Fotograaf Patrick De Spiegelaere tussen tableaux vivants en tristesse, bomen en benen, Madonna en Maldegem, dieren van bij ons en het licht van Afrika. Bij een boek en een tentoonstelling, een jaar na zijn dood (1961-2007).
Was hij zo goed als zijn fans, zo slecht als de blinden vonden? Toen het licht zo verschrikkelijk vroeg bij hem uitging, was de kritiek al lang verstomd. Maar wat hadden de slechtzienden gezemeld over foto’s die het onderwerp niet normaal in beeld brachten, als ze er al niet compleet naast zaten… En ja, dat ze soms raar gecomponeerd waren, vreemd uitgesneden, leger of voller, donkerder of lichter dan behoorlijk is. Troebel waar het scherp hoort, schaduw in de plaats van een volle vorm, licht dat overal aan zit, opdoemende volumes die onrustig maken, details die er niet toe doen. De blinden smaalden dat Patrick De Spiegelaere kunst maakte, en ze gebruikten het als een scheldwoord. De vrienden beweren dat hij geen kunst maakte, tenminste geen kunstfotografie. Van schilders zeggen we ook niet dat ze kunstschilderijen maken, toch?
Voor de duidelijkheid: Patrick was een schilder, die kon kijken als Bruegel, Rembrandt of Spilliaert. Hij had hun oog, liet evenwel na om verf te gebruiken. De passage tussen schilderkunst en fotografie begon bij de peintres de la vie moderne. Aan het eind van de negentiende eeuw; zoals beschreven door Charles Baudelaire. Ze schetsten, zoals Constantin Guys, het leven zoals het vloot , vluchtig en snel. Eer iemand er erg in had, hadden ze, zoals Félix Nadar, een camera in de hand. De oogwenk liet zich daar uitstekend mee najagen. In de straten van Parijs namen Henri Cartier-Bresson en Robert Doisneau de fakkel over. Wanneer kroop hun kijk, hun stad, onder de huid van Patrick De Spiegelaere? Les feuilles mortes se ramassent à la pelle/ Les souvenirs et les regrets aussi, dichtte Jacques Prévert.
Het is waar dat hij het behoorlijk wild kon maken ( het wildste is in de dozen gebleven, staat niet in het boek van Lannoo noch op de expo in het Antwerps Fotomuseum). Als het niet mee wilde, schudde hij aan zijn onderwerp als aan een boom, totdat het iets liet zien wat de moeite waard was. Desnoods zette hij het naast de boom, om te kijken wat er nog van overbleef. Niet om zijn onderwerp te kleineren. Als het weinig om het lijf had, of een beetje zuinig voor zich uit keek, dan was er nog altijd de boom. Die laat het omringende in zijn grootsheid delen. Een genadiger maatstaf kende hij niet. Is het niet, Willy Claes?
Goed, een zweem van ironie was hem niet vreemd. Met dat gedoe van bomen, en eventueel planten, viel het soms voor dat hij gevaarlijk dicht in de buurt van een echt karakterportret kwam, zoals dat van Kristien Hemmerechts met het gezicht in profiel gesneden, en de bijna obsceen scherpe, sensuele vrouwentongen op de voorgrond in hun pot. Hoe stoer hij in de omgang ook deed, tot het vierkant uitlachen van de medemens toe, eenmaal achter de camera overviel hem de empathie die hem pas in staat stelde om zijn beeld van de wereld te maken.
De wereld zoals ze zich aandient voor de persfotograaf, bestaat uit nogal wat bekende personen, platgeportretteerd. Het platte beeld, het snapshot, het hopeloos originele beeld, het zijn wenkende valkuilen. Om er niet in te trappen, heeft De Spiegelaere toch bij herhaling zijn virtuele penseel moeten aanspreken, zijn gevoel voor texturen, het scala van grijzen naar zwart, meesterschap over schaduw en licht. Die ene keer dat hij, Robert Mapplethorpe achterna, frontaal studiolicht losliet op de ijskoude kop en het mat glanzende leren vest van Jan Wolkers. Anders met de oude Hugo Claus, wiens figuur en trekken hij bijna beschermend met fluwelen grijzen omfloerste – aura, mildheid en majesteit naar voren halend. Velazquez had bewonderend kunnen toekijken.
A FUNNY THING
Met sterren aan het nieuwsfirmament zette de fotograaf niet alleen portretten maar ook types en tableaux neer. De hoge politicus, keurig in het pak en zichzelf opgesloten, wandelt langs een bekladderde straatmuur en wordt onherkend gekruist door een norse man met pet, gebukt onder ouderdom en zorgen (Patrick Dewael op een zwart-witfoto uit 2004). Hoeveel vervreemding kan een mens verdragen? Het tableau met Karel De Gucht tijdens een verkiezingskermis in het dorp, ziet er alleen vrolijker uit door de spaarzaam uitgestrooide kleurtjes. Het lichtblauwe front van een kraampje, de witte tuba van de muzikant. De opmontering is maar schijn. De lucht is grijs en de schaarse personen staan elk apart op een andere plek in het beeldvlak onbewogen ergens naar te staren. Twee hebben een excuus, als zij tenminste de bodyguards zijn waar ze veel van weg hebben (behalve hun plaatsing, veel te ver van de minister). Fijn feest! Alleen het gezicht van de politicus verraadt animo. Hij is ergens anders. De mobiele telefoon verbindt hem met de wereld. Hij is in gedachten overal behalve in Berlare.
In de wereld van het theater waar hij graag werkte, kreeg Patrick De Spiegelaere ruim de gelegenheid om met tableaux vivants te oefenen. Wellicht was de stap naar schouwtoneel Vlaanderen dan niet zo groot meer. (Het kan ook omgekeerd in zijn werk zijn gegaan.) Hoe dan ook, de scènes langs de wegen en in de dorpen waren een stuk moeilijker dan op de bühne, want ze werden niet ingestudeerd. Bovendien laten de kleine onvoorspelbaarheden die een beeld tot leven brengen zich wel afsmeken, maar zelden afdwingen. De gapers op het kerkplein, hun halzen in dezelfde richting reikend naar het wonder dat buiten beeld blijft. Hun collectieve verwondering als het echte wonder waarop de fotograaf wachtte. Dat was nog een simpele, een vroege klassieker met een heerlijke naïviteit nog over zich.
En plots op een winterdag zat hij tot over zijn oren in het absurd theater. Neergestreken op een kruispunt van wegen, zag hij hoe een man in een thermisch schaatspak en kerstmuts als uit het water kwam gelopen, hoewel de vaart er tot aan de verre horizon dichtgevroren bij lag. Verdwaalde individuen op de baan langs de vaart keken naar de marathonman, van anderen bleef de blik onverstoorbaar elders gericht. Waar komt die man vandaan en waar moet hij naartoe, dacht De Spiegelaere, en plaatste de tegengestelde richtingborden op de voorgrond, Nederland naar daar, Maldegem 11 kilometer de andere kant op. Sinds de ren van de oude Buster Keaton in A Funny Thing Happened on my Way to the Forum, zelden zo’n komisch lotsbestemmingsvraagstuk in beeld gebracht gezien. Er zit ook wat Bruegel bij, die gedronken heeft, en in de streek van Maldegem vandaag is ontwaakt.
Het kan slechts een indruk zijn, maar in de laatste jaren leek hij in toenemende mate vatbaar voor tristesse en verveling in schijnbaar onschuldige volkstaferelen. Hij zag geen levendige bewegingen meer, getuige het Berlarebeeld. De innerlijke vrieskou, noem het melancholie, die hem uit de tableaux tegemoet sloeg, drukte hij vooral multicolore uit. Zoals de foto in camping Cosmos anno 2004. Twee mensen (een derde half verscholen achter planten) samen op stoeltjes in het kleine perk tussen het groen dat hen is toegewezen. Ze kijken zoals lieden doen die bijna onverschillig blijven bij een foto, bij de vakantie, bij elkaars gezelschap. Tot daar aan toe. Maar het hele decor straalt een ijzingwekkende opgewektheid uit. Het rood en het wit van tuinkabouter pinnenmuts, het roze van de ijsjes in de handen van de mevrouwen, het hemelsblauw van hun badpak onder een nagenoeg kleurloze hemel.
EEUWIGE TROUW
Hij kon er wel tegen, Patrick De Spiegelaere, tegen een beetje bric-à-brac. Hij was tenslotte zelf van Maldegem en was er ook blijven wonen. Hij hield van zo’n nest in de halve landelijkheid. Juist, en het belette hem niet om het op elk moment te verlaten en op de motor of in de Land Rover andere oorden op te zoeken, het gaf niet hoe ver, het gaf wel waarvoor. Dat hij in 1991 op het festival van Cannes belandde, was toch wel uitzonderlijk. Hij kwam er om een godsgeschenk in zwart-wit te ontvangen. Als de paparazzo die hij niet was moet hij naar voren zijn gedrongen bij de intrede van Madonna in de zaal, en haar tot op vijf meter zijn genaderd. Hij had maar af te drukken op een in puntbeha en elastisch buikkorset verpakt lichaam, de weelderige vormen uitstallend in een opperste offergave aan het mannelijk libido, vertegenwoordigd door honderden lenzen, waaronder de zijne. Op zijn foto is ze net op aarde nedergedaald als de anti-Madonna, het goddelijke lijf al half onthuld uit het in blinkende plooien openvallende kleed. Het is een verschijning, knetterend in een tornado van stralend licht en ongezellige schaduwen. De Madonna acteert, het gezicht zwaar geschminkt, de parodie van de begeerlijkheid. Oudere mannen met brillen en gangstertronies omringen haar. De Madonna acteert de dood. Zijn meest sensationele beeld? Vast wel, want hij was daar zelden op uit. Alleen als het, vrij letterlijk zeker, in zijn schoot viel.
Hij heeft heus zijn palmares van portretten uit de showbusiness. Maar het oogt vrij bescheiden en er valt weinig show te bespeuren, als viel de pose de sterren nog tijdens de fotosessie van de schouders als een last. Leonard Cohen, met een lang gezicht en een lange jas, nam hij gewoon op de stoep. Dat was ook omdat de fotograaf nu eenmaal zo graag op straat werkte, wanneer ze er bijna verlaten bij ligt en een glans begint af te geven. Dan zijn de mensen die er lopen wel het kwetsbaarst, en laten eindelijk iets zien. Bijvoorbeeld hun benen. Echt, hij had iets met benen, wanneer ze zich zonder de rest van het lichaam aan het oog vertonen. Soms grappig, soms mooi: lange vrouwenbenen (een enkele keer, dansend, met de rest van de vrouw erbij). De Spiegelaeres onverklaarbare duik in de komiek en het erofetisjisme, tussen Jacques Tati en Luis Bunuel. En dan weer de pure tristesse, in de betraande straten van Lissabon waar voetgangers verstijven, vast niet van de kou. Het zijn de duiven, plotseling machtig opwiekend, die voor een verlossende beweging zorgen. Maar dat was al in Rome.
Het lag niet in zijn manieren om aan iets menselijks voorbij te gaan. Moeilijker was, oprechte, simpele emoties vast te leggen. Telkens die verdomde sluier waarachter een gezicht toch weer van alles verbergt. Dan wendde Patrick De Spiegelaere zich al eens tot de dieren van de boerderij en zag hoe ze zich blootgaven. De moederliefde in de ogen van het schaap in de stal, het varken dat op twee poten door het open raam verlangend op de uitkijk staat, de buitengesloten hond met verwachting en eeuwige trouw in de blik, het paard dat een meditatieve indruk geeft, omdat het landschap daartoe uitnodigt.
Zo moeten we het ten slotte over het verlangen naar puurheid hebben, bij deze geliefde fotograaf. Hij vond haar, of hij kon er het best mee overweg, wanneer hij het natuurlijke licht opzocht in de weidsheid en de diepte van een landschap. En kon jagen op de wolken. Het was hem een zegen toen hij voor Vredeseilanden op het Afrikaanse continent de klein bemeten ruimten achter zich kon laten. Zijn lens, reikend van de hemel tot de aarde, ving een plas geel licht dat over het dak van het woud streek en even verder oploste in een nevel onder verdwaalde bomen. Afrika, de genade van intense kleuren, trillend onder het licht. Een genade die ook mensen aanstak, hun eenvoudige arbeid adelde. De vrouwen in de mooist gekleurde kleren van de wereld, bijeen aan de lopende band met de koffiebonen in het fabriekje in Uganda. Het was hetzelfde licht dat hij had zien afstralen van het gezicht van de blinde vrouw op straat in Lissabon, hoewel dat licht – mysterie – nog meer van binnen kwam.
Dronken van licht liet hij de avond over de zee dalen, zette zijn eigen afspiegeling in het water en werd volmaakt transparant.
PIET PIRYNS E.A. PATRICK DE SPIEGELAERE, LANNOO, TIELT, 160 BLZ., 39,95 EURO.
EXPO PATRICK DE SPIEGELAERE, FOTOMUSEUM, WAALSE KAAI 47 ANTWERPEN, VAN 29 februari TOT 8 juni. VAN Dinsdag T.e.M. ZOndag VAN 10.00 TOT 18.00 Uur.
DOOR JAN BRAET