België keert met 3 medailles terug uit de Griekse hoofdstad, Nederland met 22. Wat is er mis met het Belgische sportbeleid en wat kunnen we leren van de winnaars van Athene?

‘Het is de natuurlijke weg van het leven’ zegt Joop Alberda, hoog in de tribune van het Peace and Friendship Stadium in Athene . ‘De kinderen worden groot in het gezin, gaan op kamers aan de universiteit en stappen aan het eind onafhankelijk door het leven. En de ouders zijn trots dat ze zelfstandig hun beslissingen nemen en daarvan de consequenties dragen. Zo zou het ook met topsporters moeten.’ Zóú, want in de topsport ligt dat kennelijk nogal moeilijk, zegt de ontslagnemende technisch directeur van het NOC*NSF, de koepelorganisatie die het Nederlands olympisch comité verenigt met alle topsportfederaties. ‘Trainers en federaties laten zó moeilijk hun claims op de atleten vallen.’

De winnaars van Athene bevestigen wat Alberda zegt. Eerste voorbeeld: Justin Gatlin en Shawn Crawford, de kampioenen van de olympische sprint, trainen al jarenlang onafhankelijk van de atletiekfederatie en het Amerikaanse olympisch comité (USOC). Ze hebben hun trainingskamp in North Carolina bij de omstreden Jamaicaanse spurtcoach Trevor Graham, de deep throat van het THG-dopingschandaal. Hoe zuiver zijn atleten vandaag trainen, zal het USOC een zorg zijn – het olympisch comité pikt aan het einde van de rit enkel de rekening op. Het hele budget van het USOC – 480 miljoen dollar per olympiade – gaat naar potentiële medaillewinnaars. Dat durfkapitaalmodel is perfect complementair met het onderwijssysteem dat universiteiten verplicht een deel van hun inkomsten aan sport voor de brede bevolking te besteden. En dat werkt, want het heeft de VS 35 gouden, 38 zilveren en 29 bronzen medailles opgebracht.

Tweede voorbeeld: de Chinese school. Vrijdagavond won Lu Xiang met een enorme krachtexplosie de 110 meter horden. Het was het 29e Chinese goud – de Chinezen leverden op de Spelen in Athene een nek-aan-nekrace met de Amerikanen om plaats één in de landenrangschikking van het aantal olympische kampioenen. In hun voorbereiding voor de Spelen in Athene hebben de Chinezen resoluut het model verlaten van Ma Junren, de hardlopersdictator die het land tien jaar geleden een hele rist kampioenen op de lange afstand schonk. Vandaag regeert de zachte hand in trainingscentra waar potentiële kampioenen beschikken over de beste uitrusting, het grootste trainingsbudget en de fijnste wetenschappelijke begeleiding. De overheid heeft voor de komende olympiade 200 miljoen dollar voor topsport opzijgezet, maar vooral: ze geeft de atleten zélf inspraak over wat er met dat geld gebeurt.

Voorbeeld drie: de Nederlanders. Goed voor 22 olympische medailles (in Sydney waren het er nog 25), plus een pak finaleplaatsen. Maar niet het beleid in de breedte heeft de winnaars afgeleverd, wel enkele kleine vennootschapjes die rond één sporter of één ploeg zijn opgebouwd. Anky van Grunsven, tweevoudig olympisch kampioene (2000 en 2004) in dressuur, heeft een paardenkwekerij en een eigen kledinglijn en gaat heel erg haar eigen weg. Zwemmer Pieter van den Hoogenband, die in de voorbije weken zes keer op het olympisch podium klom, is behalve een waanzinnig sprinttalent ook een product uit de school van Jacco Verhaeren – een clubje van profzwemmers dat op voorspraak van pa Van den Hoogenband in de schaduw van het Philips-stadion in Eindhoven gedijt. En Hollands Griekse heldin Inge de Bruijn, vier keer op het podium tijdens de jongste Spelen, traint al jaren ver van de Nederlandse zwemfederatie bij de Amerikaan Paul Bergen. ‘Driekwart van de medaillewinnaars zijn andere mensen dan de bonden met wie wij zaken doen’, zegt Joop Alberda. Hij slaakt een diepe zucht: ‘Topsport begint waar de subsidies ophouden.’

Laat dat les één zijn voor de Belgische beleidsmakers: de échte topsport kweekt zichzelf. Topatleten moet je niet aan het handje houden, die hebben hooguit een veiligheidsnet nodig voor als het even verkeerd zou lopen. Maar zo’n veiligheidsnet vloekt met rigide structuren. ‘Over olympische medailles en wereldtitels valt niet te onderhandelen’, vindt Alberda. ‘Die haal je of je haalt ze niet.’

Helaas, als (financiële) onafhankelijkheid daar een essentiële voorwaarde voor is, heeft België bedroevend weinig échte topsporters. Gouden Justine Henin, ja: die in haar nog prille loopbaan 7,5 miljoen dollar exclusief publiciteitscontracten bij elkaar speelde en zich een privé-coach in Florida kan veroorloven, is een bedrijf op zichzelf. Kim Clijsters, 8,7 miljoen dollar in een jaar of vier toptennis is dat ook, maar Clijsters wilde zoals u weet niet naar de Spelen komen. Maar daarnaast? Hooguit een paar honderd voetballers en een paar tientallen wielrenners kunnen zónder overheidssteun van hun sport leven – en de Olympische Spelen kunnen de meesten van hen gestolen worden.

Het leeuwendeel van de olympische ploeg is opgevist uit tewerkstellingsprojecten van de overheid: de Belgische helden van de atletiek uit de hogeschool van Atletiek Vlaanderen, vier van de wielrenners uit de schoot van de Wielerploeg Vlaanderen, drie judoka’s, kanoërs en kajakkers en een ruiter uit de sportstatuten van het Commissariaat-generaal voor de Bevordering van de Lichamelijke Ontwikkeling, de Sport en de Openluchtrecreatie, de Vlaamse instelling die we kortweg als Bloso kennen, of van zijn Waalse tegenhanger Adeps. Zelfs roeier Tim Maeyens (23), op donderdag 19 augustus verrassend finalist van de skiff op de Schinias roeibaan, leeft gedeeltelijk van overheidssteun – zij het na ampel gezaag van delegatieleider Robert Van de Walle en roeitrainer Dirk Crois bij de hoge heren van het Belgisch Olympisch Interfederaal Comité. ‘Sporters uitgebreid subsidiëren is onze enige keuze’, vindt Guido De Bondt, secretaris-generaal van het BOIC. ‘Bepaalde atleten hebben dat sociale vangnet nodig, omdat ze niet van hun sport kunnen leven.’

Laten we wel wezen: ook de Nederlanders geven steun aan hun sporters. Van den Hoogenband heeft verschillende trainingspartners in zijn ploeg voor wie het NOC*NSF de rekening oppikt. En als de Nederlandse ploeg pistiers die in Athene twee medailles behaalde, vraagt om nieuwe fietsen, koopt de koepelfederatie met plezier het beste en het duurste materiaal. Het verschil is: de Belgische subsidiestromen naar topsporters zijn van een stuitende uniformiteit, de Nederlanders geven alleen geoormerkte subsidies, precies op maat gesneden van de topsporters die ze nodig hebben. ‘We kunnen de topsport nu eenmaal niet in een strategisch plan gieten’, vindt Alberda. ‘Een federatie, met al haar beleidslijnen en regeltjes, haar proceduurtjes en haar administratie, evolueert mondjesmaat. Maar topsport, dat drijft op genialiteit en inventiviteit.’

De technisch directeur van het NOC heeft recht van spreken, want onder zijn bewind is de medailleoogst van de olympische ploeg van Oranje zo goed als verdubbeld. En eigenlijk, vindt Alberda, zou het nog ietsje méér mogen zijn. ‘Als Nederland de talentscholen van Frankrijk met het begeleidingssysteem van de Italianen zou combineren, halen we dertig medailles op de Olympische Spelen van 2012.’

Antipoden

Geen uitspraak had beter de tegenstelling kunnen typeren tussen de nuchtere maar ambitieuze Nederlanders en de bourgondische Belgen. Drie weken lang waren ze elkaars antipoden in het olympisch dorp. Ginds onder de oranje vlaggen heerste altijd een gezellige drukte. Wel twintig futuristische fietsen reden voortdurend af en aan, op de trapjes zaten doorlopend atleten geanimeerd te praten. Onder de wapperende Holland-vlaggen logeerden 217 atleten en een staf van vijf, samengeperst als haringen in een ton. Met twee atleten per kamer, in een huis tot aan de nok gevuld. Bij de Belgische buren, 51 atleten en de acht stafleden, heerste al die tijd een vredige rust. De fietsen stonden meestal onaangeroerd, de sfeer was ingetogen. Maar ja, de Belgen hebben de voorbije twee en een halve week ook minder reden tot feesten gehad dan de Nederlanders. Zondagavond, terwijl de mannenmarathon geruisloos in de sluitingsceremonie overliep, stond de teller bij Oranje op 22 medailles. Die van België stopte alweer op drie (zie kader).

Het is, helaas, een fenomeen van alle tijden. Een benchmark-studie van de onderzoeksgroep van Paul De Knop, gewoon hoogleraar aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB) en Bloso-voorzitter in zijn vrije tijd, kwam enkele maanden geleden tot de onthutsende conclusie dat België als sportland wel bijzonder slecht scoort tussen landen met een vergelijkbaar bruto nationaal product (bnp) en bevolkingsaantal: in de lijst van toch een tiental landen haalden alleen de Israëli’s nog minder medailles en finaleplaatsen op wereldkampioenschappen en Olympische Spelen. En in een recent vervolg op die studie, dat de vergelijking met de Nederlanders uitdiepte, kwamen de Belgen er helemaal belabberd uit: in de voorbije 25 jaar heeft Nederland, gemeten in procent van zijn totale bevolking, tussen de vijf en de tien keer méér medailles en finaleplaatsen op wereldkampioenschappen en Olympische Spelen behaald dan België. Opmerkelijk, want volgens de studie telt België evenveel recreatiesporters als zijn noorderbuur, en ligt ook qua beschikbare sportaccommodatie de lat gelijk. Zelfs in het aantal uren dat de gemiddelde inwoner aan sport spendeert, blijken de verschillen volgens enquêtes niet uitzonderlijk groot.

Méér geld is de oplossing niet, vertelt de studie. Per hoofd van de bevolking geven de Belgen 8,5 euro per jaar aan sport uit; de Nederlanders maar 7 euro. Het verschil zit in hoe beide landen hun geld besteden. Bijna de helft van Belgiës sportieve kapitaal gaat naar de lonen van de 800 werknemers van het BOIC en, vooral, Bloso en Adeps. Van de overblijvende 57 miljoen euro investeert ons land nog eens een kwart in ‘sport voor allen’ – een voor de topsport kwalijke erfenis van het beleid van cultuurministers Rika De Backer (CVP) en Dirk Van Mechelen (VLD), die destijds zeer tegen hun zin het sportbeleid in hun politieke portefeuille hadden gekregen. Nederland heeft veel minder personeel en pompt een derde van zijn totale sportbudget – 29 miljoen euro op jaarbasis – in topsport. Het NOC*NSF gooit daar jaarlijks nog zeven miljoen uit het Performance-topsponsoringprogramma bovenop. Ter vergelijking: de marketingcampagne rond het Belgian Olympic Team haalt op jaarbasis 2,4 miljoen euro uit de markt. En het kleinere budget wordt op zijn zachtst gezegd niet altijd even oordeelkundig besteed. Dat amateurisme heb je in Nederland veel minder, zegt Joop Alberda van het Nederlands Olympisch Comité. ‘Bij ons gaat het meer om beleid, en minder om eigendomsrecht, ego of status.’

Van de kaart

Focus op de sporters, niet op de eigen, kleine succesjes. Laat dat de tweede les van de Spelen zijn voor het garnizoen Belgische beleidsmakers. Want de schrijnende inertie van het Belgische beleid heeft zich de voorbije jaren vertaald in voor een rijk industrieland ronduit tragische resultaten. De onverhoopte uitschieters in Atlanta (zes medailles) en Sydney (vijf) even niet meegerekend, haalde België de jongste tien edities een bedroevend gemiddelde van drie medailles per olympiade. We zijn daarmee tussen de ontwikkelingslanden van de sport gesukkeld – ergens onderin de medailletabel naast Egypte, Estland en Zimbabwe, en maar net vóór Israël, dat op deze Spelen nota bene met Mistralzeiler Gal Fridman de eerste gouden medaille in zijn geschiedenis behaalde.

In andere landen hebben veel minder slechte rapporten al hele parlementen wakker geschud. Australië haalde na het debacle in Montréal (vijf medailles, maar geen enkele gouden) de halve trainingsstaf van de Oost-Duitse sportacademies naar down under. Australië staat in de huidige medaillestand op vier, met 49 medailles waaronder zeventien gouden. Frankrijk bedacht na een rampzalige olympiade het systeem met zijn gerenommeerde sportacademiën, en Italië stuurde een halve olympische ploeg op zoek naar een vangnet het leger in. En in België? ‘We hebben in de jaren zeventig de boot gemist omdat interne ruzies de federaties verlamden’, zegt secretaris-generaal De Bondt van het BOIC. ‘Maar de toekomst oogt rooskleuriger. In mei hebben we een historisch akkoord met Bloso, Adeps en de drie gemeenschappen getekend: er komt een plan voor de ontwikkeling van topsport op langere termijn.’

Een akkoord over een plan waarover in de komende weken vergaderd zal worden. Het wekt eigenlijk nauwelijks verwondering dat het gezicht van delegatieleider Robert Van de Walle op donder en bliksem stond, zaterdag op de afsluitende persconferentie. Met bitse stem kondigde hij aan dat hij het BOIC na amper twee jaar weer zou verlaten. Goed een jaar geleden had hij nog 5 miljoen euro voor de topsport gevonden, en het budget voor topsporters van het BOIC verdrievoudigd. Vervolgens werd hij ijskoud aan de kant geschoven. Vandaag staat het geld al vier maanden onaangeroerd op de bankrekening van de olympische club van België. Niemand die weet wat er met het geld zal gebeuren. Van de Walle, met de blik op oneindig: ‘Als het zo verdergaat, wordt de Belgische topsport over vier jaar in Peking helemaal van de kaart geveegd.’

Guido De Bondt wil het niet geloven. ‘In de komende weken zullen we een dozijn sporten uitkiezen waarop we ons in de komende Olympische Spelen zullen toespitsen’, zegt de BOIC-topman. ‘De betrokken federaties krijgen waterdichte contracten en prestatiegerichte subsidies om specialisten aan te trekken voor de sportspecifieke begeleiding. En ze zullen afgerekend worden op hun resultaten. De tijd dat we geld pompten in een leeg vat, is definitief voorbij.’

Mooie woorden, maar we moeten ze in het gepolitiseerde België nog waarheid zien worden. Een dozijn sporten kiezen is namelijk één ding, zestien andere federaties teleurstellen is een heel ander. Helaas zijn keiharde keuzes het hart, de ziel en het wezen van de topsport. Misschien is dat wel de voornaamste les die de Belgische sportleiders en de bevoegde ministers uit het debacle van Athene kunnen trekken.

Frank Demets

Robert Van de Walle: ‘Als het zo verdergaat, wordt België over vier jaar in Peking van de kaart geveegd.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content