‘Vele van mijn vrienden zijn in hongerstaking.’ Theatermaker Michael De Cock beleeft de actie van de afgewezen Afghaanse asielzoekers in de kerk van Elsene (zie de foto’s) van nabij. Hij schreef er een tekst over.
*
Deze tekst kwam tot stand met de steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek.
Michael De Cock werkt de laatste jaren voornamelijk als regisseur en auteur voor het Publieksteater. Zo schreef hij een paar jaar terug (2001) de theatertekst Firenzee, een bijtende satire over onze omgang met vluchtelingen. Sindsdien heeft de asielproblematiek hem niet meer losgelaten. Hij had veel gesprekken met vluchtelingen in asielcentra en woonde interviews bij op het commissariaat-generaal voor de vluchtelingen. Een aantal van de vluchtelingen met wie hij sprak, is weer verdwenen, anderen hebben intussen asiel gekregen, of wonen illegaal in ons land.
Sinds zes maanden volgt hij het leven van een vijftal asielzoekers op de voet. Hij volgt hun dossier, praat met hen over hun verwachtingen, hun alledaagse beslommeringen, hun aanpassingsproblemen, hun dromen, hun stil verdriet. Vanaf januari 2004 trekt hij in de laadbak van een vrachtwagen met de monoloog Saw it on television/ DIDN’T UNDERSTAND van Tongeren naar Diksmuide om fragmenten uit zijn interviews en dagboekfragmenten van vluchtelingen te vertolken. Ondertussen werkt hij ook aan een boek waarin hij zijn zoektocht beschrijft.
De meeste vluchtelingen leerde De Cock kennen in het asielcentrum van Kapellen. Zo ook Hameed, een Pashtun uit Pakistan afkomstig uit het grensgebied met Afghanistan. Hameed betrekt samen met een aantal Afghaanse vluchtelingen een huis in Antwerpen-Noord. Ze wonen er in mensonwaardige omstandigheden. Te veel volk op een te kleine ruimte, vochtige muren en haast geen meubels. Hij betaalt er 150 euro per maand voor. Hameed is hier alleen. Zijn vrouw en twee kinderen werden een jaar lang door een mensensmokkelaar gevangen gehouden in Tsjechië. Gedurende heel die periode had hij geen enkel contact met hen. Ondertussen zijn ze in Moldavië, het vaderland van zijn vrouw. Ze is bang geworden en wil niet meer reizen zonder de juiste documenten. Hameed heeft zijn vrouw en kinderen 18 maanden niet meer gezien. De hele situatie dreigt zijn gezin voorgoed uit elkaar te rukken. Hij is radeloos en weet niet hoe lang hij nog hier zal blijven. In Pakistan was hij lid van een gerespecteerde familie. In België leeft hij in marginale omstandigheden. Om niet te veel te piekeren helpt Hameed andere asielzoekers met hun dossier. Voornamelijk Afghanen. Hij kent de Afghaanse gemeenschap door en door en spreekt Dari en Pashto.
Hameed volgt de hongerstaking van Afghaanse asielzoekers in de Heilige Kruiskerk van Elsene op de voet. Met hun actie verzetten de Afghanen zich tegen het negatieve advies over hun asielaanvraag, dat ze kregen van het commissariaat-generaal voor de vluchtelingen. Minister van Binnenlandse Zaken Patrick Dewael (VLD) houdt het been stijf: de Afghanen moeten terug naar Afghanistan. Wat hieronder volgt, is Michael De Cocks relaas van zijn ontmoetingen met Hameed.
Ik stel me nog steeds vragen bij de vreemde humeurwisselingen van Hameed. Ik kan maar geen hoogte van hem krijgen.
‘ Mister Michael, you really want to accompany me on one of my social activities?, reageert hij, blij als een kind, als ik hem vraag of ik hem mag vergezellen bij een van zijn bezoeken aan een advocaat.
‘Vrijdagavond ga ik met een Afghaanse familie naar hun advocaat, om beroep aan te tekenen tegen het besluit van de commissaris-generaal. Dan kun je misschien meegaan.’
Als ik hem de volgende dag opbel om onze afspraak te bevestigen, is hij koel en lijkt het of ons vorige gesprek niet heeft plaatsgehad. Ik vraag hem of hij nog nieuws heeft van zijn vrouw, maar daar wil hij aan de telefoon niet over praten.
We spreken af aan een tramhalte, niet ver van de Antwerpse Rooseveltplaats. Het is niet echt een plek. Veeleer een vluchtheuvel, een stuk niemandsland, tien meter voetpad in het midden van een drukke straat. Het enige bestaansrecht van deze plek is dat je er niet omvergereden wordt terwijl je op de tram wacht. Het is ver gezocht, maar ik vind het tekenend dat Hameed uitgerekend dáár met me afspreekt. Ik ga aan de overkant van de straat op een bankje zitten.
Het is twee maanden geleden dat ik Hameed nog heb gezien. Hij begroet me hartelijk. Ik vraag hem of hij meer werk heeft, nu er zoveel Afghanen tegelijk zijn uitgewezen. Hij knikt.
‘Ik heb de hele vorige week brieven moeten vertalen’, vertelt hij me. ‘Eerst moet ik de brieven van het commissariaat voor de vluchtelingen vertalen en uitleggen waarom ze een negatief advies kregen op hun aanvraag. Dan moet ik samen met hen op zoek naar argumenten om beroep aan te tekenen, en vervolgens moet ik met die mensen naar de advocaat gaan en nog eens alles uitleggen.’
Hij windt zich op als hij me uitlegt hoe belangrijk het is wat hij doet.
‘Heel veel social assistents maken fouten mr. Michael. Maar het kleinste foutje kan gigantische gevolgen hebben . Vorige week nog heeft een Afghaanse vluchteling een negatief gekregen omdat de sociaal assistente in het dossier had gezet dat hij een Tadzjiek was, terwijl hij een Pashtun is. Als de mensen van het commissariaat zulke tegenstrijdigheden zien, geven ze onmiddellijk een negatief advies.’
Als ik naar zijn eigen situatie vraag, wordt hij cynisch.
‘Ik heb nu ook een negatief van de Raad van State. I’m now completely illegal.’
Hij lijkt het zich niet erg aan te trekken.
‘Hoe lang denk je dat je nog in België zult blijven?’
‘Dat weet ik niet. Ik heb niet zo veel geld meer. Ik heb 2000 dollar naar mijn vrouw in Moldavië laten sturen vanuit Pakistan en gevraagd of ze terug dáár met me wil gaan wonen. Volgende woensdag bel ik haar op om te vragen wat ze beslist heeft. Zij probeert ondertussen via de ambassade van Pakistan in Boekarest aan de juiste documenten te geraken, om opnieuw de Moldavische nationaliteit te kunnen verkrijgen.’
‘Wat als ze in Moldavië wil blijven?’
‘Dan is het zo. Ik had haar ook zonder kinderen uit Pakistan kunnen wegsturen, maar ik heb dat niet gedaan, omdat ik ervan overtuigd ben dat kinderen hun echte moeder nodig hebben. Als zij nu denkt dat ze van onze kinderen goede volwassenen kan maken zonder dat hun natuurlijke vader in de buurt is, dan is dat háár keuze.’
‘Heb je je kinderen nog gehoord?’
‘Ja. Ik heb ze even aan de lijn gehad. When will you join your daddy, vroeg ik hen, en ze antwoordden me dat ze dat niet konden, omdat ze de juiste documenten niet hadden. Zelfs mijn kinderen worden nu al geconfronteerd met de hele situatie.’
Hameed stopt met praten als een mooie, jonge vrouw op ons toestapt. Het blijkt de oudste dochter van het Afghaanse gezin te zijn. Ze ziet er op het eerste gezicht allesbehalve Afghaans uit. Veel schmink, westerse kleren en een rode lok in haar donkere haar. Haar moeder, een vrouw van ongeveer veertig, komt even later met een klein meisje bij ons. Hameed wil weten of de vader er niet bij is, maar die blijkt deel te nemen aan de hongerstaking die door een paar honderd Afghanen gehouden wordt in de kerk in Elsene. De hongerstaking en de bezetting van de kerk is elke dag voorpaginanieuws. Een groot aantal Afghanen heeft tegelijk een negatief advies van het commissariaat-generaal gekregen en de verontwaardiging in de Afghaanse gemeenschap is groot. Een week vóór de bezetting van de kerk heeft een enkeling nog een zelfmoordpoging gedaan in Antwerpen.
Sensationele gebeurtenissen worden graag breed uitgesmeerd in de media. Of hun hongerstaking effect zal hebben, zal overigens in grote mate door diezelfde media worden bepaald. Tegen te veel emo-tv kan zelfs een minister niet op.
Het gezin woont nu één jaar en drie maanden in het asielcentrum van Kapellen. Ik kan me niet herinneren dat ik ze er ooit heb gezien. De dochter, die nog maar zestien blijkt te zijn, spreekt een beetje Engels. ‘ Only the daily routine’, verzekert Hameed me, om zijn aanwezigheid te rechtvaardigen.
Ik vraag de dochter of ze Ona kent. Ze knikt.
‘Wat vind je ervan dat je vader meedoet aan de hongerstaking in Elsene?’
‘Hij is nog maar vandaag naar Elsene vertrokken’, zegt ze trots, ‘en hij komt vanavond naar huis.’
‘Doet iedereen dat?’
‘Nee, maar hij wil graag mijn jongere broer meenemen.’
Over de gezondheid van de hongerige Afghanen maakt ze zich nog geen zorgen, wat mij ervan overtuigt dat de strijd voorlopig nog symbolisch is en de vastberadenheid groot.
‘Waar woonde je in Afghanistan?’
‘In Kabul.’
‘Mis je Afghanistan soms?’
Ze kijkt me onbegrijpend aan. Het is voor deze familie duidelijk niet het moment om mooie herinneringen aan Afghanistan op te halen. Vermoedelijk zijn zulke herinneringen er wel, maar ze hebben ze verbannen. En ze zijn niet van zin ze de eerste jaren zelf op te zoeken. Deze familie is op oorlogspad. Klaar om alles en iedereen ervan te overtuigen dat er van een terugkeer geen sprake kan zijn. Mentaal zijn ze in Afghanistan gestorven. De navelstreng is doorgeknipt. Verplicht worden om terug te keren is niet aan de orde. Het zou een catastrofe zijn.
‘ We left Afghanistan. We had many problems.’
Klassiek antwoord om jarenlange ellende samen te vatten.
‘Welke problemen?’
‘Eerst met de moedjahedien. We kochten een appartement. De man van wie we het kochten, was van de moedjahedien. Hij nam het geld van ons af, maar het appartement hebben we nooit gekregen.’
Ze probeert het me nog eens uit te leggen, maar ik begrijp niet wat er precies gebeurd is.
‘Toen ik een klein kindje was, was het goed in Afghanistan’, probeert ze even later, ‘maar zodra de moedjahedien en later de Taliban aan de macht kwamen, werd het er onleefbaar. They killed my brother.’
‘Hoe is dat gebeurd?’
Ze legt me in gebarentaal uit dat hij geslagen werd. Als ze ziet dat ik haar weer niet helemaal begrijp, geeft ze het op.
‘Je zult het straks bij de advocaat wel vernemen.’
‘Wat vind je van België?’
‘We wonen met acht in één kamer in het asielcentrum. Dat is natuurlijk veel te klein. Een maand geleden moest ik studeren voor mijn examens, dat was een ramp. Mijn kleine zusje wil spelen tot acht uur, dus kon ik pas beginnen te studeren ’s avonds laat. Soms moest ik tot ’s nachts studeren. Dan was ik de dag nadien zo moe dat ik op school in slaap viel.’
‘Moest jij ook een boerka dragen in Afghanistan?’
‘Natuurlijk.’
‘Hoe was dat?’
‘Moeilijk. Je ziet bijna niks. Je kunt de grond bijna niet zien. In het begin moest ik hem opheffen en naar mijn voeten kijken. Ik ben zeker tien keer gevallen.’
Als we het advocatenkantoor aan de Amerikalei binnenlopen, vraagt ze waar ik vandaan kom.
‘België’, zeg ik verbaasd, ‘wat dacht je dan?’
‘Ik weet het niet. Ik dacht dat je misschien een Amerikaan was.’
De secretaresse van de pro-Deoadvocaat schrikt als ze ziet dat we met vijf zijn. Ze plaatst enkele stoelen bij in het vergaderzaaltje, waar we op de advocaat wachten. Ik verneem van Hameed dat de vrouw in ons gezelschap les gaf aan kinderen van tien jaar in Kabul.
‘Maar het probleem was dat ze niet de cursus van de Taliban wilde onderwijzen, maar dat ze nog de boeken gebruikte die tijdens de regeerperiode van president Najib werden gebruikt. One day she was caught red-handed by Taliban with those books.’
De vrouw, die tegenover Hameed zit, knikt instemmend.
‘ Taliban started to disgrace her.’
‘Wat deden ze dan precies?’
‘Ze sloegen haar in het gezicht. Toen haar oudste zoon dat probeerde te beletten, heeft een van de Talibs hem met een hamer op het hoofd geslagen. Three days later, in hospital, he expired.’
‘Hoe zijn jullie naar België gekomen?’, vraag ik aan het jonge meisje dat het gesprek op de voet volgt.
‘Op allerlei manieren; gedeeltelijk met de auto, gedeeltelijk te voet… we zijn wel zes maanden onderweg geweest voor we in België kwamen.’
De advocaat kijkt me in het begin van het gesprek een beetje wantrouwig aan. Hij wil weten voor welk tijdschrift ik werk. Hij is verbaasd wanneer ik zeg dat ik een aantal vluchtelingen volg in het kader van een theatervoorstelling. Ik weet niet zeker of hij me gelooft. Hij blijft me gedurende het hele gesprek argwanend in de gaten houden. Ik heb vaak zin om me te mengen, maar ik probeer me zo afzijdig mogelijk te houden omdat ik bij de familie niet de indruk wil wekken het dossier te belemmeren.
De advocaat is totaal niet op de hoogte van de toestand in Afghanistan. Zo blijkt hij bij voorbeeld niet te weten dat er verschillende bevolkingsgroepen zijn in Afghanistan. Wat feitenkennis betreft, loopt hij mijlen achter op de mensen die interviews afnemen op het commissariaat-generaal. Maar feiten komen voor hem duidelijk niet op de eerste plaats, procedurefouten wél.
Het gesprek is haast een monoloog van Hameed, die uitvoerig uitlegt hoe het leven van de familie onmogelijk werd gemaakt in Afghanistan.
‘ There, life not only became impossible, it became dangerous.’
Vervolgens weerlegt Hameed uitvoerig de argumenten die het commissariaat aanwendt om de familie uit te wijzen.
De advocaat – die overigens van goede wil is – doet zijn best om het verhaal van Hameed te volgen. Hij begrijpt niet altijd wat Hameed bedoelt en durft hem duidelijk niet te onderbreken. De feiten doen er voor hem niet zo veel toe. Al wat hij nog kan doen, is beroep aantekenen bij de Raad van State, en daar wordt alleen rekening gehouden met procedurefouten.
‘Waarom is hun dossier geweigerd?’, wil ik weten, na een half uur op mijn tong te hebben gebeten.
‘Men heeft tegenstrijdigheden gevonden in haar interview en dat van haar man.’
‘Welke?’
‘Mevrouw heeft, volgens de gegevens die ik hier heb, gezegd dat ze zich heeft bekeerd tot het christendom, maar het commissariaat betwijfelt of dat zo is. Ze zal vermoedelijk op een aantal vragen niet hebben kunnen antwoorden.’
‘Ze heeft niet gezegd dat ze zich bekeerd heeft’, verduidelijkt Hameed de advocaat, ‘ she only said she inclined to christianity. Not her husband. Only she. When she saw that her son was killed by the extremities of islam, she wanted to have nothing to do with it.’
‘Dat vind ik een goed argument’, zegt de advocaat me.
De vrouw vraagt of ze geen regularisatie kan aanvragen on humanitary basis.
‘Ja, dat kunnen we altijd doen. Dat moeten we bij de burgemeester doen. Maar de kans dat we daarmee resultaat behalen, is gering. De brief kan evengoed jaren op het bureau van de secretaris blijven liggen.’
‘Ik wil niet terug naar Afghanistan. Mijn man is ziek. Hij is al vier keer geopereerd.’
‘Wat heeft hij?’, vraagt de advocaat, niet omdat hij bekommerd is, maar omdat hij een nieuwe achterpoort meent te ontdekken.
‘ Problems with his intestins.’
‘Vraag haar of ze geen regularisatie wil aanvragen om medische redenen’, zegt hij tegen Hameed.
‘Kan dat?’, vraag ik.
‘Ja, maar alleen in heel uitzonderlijke gevallen. Als je kunt bewijzen dat je in je thuisland niet de juiste verzorging kunt krijgen, dan maak je ook kans op een regularisatie.’
‘Gebeurt dat vaak?’
‘Alleen als je erg ziek bent, kanker of aids…’
‘Ze willen asiel aanvragen on humanitary basis.’
Ik betwijfel of ze het verschil tussen beide procedures begrepen hebben.
Na veertig minuten zit het gesprek erop. De advocaat vertelt me dat hij nu naar het commissariaat-generaal zal gaan om het dossier in te kijken. Vervolgens zal hij beroep aantekenen.
‘Wij zijn hier met zes kinderen, we kúnnen niet meer teruggaan naar Afghanistan’, zegt de vrouw bij het buitengaan tegen de advocaat, als ultiem argument. Hij knikt ongemakkelijk.
Het is de eerste keer dat ik zo van dichtbij meemaak hoe voor een vluchteling de te volgen strategie wordt bepaald. Het is een juridisch kluwen waar de vluchteling niet wijs uit wordt. Anderen leiden de dans.
‘Sommige advocaten spelen niet altijd een fraaie rol in de asielprocedure’, heeft Pascal Smet, de commissaris-generaal voor de vluchtelingen, me de week daarvoor gezegd, toen ik het in zijn bureau met hem over de asielprocedure had. ‘Ze geven vluchtelingen valse hoop en doen vaak niets anders dan de procedure rekken. Daar dienen procedures niet voor. Veel asielzoekers komen naar hier om ons te misleiden. We hebben bijvoorbeeld een Russische website gevonden, waarop haarfijn staat uitgelegd wat mensen moeten doen om in België asiel te krijgen. Als het niet lukt, dan krijgen ze hun geld terug. Zo staat het er. Weet je dat een pro-Deoadvocaat een paar jaar geleden tot 1000 euro per dossier kon verdienen? Nu is dat verminderd.’
Als ik van tram 24 afstap, ter hoogte van mijn huis, komt Sadek, mijn eerste Afghaanse connectie, me op de Turnhoutsebaan tegemoet.
‘Wat doe jij hier?’, vraagt hij me.
‘Ik woon hier, en jij…?’
‘Juist op bezoek geweest bij vrienden. Ik moest een beetje wandelen. Met vrienden naar de advocaat geweest. Ze hebben negatief gekregen. Vele van mijn vrienden zijn in hongerstaking.’
Hij heeft tranen in de ogen.
Als ik een paar dagen later het asielcentrum van Kapellen uit loop, is het dringen voor het tentje van de hongerstakers. Een cameraploeg staat vlak voor het tentje een interview af te nemen van Joan Ramaeckers, de directeur van het asielcentrum. De Afghanen worden als een soort tableau vivant op de achtergrond gebruikt. Een lugubere infini. Georganiseerd ramptoerisme.
Ik ga op tien passen van het interview staan, naast twee journalisten. Een VRT-journalist denkt dat hij me van ergens kent. Ik zeg hem dat ik acteur ben.
‘Ze zien er al erg slecht uit. En ze zijn nog maar vier dagen bezig. Sommige van hen kunnen niet meer op hun benen staan’, zegt hij me.
Ik zeg hem dat het in Elsene niet beter toegaat.
‘Tot gisteren hebben ze niet gedronken, maar nu drinken ze naar het schijnt suikerwater en een soort zoutoplossing’, weet hij nog.
Ik vraag hem hoe de directeur op heel de situatie reageert.
‘Nogal droog. Vlak voor het interview ging hij naar de Afghanen en zei: Do you know what time it is? It’s dinner time.’
Er hangt een onwezenlijk sfeertje. De omstanders weten niet goed of ze het allemaal wel au sérieux moeten nemen.
‘Is het bij jullie op de redactie ook komkommertijd?’
‘Valt wel mee.’
‘Wat hopen ze hiermee te bereiken?’, zegt een van de journalisten.
Even later is het interview afgelopen. De journalisten nemen afscheid. ‘Smakelijk nog’, zegt één van hen met een stout lachje.
Een vrouw van het onthaal loopt op me toe en wil weten wie ik ben. De directeur zegt dat het in orde is. Hij is op de hoogte.
‘Geef hem een bezoekerspas, dan heeft hij in het vervolg geen problemen meer.’
‘Ik kom zo wel even langs’, beloof ik haar.
Ik loop tot bij het tentje. Onder een overvloed van dekens zie ik een paar mannen liggen. Mager. Getrokken gezichten. Moeizaam pratend.
Michael de Cock
De navelstreng is doorgeknipt. Terugkeren is niet aan de orde.
‘we wonen met acht in één kamer in het asielcentrum.’