faam genoot als dé reporter van de Spaanse burgeroorlog, geschematiseerd in kernachtige sleuteltermen als Big Brother, Denkpolitie, Dubbeldenk en Nieuwspraak. Die begrippen spraken zozeer tot de verbeelding dat ze meteen gemeengoed werden en dat nu nog altijd zijn. Al is 1984 gedateerd, al zijn de literaire kwaliteiten minder groot dan je zou verwachten en al zijn de personages (Julia, Winston Smith, O’Brien, Parsons) schematisch en bloedeloos, toch is 1984 vanuit sociologisch perspectief nog altijd interessant.
Het was ongewoon dat een linkse schrijver in een fictief werk aandacht vroeg voor het verband tussen preutsheid en autoritarisme, tussen politieke lethargie en grootschalig alcoholmisbruik, tussen grootscheepse partijmanifestaties en het verbod op intimiteit. Orwells vriend, de Daily Telegraph-journalist Malcolm Muggeridge, had in zijn grote sovjetreportage Winter Journey (1933) al met het stalinistische experiment afgerekend, maar 1984 was wellicht de eerste westerse roman waarin alle lemma’s van het stalinisme volledig en accuraat werden geïnventariseerd: de showprocessen, de juridische willekeur, de nekschoten, de nachtelijke arrestaties, de verdwijningen (‘vaporisaties’), de martelingen, de alomtegenwoordigheid van de geheime politie, het opzetten van de kinderen tegen de ouders, het herschrijven van de geschiedenis, de censuur, de misleiding, de werkkampen, de benepen kamers, het verbod met buitenlanders om te gaan, de zelfkritiek, de zuiveringen, de houten taal, het uitschakelen van de toekomst, het leedvermaak en de vernietiging van alle positieve emoties. ‘Wij zullen je leegknijpen, en dan vullen we je met onszelf’, waarschuwt de beul O’Brien eenieder die het waagt het met de Partij oneens te zijn.
Toch is het te eenvoudig om 1984 te zien als een werk dat exclusief door het stalinisme is geïnspireerd. Stalins totalitaire dictatuur was in de ogen van de schrijver alleen maar een grootschalig en gesystematiseerd product van de onderdrukkingsmechanismen die je altijd en overal kan aantreffen, ook in je eigen directe omgeving, ook in de beslotenheid van het huisgezin of de school. Al in zijn kinderjaren leek Eric Blair, de echte naam van Orwell, voorbestemd om de obsessies uit te broeden die hij later in De boerderij der dieren (1945) en in 1984 zo uitputtend heeft gethematiseerd. Op de strenge Britse kostschool van Saint Cyprian’s in de buurt van Eastbourne – en later in Wellington en Eton – had Orwell een hekel gekregen aan de manier waarop daar het begrip ‘succes’ werd gepropageerd. De leerling verafschuwde het pedagogische systeem waarin het recht van de sterkste gold. Het enige wat op school telde, constateerde Orwell later, was winnen met gelijk welke middelen. Jongens overtroefden er hun klasgenoten door ‘groter, sterker, knapper, rijker, populairder en eleganter te zijn en minder scrupules te hebben dan anderen’, aldus biograaf Michael Shelden in Orwell: The Authorised Biography (1991).
Orwells latere ervaringen in het koloniale Birma (zie Burmese Days, 1934, en Een olifant omleggen, 1950) versterkten hem alleen maar in de overtuiging dat elke vorm van machtsuitoefening tot corrumpering leidt: ‘Mislukken leek mij de enige waardige optie. Elk idee dat ik mijn carrière zou bevorderen, zelfs maar een “succes” van mijn leven zou maken door een paar honderd pond per jaar te verdienen, leek mij afschuwelijk, alsof ik tot de beulen behoorde”, aldus Orwell in The Road to Wigan Pier.
Piet de Moor
Elke vorm van machts-uitoefening leidt tot corrumpering.