‘Liever de hel dan leven onder de IS’
De strijd om Mosul verhardt. Het Iraakse leger verovert moeizaam wijk per wijk op de Islamitische Staat. In bevrijde wijken duiken sluipschutters of zelfmoord-terroristen op. De winter komt eraan, honger en kou nemen toe. Maar er is ook opluchting: ‘Eindelijk kan die baard eraf, eindelijk weer een sigaret.’
Een jongetje van zeven wordt schreeuwend het veldhospitaal binnen gebracht. In zijn been, ter hoogte van de knie, zit een enorm gat. De gapende wond ziet er nieuw uit, maar is het niet. ‘Mortierinslag, naast ons huis, een week geleden’, zegt Ayad Mudher, de vader. Hij houdt zijn zoontje stevig bij de schouders vast als het spartelende kind op een veldbed wordt gelegd en een nieuw verband krijgt. ‘De wond genas totaal niet. Dus zijn we teruggekomen.’ Ahmed, het jongetje, kalmeert na een paar minuten. De vader troost hem zo goed als hij kan. Ze wonen in de wijk al Zuhur, vertelt hij. Op een paar kilometer aan de oostkant van de Tigris die Mosul in tweeën splijt. In Zuhur woedt een felle strijd tegen de IS, maar het Iraakse leger zegt de wijk al voor een groot deel bevrijd te hebben. ‘Klopt niet’, zegt Ayad. ‘Het barst nog altijd van de sluipschutters. Levensgevaarlijk.’ Waarom hij dan teruggaat? ‘Tijdens de aanslag vorige week werd mijn vrouw gedood. Ik heb haar in de tuin begraven. Ze ligt er nog steeds. Ik vertrek pas als ik haar een normale begrafenis kan geven.’
In het kleine veldhospitaal net buiten Mosul, in het district Kokjali, gaan blijdschap en wanhoop hand in hand. Over de modderige weg komen elke dag nieuwe bewoners aan uit verschillende wijken aan de oostzijde. Gevlucht voor de bommen. Opgelucht dat ze nog leven. Eindelijk bevrijd van het juk van de Islamitische Staat. Over dezelfde modderweg komen ook de humvees aangestoven. Met gewonden in dekens op de motorkap. Binnenin de doden. Waaronder veel burgers.
‘Dat is het verschil met de bevrijding van andere steden’, zegt kapitein Khali, arts van dienst. Hij hoort bij de antiterreureenheid CTS die samen met het Iraakse leger en de federale politie de IS in Mosul moet verjagen. ‘Ik was er overal bij. In Fallujah en Ramadi waren veel minder burgerslachtoffers dan hier. Daar waren ze allemaal vertrokken voor het offensief tegen de IS begon. Hier wonen naar schatting nog een miljoen mensen.’
De arts trekt zijn handschoenen uit, wast zijn handen. ‘In het ziekenhuis hebben we alles wat we moeten hebben. Zodra er een tekort is, brengen ze ons nieuwe benodigdheden. Ik maak me veel meer zorgen om de mensen in de stad. De overheid moet dringend voedsel brengen. Dat is momenteel de hoogste nood.’
Eind oktober bereikten de Iraakse troepen de oostelijke buitenwijken van Mosul. De bevrijding verliep vlot. Maar toen de Irakezen verder de stad introkken, ondervonden ze felle tegenstand van de IS. De terreurorganisatie gooit alle middelen in de strijd: sluipschutters, bomauto’s en burgers die als levend schild worden gebruikt. Snelle terreinwinst is onmogelijk. Huis per huis wordt heroverd. Wat betekent dat de volledige bevrijding van de miljoenenstad nog lang kan duren. Het grootste deel is nog altijd in handen van de jihadisten. De toestand in de bezette wijken verslechtert met de dag. Waterleidingen zijn kapot door de gevechten, honger neemt toe. Nu sjiitische milities aan de westkant van Mosul de toegangswegen van de IS naar Syrië hebben geblokkeerd, slinken de voedselvoorraden.
Hotel Shariaton
De officier van de Gouden Divisie, de eerste divisie van de Iraakse special forces, komt niet opdagen op onze afspraak in Mosul. Dus rijden we naar de dichtstbijzijnde geïmproviseerde legerbasis. Die ligt 20 kilometer buiten Mosul, in het christelijke stadje Bartella. Generaal Wadi Abu Omar, roepnaam Sabah, is woordvoerder van de CTS, de Iraakse antiterreureenheid. Hij geeft toe dat de strijd niet zo gesmeerd verloopt als ze hadden gehoopt. Maar het gaat hoe dan ook vooruit. In het westelijke deel van de stad, aan de overkant van de Tigris, wordt niet gevochten. ‘Voorlopig hebben we onze handen vol aan de oostzijde. De helft daarvan is bevrijd. De oostkant bestaat uit ongeveer 40 wijken. We hebben er 22 heroverd en zijn tot in het centrum geraakt. Nu gaan we verder richting Tigris. Als we de wijken aan de rivieroever onder controle hebben, kunnen we naar de westkant.’
Het grootste probleem vormen de burgers, verzucht de generaal. ‘Daarom gaat het zo traag vooruit. We vragen of ze in hun huizen willen blijven zodat we zo min mogelijk slachtoffers maken. De coalitie bombardeert IS-basissen en wapenopslagplaatsen, maar het gaat er hevig toe. De IS gebruikt mortiergranaten die vaak lukraak neerkomen.’ Hij zegt er niet bij dat er ook burgerslachtoffers vallen door beschietingen van het leger.
We rijden Mosul opnieuw binnen, achter een humvee aan die ons tot de frontlijn zal brengen. Onderweg komen we een groot konvooi tegen. Het is de 11e divisie. Ze komt uit Bagdad en moet de bevrijde wijken bewaken. Plots stoppen we. Wat later horen we een luide explosie, voor ons op de weg. Een zwarte rookpluim stijgt op. ‘Bermbom’, constateren de mannen van de 11e divisie. ‘Net op tijd ontdekt en tot ontploffing gebracht.’
Een van de moeilijkheden van de frontlinie in Mosul is dat het niet om een rechte lijn gaat. Dat is het nadeel van een stadsoorlog, de frontlinie kronkelt als een slang, verbonden door soms heel nauwe straatjes. Je moet goed de weg en de posities kennen, wil je niet in een verkeerde straat terechtkomen.
In de bevrijde wijken staan de mensen buiten voor hun huizen. Ze volgen nieuwsgierig iedere auto die voorbijrijdt want auto’s zijn een zeldzaamheid geworden, net als telefoons. Witte lakens, handdoeken en T-shirts hangen aan de gevels. Een teken dat je tegen de Islamitische Staat bent. We steken de hoofdweg naar Erbil over, laveren door straten vol betonblokken en geplunderde koelkasten en zien om de haverklap families met koffers en dekens sjouwen, op weg naar de vrijheid. De meeste vrouwen dragen nog altijd de zwarte gezichtssluier, maar je ziet er ook zonder. Ze hebben de verplichte nikab na twee jaar en vier maanden – de IS veroverde Mosul in juni 2014 – omgeruild voor een kleurige hoofddoek die het gezicht vrijlaat. We passeren de wijk vlak bij het oude Ninevah International Hotel. Dat kwam in mei 2015 in het nieuws toen de IS het luxueuze hotel opnieuw opende na een grondige en kostelijke renovatie. Waarna het de bijnaam Shariaton kreeg.
Foute route
Als we dichter bij het centrum komen, ruiken we de geur van munitie. Hier woedt oorlog, dat is duidelijk. We steken een straat over, maar moeten stoppen. De militair die ons begeleidt, maakt een teken dat we achteruit moeten rijden. Foute route. Omdat we met een paar auto’s zijn en sommigen willen keren, duurt het even voor iedereen begrijpt welke richting we uit moeten. Plots klinken geweerschoten. Muslih, onze chauffeur, geeft gas. Veel vooruit kan hij niet omdat er drie auto’s voor ons in de zijstraat staan. ‘Omkeren!’ roept de militair die uit het voorste voertuig is gesprongen. Rakatatak, klinkt het opnieuw. ‘Uitgaand vuur’, weet Muslih. Meteen daarna antwoordt de IS met een reeks geweerschoten. ‘Sluipschutters’, zegt Muslih. We keren om en stuiven de straat aan de overkant in. Daar stoppen we bij een huis. Voor de ingang staat een humvee. We nemen de trap, komen aan op het dak. Achter een muurtje staan vijf Iraakse militairen met machinegeweren en een granaatwerper. De IS zit 500 meter verder, zeggen ze. Een schot klinkt. De militairen reageren meteen. De knallen uit de granaatwerper zijn oorverdovend. Op de tegelvloer stuiteren de patroonhulzen van de machinegeweren. Even snel als het begon, stopt het.
In het huis tegenover de woning van de schietpartij, gaat na een paar minuten de deur open. Drie mannen komen naar buiten, kleine kinderen aan de hand. ‘Ik ben twee jaar lang binnengebleven’, zegt bewoner Alla Kamil. ‘We hebben het gered, maar op het laatst werd het voedsel- en watertekort steeds nijpender. Maar we zijn bevrijd, dat is het belangrijkste. De special forces hebben de IS drie dagen geleden uit deze straat verjaagd.’ Hij trekt met zichtbaar genot aan zijn sigaret. ‘Van de militairen gekregen’, grijnst hij. ‘Mijn eerste pakje in twee jaar en vier maanden.’
We zijn een paar straten verder op de terugweg als we op de stoep een hoofd zien liggen. Pal ernaast het lichaam. Het is een jongen, ik schat hem hooguit zestien. Hij heeft geen baard maar aan zijn kleren te zien, is het een IS-strijder. Nauwelijks een paar dagen dood, denkt onze chauffeur. Maar de aanblik van de onthoofde jongen is niet eens het ergste. Nog geen tien meter verderop zitten een paar kinderen onbekommerd op dezelfde stoep. De kleinsten scharrelen met hun handjes over de tegels, op zoek naar iets om mee te spelen. Of te eten. Op het lijk slaan ze totaal geen acht. Zo alledaags is de dood geworden in Mosul.
Honger
We rijden over een groot open veld, vlak bij het noodhospitaaltje, als we lange rijen mensen zien staan. Het zijn er honderden. Mannen achteraan, vrouwen vooraan. Zodra ze onze auto’s zien, beginnen de mannen te rennen. Een militair schiet in de lucht en gebaart schreeuwend dat ze terug in de rij moeten. Het schot doet de menigte verstijven. De mannen keren terug naar de wachtrij, moeten van de militair gaan zitten. We horen al snel waarom ze begonnen te rennen. De vrouwen vooraan dringen om ons heen. ‘De militairen vertelden ons dat we hier voedsel zouden krijgen’, roept een vrouw woedend. ‘We dachten dat jullie dat kwamen brengen, maar jullie maken alleen foto’s. En wij krijgen niets.’ Het bedoelde voedselkonvooi moet blijkbaar nog arriveren. Desondanks worden langs alle kanten voedselbonnen in onze handen gestopt. Of we alsjeblieft kunnen helpen. Huis verwoest. Honger. Dorst. Twee dagen niet gegeten. Een meisje van tien staat alleen tussen de vrouwen. Haar oom wacht verderop. Ouders gedood. Mortieraanslag. Honger.
Een humvee stopt voor het veldhospitaal. Het slachtoffer in de deken wordt opgetild. Naar binnen gebracht. Dan weer buiten op de grond gelegd, voor de muur. De plek waar ze de doden leggen, voor ze worden opgehaald. Een man staat er huilend bij. De deken wordt opengeslagen. Ik zie een jonge man liggen. Zijn darmen puilen uit zijn buik. De huilende man is zijn vader. Hadi Amjed heet zijn zoon, zegt hij. Uit de wijk Aden. Omgekomen door een mortierinslag.
Een volgende humvee houdt halt. Een soldaat wordt door twee collega’s binnen gedragen. Ze leggen hem op zijn buik op het veldbed. Hij kermt luid als de dokter zijn bebloede shirt verwijdert. In zijn rug een gat zo groot als een sinaasappel. De tweede militair is er beter aan toe. Zijn arm is op verschillende plaatsen gebroken. De derde heeft twee schotwonden op zijn rug en schouder. Allemaal opgelopen in de wijk Zuhur. ‘Een IS-strijder in een auto reed recht op ons af, ‘ vertelt de militair met de twee schotwonden. Opeens sprong hij uit de wagen. Die explodeerde. Meteen daarna begon de strijder met een machinegeweer op ons te schieten. Zo komt mijn collega aan dat enorme gat in zijn rug. Ik hoop dat hij het overleeft. Het ziet er niet goed uit.’
Terug uit de dood
Dag twee in Mosul. De zon schijnt, de lucht is helder. We horen veel meer bombardementen dan gisteren. Het konvooi van de 11e divisie heeft zich langs de weg naar het veldhospitaal geposteerd. Slaapzakken en dekens hangen te luchten over het prikkeldraad. Vrachtwagens en humvees rijden af en aan. Militairen wandelen rond, een beker koffie in de hand.
Bij het veldhospitaal zien we twee nieuwe artsen. Kapitein Raid en kapitein Khaleel. ‘We verwachten meer aanvallen vandaag’, zeggen ze. Hun woorden zijn nog maar net uitgesproken of een humvee komt aangereden. Een militair stapt uit. Hij heeft zijn hand voor zijn rechteroog. ‘Ik heb ongelofelijk geluk gehad’, klinkt het vermoeid. ‘Een sniper schoot op me. De kogel scheerde vlak langs mijn oog. Schampschot. Een paar centimeter verder en ik was er niet meer geweest.’
En zo begint het opnieuw. Een klein en doodsbang kind wordt brullend op het veldbed gelegd. Het heeft een hoofdwond maar het komt goed, zegt dokter Raid.
Op de modderweg voor het hospitaal komt intussen de ene na de andere familie aangezet. ‘We zijn gevlucht uit Muharabeen’, zegt Ali Fallah. ‘Tijdens de luchtbombardementen durfden we ons huis niet uit. We zaten binnen, hielden elkaars hand vast en baden dat het zou ophouden.’ Ali lacht. ‘We hebben het gehaald. We zijn in bevrijd gebied. Eindelijk kan die baard eraf.’ Zijn zus, Fadia Fallah, lacht ook. ‘Ik voel de zon weer op mijn gezicht. Wat een verademing om van die nikab verlost te zijn.’
De families gaan naar een huis schuin tegenover het noodhospitaal. Daar wachten ze tot ze straks worden opgehaald door het leger. Binnen spreken we met Mohammed Ahmed. Hij is met 22 familieleden op de loop gegaan. ‘Terug uit de dood’, zegt zijn vrouw. ‘Gisterennacht kwam de IS te voet onze buurt binnen’, vertelt Mohammed. ‘Ze schoten als gekken om zich heen.’ Rakatakatak, doet hij het geluid van een machinegeweer na. ‘Ze keken door de ramen, gingen huizen binnen. En bleven schieten. Toen het weer rustig was, zijn we naar buiten gegaan. We slopen langs de muren, hoopten dat de IS ons niet zag. We liepen voor ons leven, waren als de dood dat we de jihadi’s zouden tegenkomen. Maar we leven alle 22 nog. Ik ben zó blij dat we het gehaald hebben.’
Yasser Ahin is leraar Engels. Zijn echtgenote geeft biologie, wijst hij op de vrouw in de kamer ernaast. ‘Ik kan nauwelijks geloven dat het eindelijk voorbij is’, zegt Yasser. ‘Het was de hel. Of nee, nog liever de hel dan een leven onder de IS. Maar we moesten hun regels accepteren. Toch hebben we niet alles aanvaard. In het begin kwam de IS naar ons huis. Met een formulier waarop we moesten aangeven of we les wilden geven volgens hun ideologie. Onderaan kon je ja of nee invullen. Ik vulde nee in. Toen beloofden ze geld. Ik zei nog altijd nee. Gelukkig hebben ze me met rust gelaten. Meer dan negentig procent van de leerkrachten heeft geweigerd. Sommigen werden gearresteerd. Later heeft de IS zijn eigen leraren aangeworven. Ik heb ook mijn kinderen van school gehaald. Heb ze twee jaar en vier maanden zelf les gegeven, samen met mijn vrouw.’
De IS zou nog heel wat sympathisanten in de bevrijde wijken hebben. Maar Yasser spreekt dat tegen. ‘Het grootste deel van de bevolking in Mosul bestaat uit soennieten. Onder wie een aantal voor het kalifaat zijn. Maar dat is een minderheid. Geloof me, de meeste bewoners wilden de jihadisten weg. Wat niet wil zeggen dat sommigen niet voor hen werkten. Moet je je gezin anders laten verhongeren? Zo simpel is het allemaal niet. Wij hebben de bezetting overleefd door onze meubels en andere persoonlijke spullen te verkopen. Toen dat geld op was, kregen we steun van familie en van mensen met meer financiële armslag.’
Yasser vertelt verder. Over hoe de IS ’s nachts op de deuren van de bewoners in zijn straat klopte. ‘”Je bent tegen ons”, zeiden ze dan. Waarna ze op zoek gingen naar simkaarten en telefoons. Als ze die vonden, werd je gedood.’
Buiten is de truck van het leger aangekomen. ‘We moeten vertrekken’, roept Yasser naar zijn vrouw. Intussen is buiten een dikke mist komen opzetten. ‘Heel gevaarlijk’, zeggen de artsen in het ziekenhuisje. ‘De IS zal er gebruik van maken en naar bevrijd gebied proberen te komen. Ze hebben natuurlijk hun tunnels waarin ze zich verplaatsen. Maar nu ze minder zichtbaar zijn door het weer, laten ze die kans niet liggen.’
Sniper
We ondervinden het op de terugweg. In de straat waar de 11e divisie tijdelijk is gestationeerd en waar we straks nog langsreden, is een legervrachtwagen aan het manoeuvreren. We kunnen er niet door. Een agent van de federale politie komt naar ons toe. Wat we hier doen, vraagt hij. Het is gevaarlijk. Er wordt gevochten. Hij heeft het nog niet gezegd of er wordt geschoten. ‘Verberg je!’ roept de agent. We duiken neer en horen de kogels boven onze hoofden fluiten. Als het weer stil is, komt de politieman terug. ‘Sluipschutters. Ze zaten verderop maar ze zijn kennelijk juist veranderd van positie. Nu zitten ze recht tegenover ons, aan het begin van de straat. Ik schat op 200 meter afstand.’ Een grote legertruck staat dwars over de weg. De sniper kan ons niet meer zien. We keren om en rijden achter een humvee aan die ons de weg naar buiten wijst. Mosul blijft achter in een dikke mist.
DOOR JOANIE DE RIJKE, FOTO’S SEBASTIAN BACKHAUS
Op de stoep zien we een hoofd liggen. Pal ernaast het lichaam. Het is een jongen, ik schat hem hooguit zestien.
Een klein en doodsbang kind wordt brullend op het veldbed gelegd. Het heeft een hoofdwond maar het komt goed, zegt dokter Raid.