“Phèdre” in een regie van Luc Bondy: tijd voor een meer “respectloze” aanpak.
In Lausanne kon het Théâtre Vidy de afgelopen maanden weer uitpakken met een opvallend project: Luc Bondy maakte er een productie van “Phèdre” (1677) van Jean Racine (1639-1699). In de schaduw van de rijke en prestigieuze theaters in het naburige Génève, heeft het Théâtre Vidy een bijzondere reputatie opgebouwd. Met zijn flexibele structuur, die het mogelijk maakt op zeer korte termijn producties te plannen, zijn uitzonderlijke repetitiefaciliteiten en zijn heerlijke ligging naast het Lac Leman, heeft het theater al tal van topregisseurs – zoals Peter Brook en Robert Wilson – ertoe kunnen verleiden om in het provinciale Lausanne nieuwe voorstellingen te creëren.
Bovendien wordt geprobeerd om dat grootschalige werk te confronteren met kleiner en compacter werk van jonge gezelschappen. Kortom, het Théâtre Vidy heeft iets van een bruisend laboratorium met een klein permanent team van medewerkers en met uiteenlopende theatermakers die voortdurend komen en gaan. Misschien was dat de open structuur die Holm Keller – muziekdramaturg van Robert Wilson en theateradviseur van het Amerikaanse doorlichtingsbureau McKinsey – onlangs trachtte te beschrijven in Die Zeit, om aan te geven hoe de logge Duitse repertoiretheaters zouden kunnen worden hervormd.
“De theaters moeten door contractueel gegarandeerde en vrij beschikbare budgetten worden beschermd en moeten hun personeel op basis van de eisen van ieder afzonderlijk project aanwerven op een markt, zoals gebeurt in de Europese cinema. In de cinema komt toch ook niemand op het idee om alle medewerkers die hij nodig heeft, vast aan te werven. Enkel in het theater zitten we nog met die 19de-eeuwse structuur – iedere functie vast aan het huis. De wereld in’t klein.”
Die open structuur van het Théâtre Vidy maakte het dus mogelijk dat regisseur Bondy pas in november besliste dat hij “Phèdre” wilde ensceneren. Er werden acteurs gezocht, in december startten de repetities in Parijs en na nieuwjaar verhuisde men naar Lausanne waar de voorstelling eind februari opende.
De productie heeft iets bijzonders, en niet enkel omdat ze een beetje uit de lucht is komen vallen. Bondy maakt er al lang geen geheim meer van dat hij wat is uitgekeken op het theater- en operawereldje, vooral dat laatste dan. Hij heeft zijn activiteiten op die vlakken dan ook drastisch teruggeschroefd en houdt zich vooral bezig met de voorbereiding van een langspeelfilm, gebaseerd op de novelle “Bel Ami” van Guy de Maupassant.
GESCHIEDSCHRIJVER VAN DE KONING
Bovendien was het niet met ensceneringen van “klassieke” werken dat Bondy als theaterregisseur naam maakte. Zijn voorliefde ging heel vaak uit naar teksten van rond de eeuwwisseling; hij ensceneerde veel stukken van Arthur Schnitzler, “John Gabriel Borkman” van Ibsen met Michel Piccoli, of de eenakter “Met vuur spelen” van Strindberg, zijn meest recente theaterregie met Emmanuelle Béart in de hoofdrol.
Voorts ging hij vaak de confrontatie aan met hedendaags materiaal – onder andere Botho Strauss – en zorgde zelfs voor enkele wereldpremières – zoals “Die Stunde da wir nichts voneinander wussten” van Peter Handke. Een keer waagde hij zich aan Shakespeare, maar de grote klassieken uit het Frans, zijn tweede moedertaal, was Bondy tot nu toe uit de weg gegaan.
En dan plots “Phèdre” van Jean Racine, een stuk dat in het oeuvre en het leven van de auteur een sleutelpositie inneemt. Vóór “Phèdre” schreef Racine ook al een aantal schitterende tragedies, zoals “Andromache” (1667) en “Brittanicus” (1669), na “Phèdre” keerde hij zich af van het toneel. Hij verzoende zich met de Jansenisten van Port-Royal, zijn leermeesters, waarna de godsdienst een steeds belangrijker plaats in zijn leven innam. Hij trouwde en werd geschiedschrijver van de koning. Een erg vreemde wending in Racines leven, net nadat hij de Franse tragediekunst met “Phèdre” tot zeldzame hoogten had opgestuwd.
Misschien moest “Phèdre” precies daarom ook een eindpunt zijn. Racine had zijn “hartstocht-dramatiek” met dit stuk immers tot in de uiterste consequentie uitgediept, en hij was wel erg ver in de duistere dimensies van het menselijke bestaan doorgedrongen. Het verhaal: Phaedra, de vrouw van Theseus, heeft een hartstochtelijke liefde opgevat voor haar stiefzoon Hippolytus. Ze vreest zich te zullen verraden en denkt aan zelfmoord als een vals gerucht de dood van Theseus meldt. Phaedra spreekt haar liefde voor Hippolytus uit, waarop men de terugkeer van de doodgewaande Theseus meldt.
Phaedra panikeert. Haar voedster Oenone adviseert haar een eventuele onthulling door Hippolytus voor te zijn en hém te beschuldigen van een ongeoorloofde liefde voor zijn stiefmoeder. Theseus gelooft de beschuldiging, roept de god Neptunus aan en verzoekt hem zijn onwaardige zoon te straffen. Neptunus laat Hippolytus meesleuren door zijn op hol geslagen paarden. Als Phaedra zijn dood verneemt, neemt ze vergif in en sterft nadat ze haar valse beschuldiging heeft herroepen. Het is de onvermijdelijkheid en de onverstoorbaarheid waarmee de uiterst compacte tragedie zich afwikkelt, die van “Phèdre” een adembenemend spannend, maar ook hard en behoorlijk uitzichtloos stuk maakt.
DE BLINDE OBSESSIE
Uit de vormgeving van de voorstelling blijkt meteen dat Luc Bondy ook dit zeventiende-eeuws klassiek stuk op een herkenbare, eigentijdse manier heeft willen ensceneren. Erich Wonder ontwierp een eenheidsruimte met een reeks muren en deuropeningen die allemaal uitkomen op het centrum van het speelvlak. Voorts een helblauw achterdoek en duinenzand. Er is bijna voortdurend overvloedig veel gelig licht, alsof de zon zelf net boven de bühne hangt. Dit is Troezen, de stad op de Peloponnesus waar het stuk zich afspeelt. De warmte lijkt er uitputtend en oogverblindend, en niet van die aard om enige helderheid toe te laten in de blinde obsessie die steeds meer personages in het stuk in haar ban krijgt.
Wonders ruimte is heel open en ongedefinieerd: nu eens lijkt het een plein in Troezen, dan weer een strand of het paleis van Phaedra en Theseus. Het is duidelijk dat de afzonderlijke locaties waar het stuk zich afspeelt er niet zo toe doen. De personages komen elkaar toch tegen, ze worden als het ware naar elkaar toe gezogen. De kostuums van Rudy Sabounghi zijn op eenzelfde manier abstract-eigentijds: geen kitscherige verwijzingen naar een of andere Grieks aandoende esthetiek, al zorgen details voor een vleugje mysterie en ongrijpbaarheid.
Opvallend is ook de bezetting. Bondy heeft altijd graag met “sterren” gewerkt, maar deze keer koos hij voor een eerder jonge en onervaren cast. Enkel Didier Sandre als Theseus is een echt gevestigde naam. Hij werkt al jarenlang met regisseurs als Patrice Chéreau en Antoine Vitez, en speelde ook mee in enkele van de Schnitzler-producties van Bondy. De twee hoofdpersonages zijn een stuk jonger: Valérie Dréville heeft al een heel mooi palmares, hoewel ze nog maar midden de dertig is; Sylvain Jacques is een piepjonge Hippolytus die de puberschoenen nauwelijks is ontgroeid.
Kortom, Bondy en zijn medewerkers hebben “Phèdre” willen losweken van een heel pak ballast: van de referenties naar de Grieks-mythologische wereld maar ook van een heel beladen Franse opvoeringstraditie. Ze hebben “Phèdre” willen ensceneren als een op zichzelf staande krachttoer, waaruit een diepgaande passie spreekt die van alle tijden is en waarin Racine zijn creativiteit letterlijk heeft uitgeput.
Of zoals Maurice Blanchot mooi uiteenzette in een tekst uit 1943 die in het programmaboek is opgenomen: “wij die naar ‘Phèdre’ luisteren, wij moeten, in plaats van op zoek te gaan naar voortekenen in vroegere werken of echo’s in latere werken, het stuk zien en beluisteren in de eenzaamheid van een kunst die enkel en alleen ‘Phèdre’ kon opleveren en geen ander stuk. (…) Het is die kracht die aan de auteur van ‘Phèdre’ een exceptioneel lot toekent en aan ‘Phèdre’ een mysterieuze schittering en waarheid. Met ‘Phèdre’ is Racine in ongekende gebieden binnengedrongen waaruit hij enkel kon terugkeren met een toewijding aan de stilte en niet langer in het bezit van een kunst die zich kon herhalen.”
DRAMMERIG AFRATELEN
En toch is Bondy er niet in geslaagd “Phèdre” die unieke kracht en schittering mee te geven. Vreemd genoeg lijkt het schoentje te wringen bij zijn werk met de acteurs, en dat is precies de grote sterkte van Bondy. Zeker als niet-Franstalige kijker kan je je maar moeilijk van de indruk ontdoen dat Franse acteurs hun traditie eerder tegen zich dan met zich hebben. Ook in deze bezetting zijn het slechts uitzonderingen die zich niet bezondigen aan het drammerig afratelen van de verzen, zonder een concreet bewustzijn van wat ze nu precies zeggen.
Enkel Valérie Dréville als Phaedra en Laurent Grevill als Theramenes, de opvoeder van Hippolytus, ontsnappen aan die val. Juist de jongste acteur, Sylvain Jacques die Hippolytus speelt, bezondigt zich voortdurend aan een clichématige tekstzegging die iedere echte emotionele betrokkenheid van de toeschouwer bij zijn personage in de weg staat. Zelfs een ervaren man als Sandre schijnt zich bij momenten helemaal niet bewust te zijn van de betekenis van zijn woorden.
Daar komt dan nog bij dat de dramaturgische invulling van de personages niet altijd de meest interessante is, en soms wordt er te veel uit hetzelfde vaatje getapt. Zo is de hysterische Oenone ( Dominique Frot) even boeiend, maar ze wordt gauw irritant en werpt bovendien geen echt licht op de motieven van de intrigante Oenone.
Naar aanleiding van deze “Phèdre” kan je bijna de vraag stellen of grote klassieken als Racine en Shakespeare in hun eigen taalgebied niet even opgeborgen en met rust moeten worden gelaten. Al te vaak worden ze bedolven onder een opvoeringstraditie die een rijk en direct begrip van de tekst onmogelijk maakt. In elk geval lijkt Bondy zich onvoldoende te hebben beziggehouden met de naakte tekstzegging van zijn acteurs. Hier zou de speelse en “respectloze” aanpak van een aantal jonge Vlaamse gezelschappen allicht hebben kunnen helpen; of de rigoureuze keuzes van een regisseur als Peter Sellars, die in zijn “Merchant of Venice” een gedateerd en uitgehold respect voor de tekst verving door een veel gediversifieerder zegging.
Jan Goossens